Beknopte geschiedenis der kolonie Suriname
(1863)–M.L.E. Vlier– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
bruarij 1780, alstoen werd hij effectief aangesteld en tot Kolonel over al de troepen benoemd. Zonder U lang op te houden, lieve kinderen, met het verhaal van de herhaalde togten tegen de Marrons, die dàn eens gunstig, dàn weer zeer nadeelig, vaak geheel vruchteloos voor de onzen afliepen, moet ik u zeggen, dat in weerwil der verklaring van den Kolonel Fourgeoud, dat hij de kolonie van de Marrons verlost had, de bosschen nog geheel onveilig waren. Men had de Opperhoofden nog niet in handen gekregen, en deze wisten de verstrooide benden spoedig te hereenigen. De zwarte jagers, die meestentijds op togten werden uitgezonden, hielden moedig vol. Zij getroostten zich de grootste opofferingen en ontberingen, ten einde aan het vertrouwen, dat men in hen stelde, onmiskenbaar te beantwoorden. De Luitenant Friderici had nog altijd het bevel over het vrije korps behouden. Destijds 25 jaren oud, vol geestdrift en moed, was het daarom te liever voor hem, daar hij hierdoor gelegenheid verkreeg, om zich met de zeden, gewoonten en gebruiken der negers bekend te maken. Hij deelde de grootste ontberingen met zijne zwarte jagers, en verwierf daardoor hunne toegenegenheid en hun onbepaaldst vertrouwen. In de wildernissen van Boven Commewyne zou hij bijna echter het slagtoffer van zijnen moed en zijner geestdrift geworden zijn. Hij waagde zich eens alleen in het diepste der wouden, en verdwaalde. Zijne krijgsmakkers, zoowel de blanke als zwarte onderofficieren, die er bij waren, verspreidden zich en doorkropen de bosschen, om hem op te zoeken. Men begon te vreezen, dat hij welligt door de Marrons ontdekt en om het leven gebragt zou | |
[pagina 74]
| |
zijn. Doch, lieve kinderen! de Hemelsche Vader had hem, ter bevordering van hoogere bedoelingen, gespaard. Op den, 8sten dag na zijne verdwijning, werd hij door eenige hunner ontdekt en in zegepraal naar de legerplaats gevoerd. Friderici had geen enkelen Marron ontmoet, of eenig letsel bekomen. Gedurende verscheidene dagen waren wilde vruchten zijne spijze, en het water der lianen zijn drank. Zijn ijzersterk gestel had niets geleden. De diensten door. Friderici, in de onderscheidene togten tegen de Marrons, aan Suriname bewezen, bleven niet onbeloond; spoedig werd hij van rang tot rang bevorderd. In 1790 vinden wij hem als Kolonel en Kommandeur der militie en later als Gouverneur-Generaal. Gedurende de jaren 1779 en 1780 waren de prijzen der produkten zeer hoog, waardoor de planters van die zijde aanzienlijke voordeelen genoten; doch den 23sten Februarij 1780 werd Paramaribo door een' hevigen brand, geteisterd, waardoor weer aanmerkelijke schade veroorzaakt werd. Tusschen 1780 en 1781 brak er een hevige oorlog uit tusschen de Vereenigde Nederlanden en Engeland; eene omstandigheid, die niet dan de grootste bezorgdheid in Suriname verwekken kon. Naauwelijks had men deze treurige tijding ontvangen, alsook van het voornemen der Engelschen om een' inval hier te lande te ondernemen, of men begon zich daarop voor te bereiden. Ook de Aucaner- en Saramaccaner-Boschnegers, thans onze bondgenooten, boden hunne diensten tegen den Britschen vijand aan, en den 29sten Maart werden 48 Boschnegers in garnizoen naar het fort Nieuw Amsterdam gezonden. | |
[pagina 75]
| |
De toestand waarin Suriname door dezen oorlog verkeerde, en de stremming der scheepvaart gaven aanleiding tot eene voorziening van den Gouverneur Texier. Hij beval namelijk, dat alle verkoopingen van vaste goederen, zonder onderscheid, zouden blijven opgeschort, daar hij vreesde, dat, door de berigten der vredebreuk, iedereen bevreesd zoude zijn, eigendommen te koopen, en de eigenaren ze, om dezelfde reden, voor geringe prijzen afzetten zouden. Dit liep echter gelukkiger af, dan men wel gedacht had, want reeds in 1782 bepaalde deze maatregel zich slechts tot plantages. Ter bevordering van een goed toezigt op de geneesen heelkunde werd, op den 21sten Februarij 1782, het Collegium Medicum opgerigt. Ditzelfde jaar verbood deze Gouverneur ten sterkste, om de slavenkinderen van hunne moeders te scheiden en afzonderlijk te verkoopen. Gij ziet dus, lieve kinderen, dat Texier, door deze bepaling, eene groote mate van menschlievendheid aan den dag legde. Ook heeft hij getracht veel tot opbeuring der kolonie te ondernemen, en poogde hij, in vereeniging met den verdienstelijken Raad-Fiskaal Mr. Jan Gerard Wichers, de beschaving te bevorderen. Texier stichtte, met behulp van P.F. Roos, Antonie Blom, Voegen van Engelen en Mr. Beeldsnijder Matroos, in 1782, een genootschap ter beoefening van de natuurlijke historie. De Gouverneur bestemde een stuk, land, in den omtrek van Paramaribo, aan den rijweg van Kwatta, tot het houden van vergaderingen en tot het aanplanten en aankweeken van inheemsche en vreemde gewassen. Deze tuin werd de Hortis Surinamensis genoemd. | |
[pagina 76]
| |
Digt bij evengenoemden plantentuin bouwde de Surinaamsche dichter P.F. Roos een tuinhuis, waarvan het terrein nu nog den naam draagt van Roos d'jari. In ditzelfde jaar werd door de Israëliten een letterkundig genootschap opgerigt, onder den naam van: Docendo Docemur. Den 25sten September 1783 had de kolonie het verlies te betreuren van Texier. Hij had den leeftijd van 51 jaren bereikt, in het bewustzijn van, zooveel hij daartoe in staat was, tot bevordering van het wezenlijk belang van Suriname, krachtdadig te hebben gearbeid. Daar de Raad-Fiskaal Wichers toen afwezig was, werd aan Mr. Jacob Beeldsnijder Matroos het bestuur opgedragen. Mr. Beeldsnijder Matroos bevorderde de onderhouding van de eeredienst, de viering van den Zondag, zoo te Paramaribo als op de plantages. Hij trachtte den landbouw te bevorderen, verbeterde het landelijk bestuur en de policie, in één woord, hij ging eene menigte misbruiken tegen, welke nu en dan waren ingeslopen. Het mishandelen der ongelukkige slaven ging hij uit al zijne magt tegen, maar zorgde tevens voor de handhaving van eene goede tucht onder hen. Gedurende zijn kortstondig bestuur, trachtte hij den landarbeid door de vrije bevolking te doen uitoefenen; doch hoewel hier en daar kostgronden door hen aangelegd werden, mislukte deze onderneming geheel en al. Hij heeft de straten verfraaid, door ze met Oranjeboomen te doen beplanten. Ook was hij de eerste in deze kolonie, die eene Boekdrukkerij had opgerigt | |
[pagina 77]
| |
(1772); de eerste Courant werd door hem op den 10den Augustus 1774 uitgegeven. |
|