den deze op eene verregaande wijze gestolen, zoodat de Gouverneur verpligt was, hiertegen straf bepalingen in te stellen.
De Landvoogd bemerkte ook, dat, niettegenstaande de verbodswetten zijner voorgangers, er handel met de Indianen, ja zelfs in het groot, gedreven werd.
Men vertrouwde hun ladingen goederen van groote waarde toe, en het kwam telkens tot hevige geschillen, zoo dikwijls de verantwoording hieromtrent gedaan moest worden. Daarom vaardigde hij nieuwe en gestrenge wetten daartegen uit.
Ook had men getracht, met de bovenlandsche Indianen vrede en vriendschap te sluiten, ten einde hen ter beoorlooging van de Marrons aan te werven; doch dit wisten de benedenlandsche Indianen telkens tegen te werken.
In 1724 plunderden de Marrons de plantage Kinderback, aan de Commewyne gelegen, terwijl zij de slaven, die niet vrijwillig mede wilden gaan, om het leven bragten. Verscheidene togten werden toen, zongoed gevolg, tegen hen gedaan.
Ziedaar! lieve kinderen, al de bijzonderheden die wij onder het bestuur van den Gouverneur Temming opgeteekend vinden. Hij kwam den 17den September 1727 in deze kolonie te sterven.
De kommandeur Johannes Bleij en 2 Raden van Policie namen de regering waar, tot den 9den November 1728.