| |
Den schout bij nacht Julius Constantijn Rijk, gouverneur-generaal.
1839-1842.
De roem van den Schout-bij-Nacht Rijk werd, vóór zijne komst, door alle dagbladen vermeld, en gewis lieten zijne bekende voortreffelijke hoedanigheden, van zijne regering de heilrijkste uitkomsten verwachten Met hijgend verlangen werd hij derhalve in Suriname te gemoet gezien.
Op den 7den Julij kwam deze Landvoogd hier aan
| |
| |
en werd met den meesten luister en onder luid vreugdegejuich ontvangen. De hartelijke toespraak, welke de Gouverneur a.i. tot hem rigtte, toen hij aan wal was gestapt, werd door hem op krachtigen toon beantwoord, daarbij tevens zijne bijzondere gevoelens ten aanzien van Mr. de Kanter te kennen gevende, wien hij alsnog 's Konings tevredenheid over zijne lofwaardige pogingen mededeelde, hoewel het uitwendige blijk dier tevredenheid bereids op zijne borst prijkte.
Den 16den Julij 1839 werd de Gouverneur Rijk plegtstatig ingehuldigd.
Gedenkwaardig zijn, onder anderen, de volgende woorden, dien hij op die dag, in zijne proclamatie, heeft uitgesproken: ‘Getrouwe vervulling van de aan ons in deze gewigtige betrekking opgelegde pligten, regtvaardigheid zonder aanzien des persoons, onbegrensde ijver voor 's Konings dienst en hartelijke belangstelling in den bloei en de welvaart der ons toevertrouwde gewesten, zullen steeds het doel van ons streven zijn.’
Zijne regering heeft kort, slechts twee jaren en ongeveer negen maanden, geduurd, doch zij bevat vele belangrijke gebeurtenissen, waarvan de gezegende vruchten lang genoten werden.
Het is waar, onze kwalen zijn in dien tijd niet geheeld; het verval van den landbouw, den handel en van zoo menig anderen tak van bestaan en vertier is niet hersteld geworden; doch vele verbeteringen in onderscheidene takken van algemeen bestuur, vele heilzame wijzigingen zijn ingevoerd, die tot grondslag strekken van hetgeen hier goed genoemd kan worden. Hij heeft vele pogingen aangewend om de kolonie op te beuren en de algemeene welvaart te bevorderen. Dat
| |
| |
ze allen niet gelukt zijn, kinderen! kan zijne groote verdiensten niet verminderen. In vele dingen moet de goede wil voor de daad gelden, terwijl de zedelijke waarde meer naar de bedoeling, dan naar de uitkomsten, beoordeeld moet worden.
De Gouverneur, mijne Lezers! was zeer minzaam en een groot kindervriend. Hij stelde veel belang in de opvoeding en het onderwijs. Dikwijls bezocht hij de scholen, ondervroeg de scholieren en sprak dan op de hartelijkste wijze met hen.
Hij gaf zich de grootste moeite, om met den waren staat van zaken der kolonie bekend te worden; daartoe waren alle mededeelingen en inlichtingen hem ten hoogste welkom. Zijne minzame voorkomenheid en zijn open gelaat lokten allen tot hem, en verbanden alle vrees of achterhoudendheid.
Daardoor vernam hij de zaken en omstandigheden van verschillende zijden, en werd hij in staat gesteld, ze met juistheid en onpartijdigheid te beoordeelen; en, naarmate hij met zijn onderzoek en zijne navorsching, gepaard met ontvangene inlichtingen, het vereischte standpunt bereikte, wist hij dan ook, voor zoo verre hij daartoe bij magte was, middelen tot herstel en verbetering aan te wenden.
Kort na zijne aankomst ontstond er brand bij een' timmerman in de Keizerstraat. De Gouverneur begaf zich terstond daar heen, en, door zijne krachtige toespraak en aansporing, heeft hij veel bijgedragen tot stuiting der ramp. De arme man had echter alles verloren, zelfs zijne werkgereedschappen waren vernield. Door toedoen van eenige ingezetenen, voorafgegaan door eene ruime bijdrage van den waardigen Landvoogd, die, tegen inkoopsprijzen, de dekstoffen
| |
| |
uit den Gouvernements voorraad verschafte, werd het afgebrande huis opgebouwd, en de timmerman van gereedschappen voorzien. Nog meer zulke menschlievende daden, die zijn aandenken steeds levendig zullen houden, zou ik u van hem kunnen vertellen, lieve kinderen. Aan hem hebben wij te danken het wettig verkoopen in het klein van koloniale voortbrengselen, zoo als koffij, kakao, suiker, enz., want die handel werd vroeger slechts in het geheim gedreven, en daaruit ontstonden misbruiken, die noodzakelijk moesten worden tegengegaan.
In het jaar 1839 werd de dwarsweg, van Combé naar de laan der in de nabijheid der stad gelegen plantage Tourtonne, aangelegd.
Tot goedmaking der kosten hebben verscheidene ingezetenen medegewerkt, daar men wist, dat die aanleg door den Gouverneur verlangd werd, maar hij niet gaarne 's lands kas daarmeê wilde bezwaren.
Op den 20sten Januarij 1840 had men hier het genoegen, dat het tooneelgenootschap Thalia zijne kunstvoorstellingen aanving. Door vrijwillige inteekening van Suriname's ingezetenen, waren er spoedig de noodige gelden bijeengebragt, om een' schouwburg op te rigten, waarvan de eerste steen op den 5den Mei 1838 plegtig werd gelegd. Na de voltooijing, was men verlangend, de beoefenaars der kunst te zien optreden.
Dit was eene aangename verpoozing, kinderen! want sedert verscheidene jaren had men niets van dien aard hier gezien. Ook deze inrigting werd door den Gouverneur aangemoedigd.
| |
| |
De Schout-bij-Nacht Rijk verbeterde de waterleidingen der stad, en vormde het plan om een' steenen walmuur langs den waterkant op te trekken, waarmede aan de Oostzijde der Landswaag, in het laatst van het jaar 1840, een aanvang werd gemaakt, terwijl die, aan de Westzijde naar de Plattebrug, later, en wel op den 21sten September 1854, heeft plaats gehad, en wij ons thans mogen verheugen met eene uitmuntende kade, die tevens tot sieraad der stad verstrekt.
Sedert de aanvaarding van het Bestuur, werd de Gouverneur Rijk overvallen met verzoeken om overschrijvingen van slavenmagten van plantages, op den naam van den eigenaar of op dien van derden, ten einde de slaven afzonderlijk, dat is bij familiën (doch waarbij de vaders van hunne vrouwen en kinderen afgescheiden worden) te verkoopen, en vervolgens de plantages of den blooten grond op te veilen. Dat sloopen van plantages stond den Gouverneur zeer tegen, en wel om onderscheidene redenen, zoodat hij de verzoeken geenszins toestond, maar zijne gevoelens hieromtrent, die van zijne belangstelling in deze volkplanting en van zijne menschlievendheid de blijken droegen, aan het Ministerie van Koloniën kenbaar maakte.
Den 26sten Junij 1840 werden hier 50 vrije Afrikanen ingevoerd, welke bij het korps guides ingelijfd werden.
In December legde de Gouverneur een Post of Piket aan, bij de brug over de Booms-kreek, met het doel, om te waken over de slaven, die van de omliggende plantages komen of zich derwaarts begeven, en alzoo
| |
| |
alle ongeregeldheden, die in den laatsten tijd gedurig plaats vonden, tegen te gaan.
Den 7den October 1840 had er in het Moederland eene hoogst gewigtige omstandigheid plaats, namelijk de plegtige afstand van den troon, door Z.M. Koning Willem I, en de aanvaarding der Regering door den Prins van Oranje, onder den titel van Willem II.
Van deze belangrijke gebeurtenis ontving de Gouverneur, door eene toevallige omstandigheid, niet vroeger het officiëel berigt, dan in Januarij 1841.
Op den 5den dier maand werd het aan de ingezetenen bekend gemaakt, en twee dagen later de eed van getrouwheid, door de verschillende autoriteiten, aan den nieuwen Koning plegstatig afgelegd.
Den 8sten Mei 1841, juist 25 jaren nadat de hoofdonderwijzer C.A. Batenburg, voor het eerst in Suriname kwam, werd hem het eereteeken van Broeder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, door den Gouverneur Rijk, in tegenwoordigheid van de Commissie van Onderwijs, de overige onderwijzers en zijne scholieren, plegtig op de borst gehecht.
De agio-handel nam hoe langer hoe meer toe. Krachtdadige maatregelen moesten aangewend worden tegen de verdere vermindering der waarde van het bankpapier. Reeds vroeger had de Landvoogd aan de administratie der Marine de verpligting opgelegd om de door haar af te geven wisselbrieven, bij de bank of bij den kolonialen ontvanger en betaalmeester à pari (dat is: gulden voor gulden) te verwisselen en, dus doende, het nemen van agio op deze wisselbrieven voor te komen.
Nu werden er op den 16den October 1841, bij wijze
| |
| |
van provisionelen maatregel, strafbepalingen op het nemen van agio of de waarde-vermindering van het bankpapier vastgesteld. Die zich thans daaraan schuldig maakte, moest het zeer bedekt doen, want de straf hierop was zeer zwaar.
De Gouverneur, zoo veel mogelijk, den kleinen landbouw willende begunstigen, gaf in 1841 aan verscheidene vrije personen grondjes, in de nabijheid van Kwatta, om aldaar zich op de teelt van maïs, rijst, enz. toe te leggen. Vroeger moesten arbeidzame vrije lieden veel huur betalen aan eigenaren van buitengronden langs den weg van Kwatta; de huur werd hun dikwijls ontijdig opgezegd, en zoo moesten zij meermalen de vruchten van hunne vlijt in vreemde handen doen vervallen. Door de zorg des Gouverneurs verkregen zij het ongestoord bezit van kleine, aan het domein toebehoorende, gronden; daarbij moedigde de achtingswaardige Landvoogd hunne vlijt en nijverheid op verschillende wijze aan.
Terwijl de Regering van Julius Constantijn Rijk de harten der ingezetenen met warme dankbaarheid vervulde, de vooruitzigten helder begonnen te worden, en men, in de hervatting der werkzaamheden van de bank, de dageraad van eenen blijden morgen meende te zien aanbreken, ontving men hier, op Maandag 29 November 1841, het berigt, dat de beminde Landvoogd tot Directeur-Generaal der Marine benoemd was, met bepaling dat het Gouvernement der Nederlandsche W.I. Bezittingen voorloopig zoude worden waargenomen door den Procureur-Generaal Mr. Philippus de Kanter.
Men zond toen een adres, door een aantal ingezete- | |
| |
nen onderteekend, aan Z.M. den Koning, het verzoek inhoudende, om het besluit in te trekken, en den Gouverneur Rijk, in zijne betrekking van Gouverneur-Generaal, te handhaven. Het antwoord des Konings was, zoo als men aanvankelijk reeds vermoeden konde, afwijzend.
Vóór zijn vertrek, moest de Gouverneur nog een' geweldigen schok ondervinden. Het was het ontstaan van brand, op den 31sten December 1841, in het fort Zeelandia, nabij het kruidmagazijn, waarvan, bij eene ongelukkige ontploffing van het kruid, de ontzettendste vernieling te verwachten was. De wakkere Gouverneur nam, te midden van den algemeenen angst, onverwijld den beslissendsten maatregel; hij liet, terwijl men aan den eenen kant het vuur trachtte te blusschen, aan de andere zijde, den voorraad kruid ontruimen, en toen dit geschied was, met alle kracht en inspanning de bluschmiddelen aanwenden, die hem ten dienste stonden, met het gelukkige gevolg, dat de brand overmeesterd en de gevreesde ramp te boven gekomen werd.
Kort daarop, (den 9den Januarij 1842,) verheugde men zich in de aankomst alhier van het eerste Engelsche stoompakket Clijde uit Engeland, bestemd voor de Mail-expéditie.
Den 5den April 1842 nam de Gouverneur-Generaal plegtig afscheid van Suriname's bewoners. Eene aanzienlijke menigte verzamelde zich, benevens al de Autoriteiten en Ambtenaren, in het Gouvernementshuis, om hem en zijne familie vaarwel te zeggen. O! mijne vrienden! het was een plegtig en treffend tijdstip. Met dezelfde eerbewijzen, waarmede hij op den 7den Julij ontvangen werd, werd den Landvoogd, tot aan den gouvernementstrap, uitgeleide gedaan.
| |
| |
De gewaarwordingen evenwel waren zeer verschillend; toenmaals juichte men van vreugde; thans stortte men tranen van droefheid.
Tot bewijs van achting en toegenegenheid, bragten de ingezetenen eene aanzienlijke som gelds bijeen, waarvoor een keurig zilveren theeservies vervaardigd, aan den Gouverneur Rijk aangeboden, en door hem op de verpligtendste wijze aangenomen werd.
|
|