| |
| |
| |
Juriaan François de Friderici a.i. later effectief.
1790-1799.
Krachtens uitdrukkelijk bevel van hoogerhand, heeft de overname van Friderici zonder eenige plegtigheid plaats gevonden. De gemeente werd eenvoudig voor het Raadhuis, door trommelslag, bijeengeroepen en de akte van aanstelling voorgelezen.
Het overige gedeelte van het jaar 1790 liep met aanhoudende togten tegen de Marrons ten einde, die deels gelukten, dan weder door verschillende omstandigheden verijdeld werden.
De zwarte jagers, vroegere strijdmakkers van den Kommandeur, steeds door hem vereerd, en gedurig door hem aangespoord en opgewekt, deden onder den Overste Beutler, die geheel in den geest en naar het voorbeeld van Friderici te werk ging; wonderen van dapperheid.
Den 17den Januarij 1791 werd eene nieuwe belasting ingevoerd op den verkoop en uitvoer van inlandsche produkten, en op de winsten en inkomsten, met intrekking van alle hieromtrent bestaande verordeningen.
Deze belasting moest strekken tot bestrijding der kosten van de verdedigingsmiddelen tegen de wegloopers, daar de ingezetenen bleven aandringen, dat de expedities aangehouden en het Cordon in eenen goeden staat gehouden zouden worden.
In dit jaar heeft er eene algemeene opname plaats gehad, volgens welke men 591 plantages telde, terwijl de bevolking begroot werd op 58,120 zielen.
Het volgend jaar (24 Augustus 1792), werd hier
| |
| |
kennisgeving gedaan van het eervol ontslag van Wichers en de benoeming van den Kommandeur de Friderici tot Gouverneur-Generaal van Suriname en Generaal-Majoor der infanterie, enz.
De Raadsheer Rochetau somde bij deze gelegenheid de diensten op, welke Friderici vroeger het land bewezen had, terwijl zijne effectieve benoeming als eene welverdiende belooning werd beschouwd.
In het jaar 1793 gelukte het eindelijk den Luitenant-Kolonel Beutler, het groot Opperhoofd Bonni en andere aanvoerders met hunne vrouwen en kinderen, op eenige eilandjes tusschen de watervallen der Marowyne, weder te vinden. Zij namen echter bij tijds de vlugt, doch werden in eene hinderlaag bemagtigd door de Aucaner-Boschnegers, aan wier hoofd Bambi was. Deze doodden Bonni en Cormantyn Codjo, maakten verscheidene anderen af, en keerden met hunnen buit te Paramaribo terug op den 23sten Maart 1793.
Mijne jeugdige Lezers! was nu de inwendige rust hersteld, en had men de veroverde vijanden in zegepraal door de straten zien voeren; zorgen van eenen anderen aard deden zich van buiten op.
De omwenteling was in Frankrijk ontstaan, en de Staten der Nederlanden waren met het Fransche bewind in oorlog geraakt. Men vreesde in het algemeen, dat de vijand trachten zoude, Suriname te bemagtigen. De Gouverneur draalde dan ook niet, zoo veel in zijne magt was, middelen tot verdediging der kolonie in het werk te stellen. Hij wapende vier schepen, liet ze afdrijven tot voor het fort Nieuw-Amsterdam en stelde ze onder de bevelen van den Kapitein de Virieux, Kommandant van het oorlogschip Jason.
| |
| |
De zaak liep echter gelukkig voor ons af. Men kreeg in Europa de handen zoo vol, dat men den tijd niet had, op Suriname de aandacht te vestigen.
De Landvoogd bediende zich van dezen toestand van zaken op eene uitmuntende wijze. Hij moedigde de burgers op allerlei wijze aan en gaf hun de beste voorbeelden; daarbij was hij zeer bemind.
Bekend als hij was met iedereen, met de bijzondere aangelegenheden van bijna elken burger, met de taal des lands, zoowel als met diens zeden, gebruiken en gewoonten, met al het goede, maar tevens met alle misbruiken en verkeerdheden, was voorzeker niemand beter, welligt geen zóó goed als hij, in staat, het bewind te voeren.
Minzaam zelfs jegens den geringsten, vond men steeds hulp en troost bij hem. In weerwil der hoffelijkheden waarop hij zeer gesteld was, schrikte hij zelfs geen kind af, om hem te naderen. Friderici wilde den vruchtbaren grond aan de oevers der Saramacca dienstbaar maken aan de uitbreiding van de welvaart zijner onderdanen.
Maar zijn veelomvattende geest, zijne hartelijke belangstelling in Suriname, dat zijn tweede vaderland geworden was, en zijn sterk verlangen om de kolonie te doen worden, wat zij zijn konde, beoogden meer, dan het eenvoudig ontginnen van woeste bosschen en het aanleggen van plantages.
Hij wilde eene gemeenschap aanleggen tusschen Suriname en Saramacca; in Saramacca eene tweede stad aanleggen; aldus landbouw en handel bevorderen en tevens de middelen van gemeenschap en vervoer gemakkelijk maken. Dit laatste geschiedde vroeger buitenom over zee, of te land door Para.
| |
| |
Friderici legde, in Beneden Saramacca, de plantages La Prévoyance en Catharina Sophia aan. Zijn voorbeeld werd door verscheidene zijner vrienden gevolgd, en weldra zag men honderde akkers, welke weinige maanden te voren uit donkere wouden bestonden, in vlakke velden herschapen, met gebouwen prijken, en voorzien van eene bevolking, bezig om den grond te bewerken en te beplanten.
Het oorspronkelijk plan van Friderici was, om het kanaal van Saramacca te doen graven over Groningen, door het land van het établissement Voorzorg, dat vroeger tot verblijfplaats der Melaatschen was aangelegd, zoodat het kanaal uitgekomen zou zijn, tusschen de plantages Boekoe en de Redoute Purmerend.
Men zegt, dat hij van dit plan teruggekomen is, omdat ter aangehaalde plaats vele possentries (zekere boomsoort) geveld moesten worden, waarvan het sap, de arbeiders in het aangezigt spattende, hen oogziekten zoude veroorzaken.
Ook Boven Saramacca werd op zijne aanmoediging bevolkt en bebouwd. Hier, even als in Para, legde hij houtgronden aan. Aan de Suriname bezat hij Voorburg en Boekoe, (later Leonsberg geheeten). Deze laat ste noemde hij naar het eerste wegloopers dorp, hetwelk hij, aan het hoofd zijner zwarte jagers, kort na zijne aankomst, heeft helpen veroveren.
Er is bijkans geene rivier, waar hij geene plantages had. Toen men hem eens aanmerkte, dat hij, bij de moeijelijkheden aan zijne gewigtige betrekking verbonden, zich te veel werkzaamheden op den hals haalde, en hem onder het oog wilde brengen, dat hij grootere voordeelen zoude behalen van twee of drie uitgebreide plantages, antwoordde hij: ‘Ik weet het; doch het is
| |
| |
niet zoo zeer om voordeel te hebben, dat ik ze aanleg. Als de opbrengsten slechts toereikend zijn om de kosten te bestrijden, dan ben ik tevreden. Door het bezitten van eene of meer plantages in elk distrikt, is iedereen overtuigd, dat ik niet de eene ten gevalle van de andere verwaarloozen zal. Indien ik slechts twee groote plantages had, zou ik weinig bedienden en ambachtslieden noodig hebben, thans zijn er meer dan vijftig, die door mij hun brood hebben.’
Friderici had dus, gedurende vijf jaren, de gunstige verwachting der ingezetenen ten volle verwezenlijkt. Doch, ofschoon hij, door zijne kennis der koloniale belangen, zijne krachtige aansporing en aanmoediging van vlijt, nijverheid en landbouw, en zijne aangewende maatregelen grooter bloei en welvaart in deze kolonie had doen geboren worden, kinderen! zoo zag hij nogtans, kort daarna, al zijne vooruitzigten, door de omwenteling van 1795, te niet gaan.
Zoo als gij uit de Hollandsche geschiedenis weet, trad Nederland in bondgenootschap met Frankrijk, en kreeg den naam van Bataafsche Republiek. Willem, de Prins Stadhouder, werd gedwongen de wijk naar Engeland te nemen.
De woorden vrijheid, gelijkheid en broederschap prijkten op alle openbare stukken.
Onze vroegere patronen: de E.G.A.H. Directeuren der Societeit moesten plaats maken voor den Raad van Koloniën, welke nu aangesteld was tot opperbestuur der bezittingen van den Staat in de West-Indiën.
Er werd door de Staten-Generaal besloten om een Charter voor de kolonie te bepalen, doch inmiddels den ingezetenen te gelasten, om al de vorige orders van den Raad van Koloniën of van zoodanige andere
| |
| |
Directiën, waaronder zij gesteld waren, stipt te gehoorzamen, totdat zij door H.E.M. daarvan zouden ontslagen zijn, terwijl de overtreding hiervan met zware straffen werd bedreigd.
De Gouverneur en de Raden van Policie gaven (10 Julij 1795) den inwoners hiervan kennis, met aanmaning om voorzigtig te zijn en zich door geene ontrustende gesprekken te laten overhalen tot het plegen van daden, die voor de kolonie nadeelige gevolgen zouden kunnen hebben.
Dit was zeer noodig, want ook in ons midden was de geest der omwenteling gevaren, een onheilspellend vuur smeulde en poogde in woede uit te barsten.
Verschil van staatkundige denkwijze veroorzaakte van lieverlede misverstand en zelfs vijandschap tusschen den Gouverneur en de Raden.
Ook onder de burgers heerschten er twee onderscheidene partijen: de eene partij, waartoe de Gouverneur behoorde, bleef den stadhouder aanhangen, terwijl de andere party zich Patriotten noemde.
Friderici had vast besloten alle middelen, welke in zijne magt waren, aan te wenden, om alle oproerige bewegingen voor te komen, of die reeds ontstaan waren, te dempen.
Door zijne onverschrokkenheid redde hij zich eens uit een groot gevaar.
Hij werd namelijk onderrigt dat eenige personen, in zekere woning, in eene der buitenwijken, zich zouden vereenigen, ten einde te beraadslagen op welke wijze zij hem in hunne magt zouden krijgen. De bewoners dezer woning behoorden onder het aantal dergenen, die zijne weldaden genoten hadden.
De zucht om den beminden Landvoogd te redden,
| |
| |
deed deze lieden het geheim aan hunnen weldoener openbaren. Zij gaven hem gelegenheid zich op den zolder van hunne woning te verbergen, waar hij al de zamengezworenen ontwaren en hunne gesprekken aanhooren konde. Toen hij genoeg gehoord had, begaf hij zich naar het vertrek, waar zijne vijanden waren. Ten uiterste ontzet en verschrikt, durfden zij hem niet eens aanzien. De Landvoogd hield huri hun voornemen met bedaardheid en kalmte, met kracht van redenen voor, met dat gevolg, dat zij, diep beschaamd, hem om vergeving baden, en den duursten eed zwoeren hun misdadig opzet te laten varen.
Dit voorval werd algemeen bekend, en maakte op zijne vijanden den heilzaamsten indruk.
Den 3den Junij 1796 werd hier bekend gemaakt dat de vroegere Directiën der koloniën vernietigd waren, en thans was aangesteld een Committé tot de zaken van de Koloniën en Bezittingen van den Staat in Amerika en op de kust van Guinéa. Dit Committé zoude het bestuur over de W.I. bezittingen hebben.
Alles bleef van dezelfde kracht en waarde, alle ambtenaren werden in hunne bedieningen, behoudens hunne verantwoordelijkheid, bevestigd.
Onze scheepvaart had, niettegenstaande de woelingen, tot nu toe niets geleden; de prijzen der produkten waren zeer hoog.
Gedurende het jaar 1797 genoot men hier eene gezegende rust. In de laatste jaren werd de stad, vooral aan de westzijde, uitgebreid. Reeds in 1750 waren de erven tot aan de Steenbakkersgracht en in 1772 tot aan de Drambrandersgracht uitgegeven. De straten waren met schoone gebouwen versierd, waaronder dat van het Geregtshof, waarvan de eerste steen op den
| |
| |
9den September 1793, met zeer veel plegtigheid, was gelegd. Van de Fiottebrug af tot bij den grond Boniface werden landhuisjes gebouwd. Gij kunt u voorstellen, kinderen, hoezeer dit tot verfraaijing van de stad diende.
De letterkundige genootschappen, ten tijde van Texier opgerigt, bestonden nog in vollen bloei. Ook was er eene afdeeling der Maatschappij tot nut van het algemeen opgerigt geworden, terwijl onder dit bestuur meer zorg aangewend werd voor het lager onderwijs, ofschoon die tak van openbaar bestuur, tot 1816, in zeer achterlijken toestand gebleven is.
Onder de regering van Friderici kwamen in de kolonie acht Fransche vlugtelingen. Zij waren den 4den September 1797 door het Directoire (van Frankrijk) gevangen genomen en vervolgens uit Frankrijk gebannen naar Cayenne, waar zij door den Franschen Gouverneur Jeannet zeer slecht behandeld werden. Naar de landstreek Sinamary gezonden, gelukte het hun op den 3den Junij 1798, met behulp van een klein vaartuig, naar hier te komen.
Tusschen de posten Oranje en Brandwacht leden zij schipbreuk, en moesten gedurende eenige dagen de grootste ellende uitstaan; doch door de bewoners aan de Mot-kreek werden zij gastvrij ontvangen en van het noodige voorzien.
Dit voorval zoude den Gouverneur Friderici groote onaangenaamheden veroorzaakt hebben, ware het niet dat de vlugtelingen, spoedig na hunne aankomst, over N. Amerika naar Engeland vertrokken waren.
Het Nickerie District werd in 1797 het eerst ontgonnen en aldaar plantages aangelegd. Doordien de meeste
| |
| |
eigenaren daar op hunne plantages bleven wonen, nam dit gedeelte van Suriname zeer spoedig in bloei en welvaart toe.
Op den 14den Februarij 1799 kwam hier ter onzer hulp aan, de Commodore Emmanuel D' Amparan met Spaansche troepen. Dewijl men bevreesd was, dat onze schepen door de Engelschen genomen zouden worden, liet men hen 5 Mei weêr in zee steken.
Hetgeen men vreesde, gebeurde. Den 13den Augustus 1799 kwamen twee Engelsche oorlogsfregatten, zijnde de Prins van Wales en de Amphitrite, onder bevel van den Luitenant-Generaal Thomas Trigge en den Vice-Admiraal Lord Hugh Seymour, vóór den mond der rivier.
Deze bevelhebbers zonden eene sommatie aan den Gouverneur-Generaal, waarbij werd geëischt dat de kolonie dadelijk zoude gesteld worden onder de bescherming van Z.B. Majesteit, en zich gerust en vreedzaam aan zijn Gouvernement zoude onderwerpen.
Nadat hierover in eene vereenigde krijgsvergadering geraadpleegd was, moest men volmondig erkennen, dat de middelen van verdediging der kolonie niet bestand waren tegen de geduchte magt, welke haar bedreigde, en het alzoo niet geraden was, om op een' onzekeren voet, de gunstige gelegenheid te verwaarloozen tot het aangaan eener voordeelige Capitulatie (verdrag). De voorwaarden waren buiten verwachting; het behoud van de veiligheid der kolonie en de eigendommen der ingezetenen werden verzekerd, enz.
Men nam derhalve het besluit, geen tegenstand te bieden, maar tot dit verdrag toe te treden, onder voorstel echter van zoodanige punten, als in dien krijgsraad noodwendig geoordeeld waren. Dit werd aan
| |
| |
de Britsche bevelhebbers toegezonden, en door hen, met eenige wijzigingen, door den drang der omstandigheden van dien tijd noodzakelijk voorgeschreven, aangenomen. Het verdrag werd aangegaan en onderteekend op den 21sten Augustus 1799, het protectoraat (beschermheerschap) van den Koning van Engeland, George III erkend, en Friderici als Gouverneur gehandhaafd.
|
|