| |
Hollandsche regering. Willem Benjamin van Panhuys, gouverneur-generaal. Mr. Cornelis Reinhard Vaillant, gouverneur-generaal a. i.
1816-1822.
Van Panhuya was vroeger hier Raad in het Hof van Justitie, hij had in 1813 de kolonie verlaten. In Europa gekomen zijnde, begaf hij zich weder in militaire dienst en werd door de fortuin zoodanig begunstigd, dat hij zich, in het najaar van 1815, met den rang van Generaal-Majoor, tot Gouverneur van Suriname verheven zag.
Den 16den Januarij kwam hier een Nederlandsch eskader aan, onder bevel van den Admiraal van Braam, die den Gouverneur van Panhuys geleidde, benevens eenige Hoofdofficieren en eene genoegzame bezetting, om de Britsche troepen te vervangen. Er werd eenigen tijd vereischt, om de noodige schikkingen en regelin- | |
| |
gen te maken, zoodat de kolonie en hare onderhoorigheden, eerst op den 27sten Februarij 1816, door van Panhuys werd overgenomen.
De overgave ging met eene plegtigheid gepaard, die een' diepen en aangenamen indruk verwekte. Het was namelijk het langzaam nederhalen van de Engelsche vlag, die aan een' seinpaal, op het midden van het Gouvernementsplein, woei, terwijl de geliefde Nederlandsche driekleur, onder het jubelend gejuich der toegevloeide bevolking, en het gebulder van het geschut, statig werd opgeheschen, en, ten top genaderd, sierlijk wapperde.
Bij eene proclamatie van dienzelfden dag, ontsloeg Panhuys alle Civile en Militaire ambtenaren, benevens de verdere ingezetenen van Suriname, van den eed van getrouwheid aan den Koning van Groot-Brittannië, en vestigde de heerschappij van den dierbaren Vorst van Nederland, als wiens Vertegenwoordiger hij was opgetreden.
Het onmiddellijk gevolg daarvan was eene bedanking en eene nieuwe benoeming der beide Hoven, hetgeen terstond een' gewigtigen omkeer veroorzaakte.
Behalve de verandering in het personeel der Leden van de Hoven en de Hoofdambtenaren, bleef alles op den ouden voet, overeenkomstig de voorschriften van het Regeringsreglement. Slechts maakte van Panhuys eenige bepalingen ten opzigte van onderscheidene belastingen, terwijl hij beval om naatkwkeurige staten van plantages, slaven, enz. in te dienen.
De kosten der verdedigingsmiddelen, waarvan de kolonie vroeger voor de helft vrij was, en gedurende het Britsch Bestuur door dat Gouvernement gedragen werden, kwamen nu uitsluitend voor rekening van de kolonie.
| |
| |
De Gouverneur van Panhuys gaf aan het Ministerie te kennen, dat Suriname volkomen in staat was, om in zijne behoeften te voorzien en uit eigene middelen de ambtenaren en de militaire magt te onderhouden.
De Hoofdambtenaren werden hooger bezoldigd dan vroeger. De geheele administratie kreeg andere wijzigingen. In plaats der oude eenvoudige inrigtingen, werd eene andere instelling ingevoerd, waartoe eene menigte ambtenaren noodig was. Deze kwamen dan ook, in grooten getale, uit het moederland, werden op onderscheidene kantoren geplaatst en moesten op kosten der kolonie bezoldigd worden.
Het lidmaatschap van het Hof van Civile Justitie, hetwelk vroeger om de eer werd waargenomen, werd door het nieuwe Bestuur ook aan bezoldigde ambtenaren opgedragen.
Het papieren- of kaartengeld bleef nog altijd bestaan, doch verloor allengs zijne waarde; dit bragt ons land nog meer achteruit. Het Hollandsch geld deed 10% agio of opgeld, dat wil zeggen, dat men voor f 100 Hollandsch geld, f 110 papieren- of kaartengeld geven moest. Dit opgeld nam van lieverlede toe en bereikte eindelijk eene hoogte van twee honderd en tien ten honderd, zoo als gij later hooren zult.
Ter bevordering van het Lager Onderwijs, hetwelk, door de komst van den verdienstelijken Onderwijzer Johannes Vrolijk, in 1809, belangrijke verbeteringen had ondergaan, werd in het jaar 1816 uit Nederland als hoofdonderwijzer uitgezonden, de kundige Onderwijzer Corstiaan Aart Batenburg, die zich tot nu toe, met innige belangstelling, op het onderwijs der jeugd
| |
| |
heeft toegelegd, en zich den eernaam van Nestor heeft waardig gemaakt
In April 1816 rigtte de Weleerwaarde Heer Ds. Masman, Predikant der Hervormde gemeente, kort na zijne aankomst, in vereeniging met verscheidene ingezetenen, eene afdeeling der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen op, welk Departement ruim 29 jaren te Paramaribo heeft bestaan.
Weinige dagen na de inhuldiging van het nieuwe hof overleed de Generaal van Panhugs, op den 9den Julij 1816. Zijn stoffelijk overschot werd, met al de eerbewijzen aan zijnen hoogen rang verschuldigd, in het Kerkhof de Nieuwe Oranjetuin, ten grave geleid. Dit bestuur heeft dus al te kort geduurd, om met juistheid te kunnen oordeelen, of de kolonie daarbij gewonnen of verloren zoude hebben.
Mr. Cornelis Peinhard Vaillant nam, na het overlijden van van Panhuys, het bestuur a.i. over.
Gedurende zijne regering werden vele belangrijke besluiten uitgevaardigd, maar ook vele droevige gebeurtenissen ondervonden. De rampen, die Suriname eenigen tijd later zouden treffen, begonnen met ligte schokken van aardbeving, welke op den 17den September 1816 des voormiddags ten 11 ure, den 9den December van dat jaar, des namiddags ten 4 ure, en den 23sten December 1817, des namiddags ten één ure, zich deden gevoelen, doch gelukkig geene schade te weeg bragten.
Den 19den Mei 1817 werd, voor het eerst, eene wet tot regeling van het Onderwijs ingevoerd, en eene Commissie voor het Schoolwezen benoemd, aan wier hoofd twee Raden van Policie geplaatst waren.
| |
| |
Volgens deze wet moesten de scholen verdeeld worden in middelbare en lagere. Van de laatste bestonden er toen twee wél-ingerigte; langzamerhand werden zij vermeerderd, en thans mogen wij bogen op twee en twintig scholen van lager onderwijs, waaronder drie Stads-armenscholen. Dikwijls heeft men pogingen aangewend ter verkrijging van middelbare scholen, doch te vergeefs; de middelen des lands schijnen dit niet toe te laten. Van daar dat men verpligt is, de kinderen naar Europa te zenden, wanneer men verlangt en de middelen bezit, om hunne opvoeding en hun onderwijs uit te breiden.
In 1818 werd er weêr voor eene aanzienlijke som papieren- of kaartengeld gemaakt, terwijl de belasting op het zegel met een tiende verhoogd werd.
Gij zult zeggen, dat ge van niets anders hoort, dan van belasting-verhooging, niet waar, kinderen, doch dit ging veelal zoo, hoewel bij het regerings-reglement uitdrukkelijk bepaald was, dat men 's Konings goedkeuring vernemen moest, alvorens, zelfs in buitengewone omstandigheden, nieuwe belastingen te heffen of oude te verhoogen, en daarbij tevens verboden was, om tot het maken van papieren geld te besluiten.
In weerwil van de daartegen bestaande bepalingen, duurde de stille invoer van Afrikanen voort. Eindelijk werd den 28sten December 1818 's Konings besluit afgekondigd aangaande het verbod op den invoer van slaven. Om dien menschonteerenden handel zooveel mogelijk tegen te gaan, werd er in het traktaat tusschen Nederland en Engeland bepaald, dat elk schip waarop de slavenhandel gedreven werd, aangehouden zoude worden, en tevens dat er in de kolonie een
| |
| |
gemengd geregtshof zoude worden opgerigt, zamengesteld uit een getal regters en arbiters van beide Staten, door hunne Souvereinen te benoemen. Dientengevolge kwamen dan in Suriname, den 20sten October 1819, twee Engelsche Commissarissen aan, die, even als de Secretaris, van wege hun eigen Gouvernement bezoldigd werden.
Behalve andere nuttige verordeningen betreffende het huishoudelijk bestuur, was het verbod om plantages te sloopen en de slaven afzonderlijk te verkoopen, reeds lang in de vergetelheid geraakt. Vele slaven van opgebrokene of afgesloopte plantages werden naar andere Staten overgebragt, zonder dat daartoe de toestemming van het bestuur verzocht werd. Dit liep op het laatst zoo hoog, dat de Gouverneur Vaillant zich verpligt vond, den 7den September 1819, aan de hieromtrent bestaande wetten te herinneren.
In den aanvang van het jaar 1819 werd de kolonie aan eene vreesselijke epidemie prijs gegeven, door het overbrengen der kinderpokken. In de maand Mei woedden zij allerhevigst. De inënting, door Dokter Caddell in 1813 ingevoerd en door andere geneesheeren toen verspreid, was sedert eenige jaren geheel verwaarloosd.
Deze vreesselijke ziekte sleepte eene ontzaggelijke menigte ten grave. De Gouverneur zond naar Cayenne om koepokstof te erlangen, en ofschoon daarvan veel gebruik gemaakt werd, zoo was de maatregel te laat genomen, om de woede der ziekte te kunnen beteugelen. Oppassers voor de lijders waren niet te verkrijgen, terwijl de grootste zorg moest gedragen wor- | |
| |
den voor het behoorlijk ter aarde bestellen der lijken, opdat de besmetting niet erger wierde.
Het gemis aan geschikte hospitalen en verblijfplaatsen, waar de lijders konden gebragt en verzorgd worden, vermeerderde het kwaad. Alles moest binnen de stad blijven, terwijl op de plantages duizende slaven door den dood weggemaaid werden. Eerst in Augustus werd men meester van de ziekte, of liever had zij uitgewoed.
Men berekende het aantal daaraan gestorvene slaven op 15,000 zielen, wier waarde, naar den toenmaligen koopprijs, op ten minste negen millioen Nederl. gulden werd geschat.
Daarom lieve kinderen, is het van de tegenwoordige geneeskundige Commissie zéér prijsselijk, dat ze zich zoo veel moeite geeft, om de inënting der koepokstof te onderhouden, en krachtig aandringt, dat men van dit heilzaam middel gebruik make. Suriname heeft in 1819 de verwaarloozing daarvan zeer duur betaald.
Menigeen, wiens bezittingen alleen in slaven bestonden, en die van de vruchten van hunnen arbeid leefde, werd niet slechts van zijn eigendom, maar ook van zijn bestaan beroofd en tot armoede gebragt. Daarbij kwam, dat er in het jaar 1819 zulk eene schaarschheid van levensmiddelen bestond, vooral wat de bananen betreft, dat menigeen schier niet wist, hoe hij zich van het onontbeerlijk’ voedsel, op eene eerlijke wijze, zoude kunnen voorzien.
Ter naauwernood was men dit alles te boven gekomen, of gevaren van een' anderen aard bedreigden de bevolking. Ernstige geschillen tusschen de burgerij en de militairen, ter oorzake van het deballoteren van
| |
| |
den officier Louta, in de Surinaamsche Sociëteit, deden, op den 28sten November 1819, bijna een' geduchten opstand ontstaan, die gelukkig, door eene krachtvolle tusschenkomst van den Landvoogd, werd afgewend.
De Gouverneur Vaillant kwam in persoon in de Societeit, eischte den Luitenant Ampt den degen af, zond de andere officieren naar het fort Zeelandia in arrest, en voorkwam daardoor droevige tooneelen, die anders zouden hebben plaats gehad. In het volgend jaar echter ontstond er, ten gevolge van dit voorval, een nieuwe twist tusschen de jagers van het garnizoen en de burgerwacht (schutterij), die zoo hevig liep, dat er drie achtereenvolgende avonden (21, 22 en 23 November) alarm geslagen werd. De wachten werden verdubbeld en de burgerij bleef al dien tijd onder de wapenen.
Gij kunt u voorstellen, lieve kinderen, dat dit eene algemeene opschudding veroorzaakte.
De militairen vielen de burgers (kleurlingen) verscheidene malen aan, doch werden door hen dapper afgeweerd. Eindelijk, door de vastberadenheid der burgerij, hielden de militairen af, en zoo liep dit voorval zonder verdere nadeelige gevolgen ten einde.
Nu moet ik u met eene treurige gebeurtenis bekend maken, welke het dierbare Suriname in den aanvang van het jaar 1821 trof.
Zondag den 21sten Januarij, nadat men de kerken verlaten had, des namiddags ten half twee ure, werd men hevig verschrikt, door het geroep van brand! Deze ontzettende vuurramp ontstond in een achtergebouw van het huis, bewoond door den ontvanger Thomas, aan het Gouvernementsplein. De vlammen
| |
| |
sloegen over in het naaste huis, hetwelk ongelukkiger wijze voorzien was van een' grooten voorraad pik, teer, terpentijn enz., waardoor het vuur verschrikkelijk toenam. De vlammen, door den wind over het ruime plein aangewakkerd en voortgedreven, legden het voornaamste gedeelte der stad in de asch. In weerwil van alle pogingen en middelen, werd men den brand niet eerder meester, dan op den middag van den 22sten Januarij daaraanvolgende, terwijl de puinen verscheidene dagen daarna nog smeulden en rookten.
Bijna vierhonderd huizen en welvoorziene koopmans-magazijnen, in het aanzienlijkste gedeelte der stad gelegen, werden vernield; de koepelkerk der Hervormde gemeente met haren prachtigen preêkstoel, haar fraai orgel en andere kostbare monumenten en sieraden; het gebouw, alwaar de zittingen van het Hof van Policie en Criminele Justitie werden gehouden; het weeshuis, de Roomsche kerk, de landswaag, het tooneelgebouw in de Keizerstraat, enz. werden eene prooi der vlammen. Het verlies, door deze ramp veroorzaakt, werd geschat op zestien millioen Hollandsche gulden: ook zijn er belangrijke handschriften, die niet met geld te betalen waren, vernield.
Gij kunt u voorstellen, lieve kinderen, hoe ellendig de toestand der inwoners was. Hoe velen waren er niet, die op den morgen van den 21sten Januarij de godsdienstoefening bijgewoond hadden, en om hunne bezittingen als rijk en gelukkig geacht werden. De nacht was nog niet ingevallen, toen velen van hen alles verloren en genoegzaam tot armoede geraakt waren.
De Surinaamsche weldadigheid blonk, te midden en nà die vreesselijke ramp, in al hare grootheid uit.
| |
| |
Nogtans was het geleden verlies te groot, dan dat de hand der voorkomende broederliefde het geheel konde lenigen, dan dat de bijstand van buiten het kon herstellen, dan dat vlijt, nijverheid en arbeidzaamheid het geheel konde doen verdwijnen.
Veertig jaren zijn reeds sedert heen gevloden en nog bestaan er tallooze sporen dier geduchte vuurramp.
Zóó werd dan hetgeen onze voorzaten overwonnen, en in weerwil hunner weelde en pracht, en van hunne opofferingen ten behoeve van het land, tot de nakomelingschap overgebragt hadden, in den tijd van 24 uren, door de woedende vlammen vernield.
Zeer weinige kooplieden hebben een klein gedeelte hunner goederen kunnen redden. Eenige hunner stelden de geredde goederen tegen inkoops-prijzen, ten dienste van het algemeen, verkrijgbaar, en deden zelfs geregelde uitdeelingen aan de hulpbehoevenden. Gezegend zullen zij zijn, die edele zielen, die, in weerwil van hunne groote verliezen en schaden, het weinige dat met de grootste moeite aan de woedende vlammen ontwoekerd was, aan de behoefte hunner medeburgers ten offer bragten.
Zulk een offer is Gode welgevallig. Het staat niet slechts geschreven in de gedenkrollen der geschiedenis van Suriname, maar het is ook den Almagtige bekend, die zulke daden niet onvergolden laat.
De Gouverneur Vaillant trof het zeer ongelukkig, dat er zoo vele rampen onder zijn bestuur voorvielen, niet waar, lezers?
Gedurende den brand, wendde hij, door zijne tegenwoordigheid, door zijne krachtige toespraak, alles aan, om de pogingen te ondersteunen, welke tot blussching
| |
| |
of tot beteugeling der uitbreiding van den brand werden in het werk gesteld, waarin hij ook gevolgd werd door verscheidene autoriteiten. De bluschmiddelen waren toen in zeer slechten staat. Ook waren de soldaten, schepelingen, slaven, enz., wier hulp men zeer behoefde, beschonken, door de verschillende soorten van dranken, welke zij in de brandende gebouwen vonden, en waarvan zij, in woeste losbandigheid, misbruik maakten.
Vaillant liet zoo spoedig mogelijk 's lands magazijnen van levensmiddelen voorzien, en die aan de armen uitdeden; tevens benoemde hij eene Commissie om verdachte woningen te onderzoeken, daar men te regt veronderstellen kon, dat er van de algemeene ontsteltenis misbruik gemaakt en er veel geroofd zou zijn; hetgeen dan ook niet zonder goed gevolg afliep.
De Landvoogd gaf van deze ramp dadelijk kennis aan het Departement van Koloniën. Z.M. Willem I benoemde daarop eene Commissie tot het inzamelen van liefdegiften voor de noodlijdenden in Suriname, die door den brand tot behoefte vervallen waren, en naarmate die liefdegiften ontvangen werden, keerde de Regering het bedrag daarvan aan de hulpbehoevendsten uit.
Behoudens de regten der eigenaren tot schadeloosstelling, werd de herbouw verboden van eenige gedeelten der stad, die tot pleinen en markten werden aangewend.
De kerkeraad der Luthersche Gemeente bood, met de grootste hartelijkheid, het kerkgebouw van deze Gemeente den Hervormden aan, waarvan dan ook met erkentelijkheid werd gebruik gemaakt.
Terwijl de stad Paramaribo in asch was gelegd en
| |
| |
hare puinhoopen de treurigste herinneringen opwekten, werd in hetzelfde jaar 1821 door de slaven in het distrikt Nickerie een geduchte opstand tegen hunne meesters beraamd, welke echter werd verijdeld door het verraad van een' trouwen dienaar. De schuldigen werden gevat en daarna te regt gesteld.
Vaillant verzocht en verkreeg eervol ontslag uit de hooge waardigheid, welke hij bijkans zes jaren onder ons had bekleed.
De zorgelijke toestand der kolonie, tengevolge van de verschillende rampen, moge zijne schouders wel zwaar beladen hebben, doch hoogst waarschijnlijk zou hij meer nut gesticht, meer in het voordeel der volkplanting gehandeld hebben, ingeval hij op het vertrouwen der burgers grooteren prijs had gesteld.
|
|