huisen de reis deed, naar Suriname, ter regeling van de nalatenschap zijns vaders.
Van Vredenburgh nam tevens het kommandeurschap a.i. over, en werd door de Raden van Policie tot hun medelid gekozen, hoewel dit in strijd was met het octrooi van 1682. Doch men vond zich verpligt, een' buitengewonen maatregel te nemen. De Raden verklaarden dit dan ook plegtig, met betuiging dat eene dusdanige benoeming, in het vervolg, van geene toepassing zoude zijn.
De forteres Sommelsdyck aan de zamenvloeijing van de Commewyne en Cottica, was nog niet geheel voltooid en kon dus nog niet tot verdediging der kolonie strekken. Intusschen was het hoogst noodzakelijk om den mond der Cottica en Commewyne te dekken.
De oorlog tusschen de Vereenigde Nederlanden en Lodewijk XIV van Frankrijk leverde de gegronde vrees op, dat deze vorst een' aanslag op Suriname ondernemen zoude. Gedurende dit tusschenbestuur werden de werkzaamheden te Sommelsdyck met allen ijver voortgezet, waartoe de planters tot de levering van twee derden hunner mannelijke slaven gelast werden, tegen een' huur, gelijkstaande aan de waarde van 12 suiker per dag. De Staten-Generaal waren zeer tevreden over de verrigtingen van dit tusschenbestuur, zoodat zij zich onbezwaard vonden om, op voorstel der Societeit, Abraham van Vredenburgh te bevestigen in de betrekking van Kommandeur, en tevens zijne benoeming tot eersten Raad van Policie goed te keuren.