18 April
Een Zondag als een midzomerdag met de speling van het voorjaar er doorheen. Een dansende wind, overal bloesems en uitloopend groen, vol, wijd zonlicht. Het deed me goed. Mijn fysieke krachten nemen toe. De zenuwen blijven mij nog parten spelen.
Berend was hier. We spraken over het probleem ‘ik en menigte’, naar aanleiding van mijn notities van 3 April, die ik hem voorlas.
‘Van “menigte” tot “oorlog” is maar één schrede’, zei Berend. ‘Dagelijks massacreeren wij - het Soldatentum: reëel, te land, ter zee, uit de lucht. De burgers: in den geest, aan tafel, op straat, in het café. Wij denken in duizenden, in millioenen. Wij stellen de massa's aansprakelijk voor alle leed, alle ellende en eischen hun totale uitroeiing. Wij hanteeren den haat, zooals wij ons ontbijtmes gebruiken, onbewust, met korte, zekere halen. De rede komt er niet meer aan te pas. Het gevoel sterft af. Dat doen vier jaren oorlog met je.
‘Wat denk jij, is een massa als het Duitsche volk in haar geheel aansprakelijk te stellen voor de gevolgen van dezen wereldkrijg?’
‘Natuurlijk’, antwoordde ik zonder aarzelen.
‘En ik zeg “neen” - alleen het systeem, de kliek is er debet aan; de volksmenners en slavendrijvers, de gifmengers en politieke sadisten. En dit geldt niet slechts voor het Derde Rijk. Dit geldt voor alle staten, waarin het volk bereden wordt door jockey's die alleen hun persoonlijke eerzucht bevredigen willen’.
‘Dat klinkt allemaal heel mooi, maar voor Duitschland gaat het zeker niet op’, zei ik. ‘Het volk hunkerde naar een figuur die het den ganzenpas, de uniformen en de snij-