Nederlandsche baker- en kinderrijmen
(1874)–J. van Vloten– Auteursrechtvrij
[pagina 84]
| |
III. Spring- en dansrijmen.1.
Kloêntjen, kloêntjen garen,
Een meisjen van zestien jaren,
Keer omme, keer omme;
Mooi Jantjen keer je eens omme.
Mooi Jantjen heeft zich al ommegekeerd,
Dat heeft hij van dat meisjen geleerd;
Keer omme, keer omme,
Mooi Mietjen, keer je eens omme, enz.
Anders: 'k Heb een rood, rood, spie - - gel - - tje ge - - von - - den,
'k Heb het op mijn hartje gebonden,
keer - om - me, keer- om - me,
mooi meis - jen keer je eens om - me,
mooi
| |
[pagina 85]
| |
meis-jen heeft zich om - ge - keerd,
dat heeft ze van haar broer - - tjen geleerd,
keer - om - me, keer - om - me,
mooi meis-jen keer je eens om-me.
2.
Kloentjen, kloêntjen garen,
Morgen zeven jaren,
Zeven jaren alomme,
Boter in de tonne,
Vleesch in den ketel,
Morgen zullen we sopjens eten; -
Hatiesje, hatiesje, hatiesje (alsof men niesde).
3.
We dansen een dansjen al onder ons drieën,
Wie zal daar de vierde van zijn?
Dat zal zijn Rosemarijn,
Dat zal onze Mietje (Naatje, Kaatje, Jansje, Truitje enz.) zijn;
Zij moet meê, zij moet meê,
Zij moet meê van de tris op de treê,
Dansen van Jan Sandersee;
En al is ze wat scheef, en al is ze wat krom,
Al evenwel is ze wellekom;
(Driemaal buigende) Wellekom, Jan Sandersee!
| |
[pagina 86]
| |
4.
(Bij het dribbelen).
Haken en oogen
Tikke-takke-togenGa naar voetnoot1),
Goud papierGa naar voetnoot1),
Tirelirelier.
Of: Haken en lussen,
Juffrouw van der Dussen,
Goud pampier,
Tirelirelier.
Of: Haken en oogen,
Krom gebogen;
Wit katoen,
Wat zal ik met haken en oogen doen?
Ook wel: Havertje zaaien,
Boekweit zaaien,
Linksom, rechtsom,
Keer je dan eens anders om.
5.
Hop, Marjannetjen, koffiekannetjenGa naar voetnoot2),Ga naar eind86
Hop, Marjannetjen Jansen,
Hij wiegt het kind en hij roert de papGa naar voetnoot3),
En laat zijn hondjen dansenGa naar voetnoot3).
| |
[pagina 87]
| |
Hop Marjannetjen, tap me een kannetjen,
Tap me een hallef pintjen;
Een goeie man en een brave vrouw,
En ook een heel lief kindjen.
Hop Marjannetjen
Nog een kannetjen
Nog een hallef pintjen;
't Is niet voor mijn,
Maar voor Katrijn,
En voor haar beste vrindjen.
1. Hop, Marjannetje, stroop in 't kannetje,
laat de pop - jes dan - - sen;
Eer - tijds was de Prins in 't land
en nu die ka - le Franschen.Ga naar eind87
2. Hop, Marjannetje, stroop in 't kannetje,
hop Marjannetje Jan - - sen.
Hij wiegt het kind, hij roert de pap
en laat zijn hondjen dan - sen.
Hopsa, Jannetjen!
Stroop in 't kannetjen,
Moeder, mag ik eens likken?
Een goeie man en een brave man,
En een man van complaisance,
Hij roert de pap en hij voêrt het kind,
En laat zijn vrouwtjen dansen.
| |
[pagina 88]
| |
6.
Ik zei - - der van Jaap, ik zei - - der van Jaap,
ik zei - der van Jaap - je, sta stil,
En waar - om zoû ik stille staan?
Ik heb van mijn leven geen kwaad gedaan!
Ik zeider van Jaap, ik zeider van Jaap,
ik zeider van Jaap sta stil.
7.
Jantjen, stoot je teentjens niet,
Dat 's een, dat 's twee, dat 's drie,
Dat 's vier, dat 's vijf, dat 's zes;
Een stukjen van je linkerpoot,
Een stukjen met je mes.
8.
Schoenlappertjen zou uit lappen gaan,
's Avonds al in de lichte maan;
Zoo stak hij er zijn naaldetjen,
Zoo trok hij er zijn dradetjen,
Zoo sloeg hij er de pen, de pen;
Denk je dat ik niet lappen en ken?
| |
[pagina 89]
| |
9.
Schoenlappertjen vetleer,
't Vet loopt bij je kinnetjen neêr;
Lap ze maar, lap ze maar, lap ze maar net,
Dat ik ze aan mijn voetjens trek.
Zoo steekt hij, enz.
10.
Rooie, rooie rondedans,
Wij maken eenen bonten krans;
Wij springen vrolijk in het rond,
En buigen ons tot op den grond.
11.
Roze-, roze-meie
Twintig in de reie,
Dertig in de rozekrans,
Veertig in de poppedans:
Al de juffertjens - tieGa naar voetnoot1).
12.
't Is hier al zoo nat en glad onder mijne voeten,Ga naar eind89
'k Heb verloren mijn uitverkoren, waar moet ik ze zoeken?
Onder deze hesse besse, mooie meisjes samen;
Mooi meisje met je blauwe rok, mag ik met u gane?
Neen, neen, jij bent het niet; ja, ja, jij bent het wel,
Keer je eens om, ik meen je wel.
13.
't Is zoo nat en 't is zoo glad al onder mijne voeten,
Ik wou, dat ik koeragië had, ik zou eens kiezen moeten,
| |
[pagina 90]
| |
Al de andere jonkmans tevens, de meisjens zijn zoo stout;
Blauwe Marei en witte Katrijn,
De meisjes willen gezoend zijn;
Zoent ze dan drie keeren,
Dan kan je wat van me leeren;
En als je dat dan hebt gedaan,
Dan kan je weêr naar een ander gaan.
14.
Jantje,
Wide, wadde, wantje,
Wide, wadde, winkel, tinkel, tantje;
‘Hip!’ zeî Jantje. -
Pieter,
Wide, wadde, wieter,
Wide, wadde, winkel, tinkel, tieter
‘Hip!’ zeî Pieter.
(En zoo verder, met alle mogelijke namen). 15.
Hip maar Ibele, hip maar Ibele,
Hip maar Ibele Janke;
't Beste stukjen van de koe
Gaat naar Ibele Janke toe.
16.
Ik kwam laatst door een boôgaard gaan,
Daar gemoette mij een kikvorsch;
Ik meende hem te grijpen,
Ik meende hem te knijpen,
Met zoo sprong zijn broekjen los,
Wip! zei de kikvorsch.
| |
[pagina 91]
| |
17.
'k Wou zoo graag een ketting breien,
Dat gaat door de stad van Leien;
Ha, haasje, knikker de knaasje
Ha, haasje, door den dauw.
'k Wou zoo graag, enz.
Ha, haasje, knikker de knaasje.
Bordpapier, tirelirelier.
18.
Ik heb mijn geld op hoopen gesteld,
Gestapeld op zijn kanten,
Ik heb mijn liefjen trouw beloofd,
Een trouw van diamanten.
Ziedaar, schoone jonkvrouw!
Heb jij der mijn hand op trouw,
En daarop zoo zoen ik jou.
19.
Hei! zei hij, en 't meisjen zei:
Een ander wil ik kiezen;
Veel liever heb ik aan mijn zij
Een bundeltjen met biezen,
Dan bij zoo'n ouwen kouwen man,
Je zoudt er bij bevriezen.
20.
De brand is in de lantaren,
De vonken vliegen der uit,
De meisjens hebben zoo garen
Een stuiver voor een duit.
Jantjen, kom binnen (bis).
| |
[pagina 92]
| |
Jantjen, kom binnen bij Trijntje,
Geef ze een zoen, ze is zoo groen,
Dat kan je nog wel eens meer doen.
21.
Tusschen Keu-len en Pa-rijs,
leît de weg naar Rome,
al wie met ons meê wil gaan,
die moet onze ma-nieren verstaan:
Zoo zijn onze ma-nie-ren.
22.
Laat ons dansen in den kring,
In den kring van Pieter (en zoo vervolgens naar de rij af);
Pieter is zoo lief en zoet,
Laat ons doen als Pieter doet,
Zoo doet Pieter.
23.
Hedde niet gehoord van de zeuven, de zeuven,Ga naar eind92
Hedde niet gehoord van den zeuvensprong?
Ze zeggen, dat ik niet dansen en kan;
Ik kan dansen als eenen edelman;
Hedde niet gehoord, enz.
24.
Een, twee, drie vier,
Een hoedje van papier;
| |
[pagina 93]
| |
En als het hoedje dan niet past,
Dan zetten we 't in de glazekast,
Een, twee, drie, vier,
Een hoedje van papier.
Of: 1, 2, 3, 4, hoedtje van, hoedtje van,
1, 2, 3, 4, hoedt-je van pa-pier,
heb je dan geen hoedt-je meer,
maak er een van bord - - pa - - pier,
1, 2, 3, 4, hoedtjes van papier.
25.
Dat gaat naar Batavia.
En dat gaat naar Oostinje;
Meisje, zet de koffie klaar,
Dan krijg je een kokinje.
|
|