Nederlandsche baker- en kinderrijmen
(1874)–J. van Vloten– Auteursrechtvrij
[pagina 162]
| |
XI. Kinderbezwering, gebedjens, strafrijmen, enz.1.
Trappeken op, trappeken neêr,
Je krijgt van je leven je (dit òf dat) niet weêr.
2.
Eens gegeven, blijft gegeven,
Potjen met bloed,
't Is mijn eigen speelgoed.
of:
Alle dagen mijn goed.
3.
Al verkoft
Kan nooit weêr of;
Klink! zegt de bel,
Marsch, naar de Hel!
5.
Sprik, sprak, sprou,
Ik geef de hik an jou;
Ik geef de hik een ander man,
Die ze best verdragen kan.
6.
Tobias liet zijn paarden beslaan,
Hij liet ze op hooge bergen gaan,
| |
[pagina 163]
| |
Hooge bergen, diepe kuilen,
Niemand kan den dood ontschuilen;
Als de dood komt, komt hij fel,
Wachtje voor de zonde wel;
Wil je je voor de zonde niet wachten,
Dan zal God je ziel verachten;
Doe het goed en laat het kwaad,
Als de dood komt, is 't te laat.
7.
's Avonds, als ik slapen ga,Ga naar eind163
Volgen me zestien Engeltjes na.
Twee aan mijn hoofdeneind
Twee aan mijn voeteneind,
Twee aan mijn rechterzij,
Twee aan mijn linkerzij,
Twee, die mij dekken,
Twee, die mij wekken,
Twee, die mij leeren
Den weg des Heeren,
Twee, die mij wijzen
Naar 's Hemels paradijzen.
8.
Moeder Marij. Bid voor mij,
Dat ik een dik stuk brood krij'Ga naar voetnoot1),
En dat onze vader zoet
Daar ook boter en kaas op doet.
9.
Pater Koevoet!
Bid voor hem, die mij goeddoet,
| |
[pagina 164]
| |
Voor den bakker en voor den brouwer,
En voor den vleeschhouwer.
10.
Eetje, peetje, paatje,
Vuur in 't laâtje;
Ook, smook, amen.
Morgen komen de kramen,
Overmorgen is het Met,
Dan krijgen we een dik stuk koek. Amen.
11.
N.N. ik doop je
Het water beloopje
Het water begietje,
N.N. hietje.
12.
Klikspaan, Armiaan,
Hij durft niet door het steegjen gaan;
Want ieder zal hem smijten;
Het hondjen zal hem bijten,
Het katjen zal hem krabbelen,
Dat komt van al dat babbelen.
Of:
Het vogeltjen zal hem pikken,
Dat komt van al dat klikken.
Ook wel:
Klikspaan, Boterhaan,
Tot straf zulje achter de deure staan,
In plaats van naar de markt te gaan.
|
|