Beknopte geschiedenis der kolonie Suriname
(1863)–M.L.E. Vlier– Auteursrechtvrij
[pagina 141]
| |||||||||
memoriën en adressen ontwierp en vervolgens aan den Kommissaris toezond. Men verzuimde niet, met kracht en nadruk, hem onder het oog te brengen de menigvuldige misbruiken, verzuimen, enz. welke in vele takken van algemeen bestuur waren ingeslopen. Men vestigde zijne aandacht op den kwijnenden toestand van landbouw en handel; op het verval van de meeste takken van bestaan en vertier; op het gebrek aan nijverheid en algemeene volksvlijt, en de oorzaken daarvan; - de inwisseling van het Surinaamsche tegen het Nederlandsche geld; - de ondoelmatigheid der invoering van het Brusselsche bankpapier, welke plaats gevonden had op den 1sten Januarij 1827, vermits het grootste gedeelte daarvan reeds naar Holland was verzonden, waardoor groot gebrek aan gereed geld bestond, enz. enz. Na zoovele belangrijke inlichtingen mogt men met regt op gunstige veranderingen hopen. De tijd van den Kommissaris was uitermate beperkt, doch hij had zeer veel gehoord, en dat wel van verschillende zijden, zoodat er genoegzame gelegenheid tot toetsing bestond. Den 21sten Julij 1828 werd het lot van een aantal ingezetenen, zoo men meende, ook van de geheele kolonie, beslist. Het regeringsreglement werd door een nieuw vervangen, waarbij, onder anderen, aan alle vrije lieden, burgers dezer kolonie, om het even van welke godsdienst of kleur, gelijke burgerlijke regten toegekend en alle autoriteiten uitgenoodigd werden, om, door hun voorbeeld, de dienaangaande nog bestaande vooroordeelen tegen te gaan. | |||||||||
[pagina 142]
| |||||||||
Tevens werd daarbij vastgesteld:
Het Hof van Policie en Criminele Justitie werd ontbonden en de leden eervol ontslagen. Aldus verdween eensklaps het Hof van Policie met al zijnen luister en zijne magt. De wetgevende magt kwam nu in handen van den Hoogen Raad, aan welken het Gemeente-bestuur geheel ondergeschikt werd gesteld. Om de groote kosten, welke uit die veranderingen ontstonden, te dekken, liet de Kommissaris-Generaal het terrein van Voorzorg, aan de Saramacca, tot eene suikerplantage aanleggen. De Lepreuzen werden toen van dáár naar Batavia overgebragt. Terwijl er met vlijt en ijver op Voorzorg gearbeid werd, en men reeds eene groote hoeveelheid akkers suikerriet en bananen geplant had, ontvingen de beheerders dezer inrigting het bevel om dien nieuwen aanleg op te breken en de slaven ter beschikking van het Gouvernement te stellen. In dit jaar werd opgerigt de Maatschappij tot bevordering van het Christendom onder de slaven en andere Heidensche bevolking, onder Voorzitterschap van den Procureur-Generaal Mr. E.L. van Heeckeren. De strekking dezer Maatschappij had tot grondslag een fonds te verkrijgen, hetwelk zoude dienen tot aankoop van vaartuigen en roeinegers, ten gebruike der zendelingen, om naar de plantages te reizen, en, bij uitbreiding van het fonds, het getal der Moravische Broeders te vermeerderen. Het zendingswerk gelukte bij uitnemendheid; den 21sten Julij van dit jaar werd | |||||||||
[pagina 143]
| |||||||||
het tegenwoordig kerkgebouw hunner gemeente, hetwelk in 1827 begonnen was, plegtig ingewijd.
Na zijne zending volbragt te hebben, verliet de Kommissaris-Generaal van den Bosch, Suriname, op den 1sten Augustus 1828. Hoezeer de ingezetenen ook te leur gesteld waren, zoo door het invoeren van een nieuw belastingstelsel, als door de bezwaren, welke aan de kolonie, door de vereeniging van haar bestuur met dat der overige W.I. Bezittingen des Rijks, waren opgelegd, zoo stelden zij toch terstond het grootste vertrouwen in den Gouverneur Cantz'laar, en naarmate zij hem leerden kennen, erlangde hunne hoop meerderen grond voor eene gelukkige uitkomst. De hooge militaire rang, dien hij bekleedde, en zijn indrukwekkend voorkomen boezemden een' eerbied in, die van lieverlede met achting werd gepaard, naar mate zijne voortreffelijke hoedanigheden, waaronder volstrekte onpartijdigheid en regtvaardigheid, zich ontwikkelden. De onderscheidene wetsbepalingen, van 26 Augustus tot 31 December 1823 ingevoerd, strekken tot onwederlegbaar bewijs van de verzuimen, welke sedert een aantal jaren, onder de vroegere regeringen, in de verschillende takken van bestuur, waren ontstaan, doch tevens van den vasten wil des Landvoogds, om het belang van het algemeen te bevorderen. Met het doel, kinderen! om den geldsomloop behoorlijk te regelen, den wissel zooveel mogelijk voor agio te bewaren, en de middelen te verschaffen om deze volksplanting in bloei en welvaart te doen toenemen, werd op den 9den Maart 1829 eene particuliere W.I. Bank opgerigt. Den 5den Junij daaraanvolgende | |||||||||
[pagina 144]
| |||||||||
werden hare biljetten als koloniale munt gangbaar verklaard, waartegen verwisselbaar werden gesteld de biljetten der Brusselsche Maatschappij tot begunstiging van volksvlijt.
Op het einde van 1829 en het begin van 1830 werden aanzienlijke geldsommen aan verscheidene eigenaren van plantages in beleening gegeven, zoodat er toen een toereikend bedrag in omloop kwam. De bank trok vele wisselbrieven op het ministerie van koloniën en marine. De planters verwisselden de hunne bij de bank tegen korting, zoodat deze inrigting aanvankelijk aan de behoefte voldeed en in de toekomst veel beloofde.
In het begin van 1829 werden afdeelingen van onderscheidene Nederlandsche Maatschappijen, ook het Surinaamsch Landbouwkundig genootschap: Prodesse Conamur, opgerigt. In dit zelfde jaar hadden vele invallen der Marrons plaats. Zij liepen den 5den Maart de plantage Welgetroffen aan de Surnaus-Kreek af, en vermoordden den eigenaar J.P. Weis. Op plantage Argent Court namen zij, in de maand Augustus, eenige slavinnen mede naar de bosschen, vielen vervolgens (16 October) op plantage Nieuw-weergevonden aan, terwijl zij alles zooveel mogelijk moordden en plunderden. De Directeur dezer plantage, Cavellier, redde zich nog bijtijds door de vlugt. De pogingen der patrouilles, welke tegen de wegloopers in het algemeen gezonden werden, leverden de beste gevolgen op. Twee hunner Opperhoofden, benevens een aantal | |||||||||
[pagina 145]
| |||||||||
ondergeschikten, kwamen in hunne magt. Verscheidene hunner dorpen werden vernield en verbrand, en zoo werd, tegen het laatst van November, de rust en veiligheid, vooral in de divisie Thorarica, door den moed en de volharding onzer burgers, krijgslieden en schutternegers, hersteld.
Op den 2den Mei 1829 werden, door den Kapitein-Luit. W.J. van Es, Kommandant van Z.M. brik de Valk, ter onzer reede gebragt een veroverd kaperschip, met name Generaal Dorego, kapt. Bariteaud, en een door dien kaper prijs gemaakt schip, genaamd Lèbre, kapt. Figièra. Een langdurig regtsgeding werd ter deze zaak gevoerd, waarvan het vonnis eerst den 13den October 1830 uitgesproken werd.
In het jaar 1830 vernam men hier het berigt van de Belgische onlusten. Dit gaf al spoedig aanleiding tot schorsing van de werkzaamheden der bank, waardoor dan ook eene trapswijze vermindering der biljetten ontstond, en de agiohandel op nieuw begon. De toestand, waarin het Moederland toen verkeerde, is U, lieve kinderen, uit de Nederlandsche geschie denis bekend; het had geldelijke bijdragen noodig, om de buitengewone uitgaven, tot verdediging zijner regten en ter beteugeling van overmoed, te bestrijden. Allerwegen werden onderscheidene middelen beraamd en pogingen aangewend, om in de behoefte van Holland te voorzien. Ook hier bleef men niet in gebreke. Onze kolonie, hoe diep gedrukt, heeft daartoe f 10.000 bijgedragen.
De gezondheidstoestand van den Gouverneur Cantz'- | |||||||||
[pagina 146]
| |||||||||
laar begon in September 1831 te wankelen. Hij trachtte, door afleiding en vermindering van werkzaamheden, zijne herstelling te beproeven, maar te vergeefs. Zelfs eene verwijdering van de hoofdstad, daar hij zijn verblijf hield op plantage Ma Retraite waar hij zich van alle bezigheden onthield, kon geene heilzame uitwerking te weeg brengen. Zijne ongesteldheid nam dermate toe, dat hij, in het begin van November 1831, het gezag en de werkzaamheden aan het Gouvernement-Generaal verbonden, gedurende zijne ziekte, aan den Procureur-Generaal van Heeckeren opdroeg. Op den 15den December daaraanvolgende vernam men, met diepen rouw en innig leedwezen, dat hij het tijdelijke met het eeuwige had verwisseld. Den 16den December geleidde een talrijke stoet zijn stoffelijk overblijfsel naar het kerkhof de Nieuwe Oranjetuin, alwaar eene zerk van wit marmer zijn graf bedekt. Twee volle maanden droegen de ingezetenen uiterlijke teekenen van rouw, doch jaren lang beweenden zij in hunne harten den dood eens Landvoogds, die in alles bewees, het algemeen welzijn te behartigen. |
|