| |
| |
| |
VI.
Pootige Sjoerd en zijn vrinden hielden een geheime vergadering ineen boschje op een half uur afstands van den rooden molen, nadat ze voor de overmacht moesten wijken en de Broeders den molen in bezit hielden.
Sjoerd, heftig en wraakzuchtig van aard, kwam met een voorstel, niet meer of minder dan den molen in brand te steken! Gelukkig verzetten zich alle vrienden tegen zoo'n gewelddadig middel.
‘Wat dan?’ schreeuwde Sjoerd, ‘hebben wij niet even veel recht op den molen als zij? Heeft Marre ons ook geen permissie gegeven? Gaat het dan maar aan, om ons dat verlof weer af te nemen? Moeten we bukken voor een overmacht van boerenlummels? Wat willen jullie dan? Allo, vertel op!’
Met fonkelende oogen keek hij rond, woedend over hun verzet, en toen niemand dadelijk antwoordde voer hij uit: ‘In een eerlijk gevecht verloren ze! Wij waren sterker, wij mochten den molen bezetten. Door de valsche hulp verloren wij. Geweld tegen geweld! durven jullie niet, dan steek ik den molen alleen aan!’
Nu sprong Nico op, een klein pittig kereltje met een vreemd gevormd gezicht. Hij vestigde zijn schrandere oogen op Sjoerd en zei kalm: ‘Je bent sterk, Sjoerd, waarom wil je dan de middelen van zwakkelingen gebruiken? Moet jij een brandstichter zijn? Wil je misschien opgepakt worden, waardoor je kans loopt, dat ze je op school niet langer willen houden? Neen, Sjoerd! je bent nu boos, goed, wij ook! Maar geen dwaasheden uithalen! We moesten met elkaar wat beters verzinnen en ik weet wel iets!’
Nico's woorden brachten een gewenschte afleiding en gretig luisterden alle jongens naar zijn plan.
| |
| |
‘Kijk eens hier!’ zoo begon Nico, ‘de roode molen behoort aan Marre, het is zijn eigendom. Dien molen wil hij nooit meer als molen gebruiken, 't ding is te oud. Ik zelf heb hem hooren zeggen, dat hij hem voor afbraak gekocht heeft. Welnu dan, àls de molen dan toch afgebroken moet worden, laten wij Marre een handje helpen en zoo gauw mogelijk met dat werkje beginnen, hoe vinden jullie dat?’
Neen maar, ze vonden Nico's plan uitstekend!
Dadelijk wilden ze op weg trekken om met de slooping te beginnen, maar de verstandige Nico hield hen tegen en zei: ‘Niet overdag! Je begrijpt, dat ze op ons loeren en die boerenkinkels op ons af stormen.
We moeten slimmer zijn! Van avond met donker gaan we op den molen af, ieder brengt een bijtel, een breekijzer of zoo iets mee en dan gaat hij er aan!’
Na een kort beraadslagen werd besloten dien zelfden avond het werk aan te pakken en zelfs Sjoerd kreeg er ten slotte schik in. Hij stelde zich vóór, dat ze in een paar uren den rooden molen konden doen verdwijnen! Wat zouden de heeren dan vreemd opzien!
Dien zelfden dag gingen ze op verkenning uit en - ze merkten, dat ook de Broeders weggetrokken waren.
Geen van allen vermoedden ze iets van den zonderlingen vlottocht, waardoor hun vijanden uren van hen verwijderd bleven! -
Omstreeks acht uren kwamen de Uilen bij elkaar, gewapend met verschillende werktuigen en in alle stilte rukten ze op den molen aan.
Ze meenden volkomen rechtmatig te handelen en toch voelden de meesten een lichte huivering langs den rug als ondernamen ze een rooftocht.
In stilte beklommen ze den heuvel, werkten zich door middel van touwen op het bovengedeelte van de trap en Sjoerd was de eerste, die met forsche hand een zwaar breekijzer in een spleet wrong....
Het werk viel niet mee!
Alleen het openbreken van de dichtgespijkerde ope- | |
| |
ningen kostte heel wat moeite! De Broeders schenen dat zaakje kranig gedaan te hebben!
Om de beurt hanteerden de Uilen hun geweldige werktuigen en vooral toen ze eenmaal in den molen door drongen, vielen weldra de planken en latten splinterend op den grond. Na een poos zwoegen lag de eerste zolder geheel bloot en nu begon het vernielingswerk op de tweede verdieping. In hun blinden ijver merkten de Uilen niet eens, hoe averechts verkeerd ze te werk gingen! Toch vorderde de slooping prachtig en wie weet of ze den geheelen molen niet kort en klein gekregen hadden als ze niet plotseling opgeschrikt waren door de verschijning van Marre met een geweer in de hand.
‘Er uit! er uit of ik schiet!’ dreigde hij en legde aan.
Of het nu kwam door de vermoeidheid, óf door het plotselinge optreden van den eigenaar, dat wisten ze zelf niet, maar wél overviel hen een hevige angst en hals over kop vluchtten de Uilen uit den molen, elk oogenblik vreesden ze den knal te hooren en één der makkers kermend te zien neerstorten....
Die Marre hield iedereen immers voor een beetje idioot!
Ze vluchtten!
Sommigen vergaten hun werktuigen, holden weg en vonden niet eens de makkers terug. Wel klonken nog lang de herkenningssignalen, maar de lust was bij enkelen vergaan en ze trokken huiswaarts, blij dat ze geen schot hagel in 't lijf gekregen hadden. Ook de anderen, die zich verzamelden en overlegden wat nu te doen, besloten naar huis te gaan. In elk geval zouden de heeren Broeders vreemd opkijken!
Den morgen na den ongelukkigen vlottocht sliep Pim heel wat langer dan gewoonlijk, zòolang, dat Suze eindelijk op zijn deur kwam bonzen, haar aardig hoofd om den hoek stak en riep: ‘Pim, Pim, 't is al acht uur!’
De broer werd nòg niet dadelijk wakker, keek zijn zus met slaperige oogen aan en toen hij eindelijk
| |
| |
ontwaakte, gaapte hij zoo vreeselijk, dat Suze luidkeels lachte en uitriep: ‘Hou je hand voor je mond als je gaapt.’
Maar nu was Pim ook klaar en hij smeet een kussen naar Suze en zij gooide het weerom en toen kwam Jo haar zus weg halen en herstelde den vrede.
Pim haastte zich met wasschen en aankleeden, stormde naar beneden en - vond niemand in de kamer, wèl zijn ontbijt. Terwijl hij zich repte om weg te komen, hoorde hij in den tuin druk lachende stemmen en even later kwam Ebbe hem halen.
In 't voorbijgaan vingen ze Loerie op, al moest dit jonge mensch om tien uur terug zijn voor zijn les!
En nu naar den molen! Brandend nieuwsgierig naar de al of niet tegenwoordigheid van de Uilen, renden ze er heen, Ebbe tusschen de twee anderen in!
Ze komen in 't open veld, zien den rooden molen en - verstomd blijven ze staan....
Voor hun oogen vertoonde zich de verwoesting.... 't gansche binnenwerk van den molen lag bloot!
‘Dat hebben de Uilen gedaan!’ zei Pim toonloos.
‘O - o!’ riep Loerie en dat was alles.
Ebbe alleen gaf geen geluid, maar keek van den een naar den ander.
Toen hij de verslagenheid van de vrienden zag, wilde hij hen opbeuren en daarom zei hij zacht: ‘We moeten hem weer dicht maken!’
Daar barstte Loerie los: ‘Dichtmaken? dicht? snap jij niet, dat ze dan 's nachts weer terug komen om alles af te breken? Het is met onzen molen gedaan!’
Pim mompelde zoo iets van wakers aanstellen, van om de beurt oppassen, maar dit plan bleek onuitvoerbaar.
Naderhand kwamen er meer Broeders opdagen en algemeen was de neerslachtigheid, reuzenvoorstellen werden ingediend, tot Pim met doortastendheid optrad en uitriep: ‘Vooruit! we moeten wat doen! zóó blijven kan het niet!’
Blij met de aanwijzing van een doel, wilden ze
| |
| |
dolgraag Pim's leiding volgen en deze kommandeerde:
‘Dichtspijkeren! Loerie en ik halen hamers, jullie sorteeren de planken, vooruit, iedereen pakt maar aan!’
Dien dag weergalmde de omtrek van de geduchte hamerslagen en met bewonderenswaardigen ijver dreven de Broeders ontelbare nagels in en stopten de vreeselijke molengaten.
Het ging Loerie genoeg aan 't hart, dat hij niet den ganschen morgen kon meesjouwen, helaas, het werk thuis móést eerst af!
Mooier werd de molen niet en het roode veranderde vrijwel in zwart. De jongens vonden het overigens een leuk werkje en al bleef er hier en daar een leelijk gat zichtbaar, dàt hinderde niet, in hoofdzaak kreeg de arme molen weer een opgelapte huid.
Ebbe werkte als een paard. Hij bleek een groote handigheid te hebben in 't spijkers slaan. Zoo heel gemakkelijk is dit nu precies niet. Kees sloeg tenminste zijn duim half te pletter, Flip beukte de meeste nagels ongeneeslijk krom, Guus liet den hamer uit zijn handen glippen waardoor 't ding pardoes tegen Loerie aanvloog.
Deze schrikte, stoof geweldig op en wilde den dader door het losgat naar beneden smijten.
Pim kalmeerde hem. Bram tamboerde er zoo verschrikkelijk op los, dat de plank splinterde en een groot stuk hout naar beneden viel.
Ebbe alleen deed het goed en tegen vijven had de molen zijn oude voorkomen zoowat terug!
Vermoeid en vuil staken ze nog even de hoofden bij elkaar om af te spreken wat er verder moest gebeuren. Hoogstwaarschijnlijk zouden de Uilen dien avond of misschien 's nachts terugkeeren om het slooperswerk voort te zetten. Allemaal zagen ze te goed de onmogelijkheid in, om den nàcht te waken en één alleen vermocht niets tegen een bijna zekere overmacht.
Daar rees bij Pim een prachtig denkbeeld op! Al dikwijls had hij er in jongensboeken van gelezen, nù was het hùn beurt.
| |
| |
Opgewonden riep hij uit: ‘Een spook moeten we hebben, een geest. Dat moet in den molen! Komen ze en willen ze beginnen, dan schrikken ze ontzettend en ze durven niet terug te keeren!’
Hevige ontroering bij alle Broeders! Dàt was nog eens een plan!
Dadelijk werd besloten na den eten weer samen te komen, om een reuzenspook te maken. De dolste plannen vlogen door elkaar!
Bram rammelde vijf minuten lang dóór over een electrische batterij, Flip wilde honderd katten vangen en die in den molen opsluiten, Loerie sprak over het wegnemen van den bodem, putten graven met dunne takken bedekt.... Het hield niet op!
Ten slotte stoven ze uit elkaar, ze zouden er allemaal nog eens over denken om dan vóór donker 't beste plan uit voeren.
In den tuin bij Loerie vergaderden de Broeders van de veilige wegen en daar werd voorgesteld, om als de eenvoudigste manier één der jongens een ijselijk spook te laten wezen. Het was alleen de vraag, wie!
Géén der Broeders toonde in dàt baantje veel lust en 't plan dreigde te mislukken, toen Pim eensklaps dacht aan de geheimzinnige bezoeken van Marre. Hij hàd een idée!
‘Marre zal ons spook zijn!’ riep hij luidkeels.
Die Pim wekte opnieuw geestdrift en met hem trokken ze naar Marre om hem het spookvoorstel te doen.
Marre was niet thuis en als honden legerden de Broeders zich voor de deur, vermaakten zich met een spelletje voetbal zonder bal.
Een stuk hout konden ze ook wel heen en weer schoppen, en toen hen dit verveelde, begonnen ze elkaar raadsels op te geven, vreeselijk flauw, maar toch brulden ze van 't lachen.
Tot Marre kwam. Verwonderd bleef 't mannetje naar zijn versperde huisdeur staan kijken en niet min- | |
| |
der keek hij op bij 't hooren van het zonderlinge voorstel om als spook dienst te doen.
Toch stemde hij toe nadat Pim hem een paar woorden had ingefluisterd en geduldig liet hij zich alles voorzeggen.
Natuurlijk kwam er een wit laken en een geheimzinnig licht bij te pas.
Marre beloofde ze braaf te doen schrikken en met een gerust hart trokken de Broeders af om zich nog eens vroolijk te maken over den angstigen avond, die den Uilen te wachten stond.
Weinig vermoedden ze de gevolgen, die de spookgeschiedenis na zich zou slepen!
Waarlijk kwamen de Uilen dien zelfden avond terug om op hun beurt te zien wat de Broeders uitgevoerd hadden. Het motregende, donkere lucht en donkere omgeving maakten het Sjoerd en een zestal vrinden moeielijk, nauwkeurig den stand van zaken op te nemen. Bij 't ontdekken van den toegespijkerden molen, gaf Sjoerd onmiddellijk het sein om met heftigen spoed het vernielingswerk voort te zetten en weldra kraakten de planken en vielen de splinters neer.
Het ging vrij lastig omdat alles van den binnenkant af vastgespijkerd zat, terwijl ze den vorigen keer naar buiten konden hameren.
Op den eersten zolder werkten de Uilen bij het licht van een paar kaarsen en vooral Sjoerd, die een geduchten staaf ijzer hanteerde, deed de planken wijken als latjes.
Toen verscheen het spook!...
Eén der Uilen hoorde boven zich gerucht... hij luisterde... maakte de anderen opmerkzaam... ze stonden stil en... eensklaps verscheen er een lichtplek boven aan de trapladder... toen een witte gedaante... er viel een schot!... galmend weerkaatste het geluid tusschen de molenwanden....
De uitwerking van Marre's verschijning als spook was geweldig, voornamelijk door het onverwachte schot.
In een oogenblik verdwenen de Uilen door de ope- | |
| |
ning, verdrongen elkaar om 't eerst buiten te komen en zelfs pootige Sjoerd trilde over zijn gansche lichaam en vluchtte nu.
En nu gebeurde het vreeslijke!
Willem Proster gleed uit, viel van de trap naar beneden... een doordringende gil van pijn weerklonk door de nachtelijke stilte.... Willem lag op den grond en kon niet opstaan....
Op den tast hielpen ze hem overeind, maar zoo hevig leed de jongen, dat ze niet in staat waren zijn gejammer aan te hooren. Ze legden hem weer neer - er moest raad geschaft worden en niemand minder dan het spook bracht redding in den nood.
Marre verscheen met een lantaarn en nu legden ze Willem voorzichtig op een paar planken en zóó droegen ze hem naar Marre's woning....
Het toeval voerde Pims vader in de nabijheid en deze verleende de eerste hulp, deed door zijn handelend optreden den gekwetsten Proster naar de stad vervoeren, waar hij stellig weken lang mooi
... eensklaps verscheen er een lichtplek boven aan de trapladder... toen een witte gedaante...
kon zijn met een leelijke beenbreuk!
En zoo hoorde Pim van zijn vader het groote nieuws.
Openhartig vertelde Pim de geheele toedracht en daar kreeg zoonlief een paar hartige woordjes te verduren!
Dokter de Vrij veroordeelde het ruziemaken tamelijk
| |
| |
scherp en wierp alle schuld op de Broeders, hoezeer Pim zich zelf en de vrienden ook verdedigde.
Nu maakte de dokter het wel wat heel erg want dit is zeker: de Broeders hadden toch getoond goed te willen. Alleen de halsstarrige weigering van Sjoerd kwam elke toenadering beletten.
In elk geval voelde Pim een lichten spijt over den noodlottigen afloop van de spookgeschiedenis en zoo snel mogelijk riep hij de Broeders bij elkaar.
Met verbazing hoorden ze het nieuwtje en op voorstel van Pim werd er een brief naar Willem Proster gezonden met betuiging van leedwezen over zijn ongeluk.
Op dat schrijven volgde een zonderling antwoord, onderteekend door pootigen Sjoerd.
Deze onverzoenlijke aanvoerder berichtte de Broeders, dat hij niet zou rusten vóór Willem Proster gewroken was.
Het ontvangen van den brief leverde hem 't bewijs van schuld aan hun kant en dus zou hij den strijd voortzetten tot de molen hun toebehoorde of tot hij van de aarde verdwenen was!
Pim liet dat merkwaardige stuk aan zijn vader lezen.
‘Ziet u wel!’ riep hij, ‘zij willen niet!’
‘Luister nu eens,’ antwoordde dokter de Vrij, ‘wil je, dat er nog meer ongelukken gebeuren?’
Natuurlijk niet!’ riep Pim uit.
‘Laat dan den molen met rust, een week lang! Doe je dit niet, dan verbied ik eenvoudig iedereen om het erf te betreden. Marre had flinker moeten zijn, maar Marre is zoo'n rare ziel en toch een beste kerel! Jullie blijven een week weg, niet waar?’
Pim aarzelde. Wat bedoelde zijn vader? Zouden de vrinden hem niet van lafheid beschuldigen, van bangheid over den ontvangen dreigbrief?
De dokter keek zijn zoon ernstig aan en als las hij wat er in den jongen omging, zoo zei hij zacht: ‘Het is nooit laf het gevaar te vermijden. Wil ik eens met de jongens spreken?’
Dàt zou Pim niet dulden en haastig zei hij: ‘Ik
| |
| |
geloof wel, dat ik uw raad opvolg... het is moeielijk... hoe kunt u de Uilen verbieden?’
De dokter lachte en zei: ‘Wees niet bang, dat ik van hen zal dulden wat ik jullie wil beletten. Ik wil het jou wel vertellen... het is een geheimpje... de molen is niet van Marre, maar van mij!’
Pim trok zoo'n ontzaglijk komiek gezicht, dat zijn vader het uitproestte en toen Pim stotterde: ‘Van, van, van u?’ riep hij: ‘Jongen dan! doe niet zoo mal! Ja, ik heb den molen gekocht, dus - nu weet je precies wie hier te kommandeeren heeft!’
Pim kon er nog niet inkomen en begon: ‘Wat moet ù met dien molen doen? Marre heeft er niets van gezegd! Waarom hebt u hem gekocht? Wat wilt u er mee doen?’
‘Ik kan het je niet uitleggen, jongen, je kunt wèl aannemen, dat ik er géén voordeel mee behaal. Het is louter om iemand uit den nood te helpen!’
‘Marre?’ vroeg Pim snel, ‘Marre heeft....’
Gloeiend rood werd het hoofd van Pim, bijna had hij 't geheim verklapt, verlegen keek hij zijn vader aan.
De dokter zocht dadelijk verband tusschen het onderhoud met Marre en de zichtbare verlegenheid van zijn zoon.
Wéét je er wat van?’ vroeg hij. ‘Heeft Marre jou soms....?’
Pim wist natuurlijk niet, dat zijn vader op iets anders zinspeelde dan op het nachtelijk sjouwen van kisten in den molen en dus knikte hij.
Daardoor zei de dokter in 't kort wat hij zijn zoon niet had willen zeggen. Het kwam hierop neer, dat Marre aan hem gevraagd had, den molen te koopen, omdat hij in geldnood zat. Op den vraag van den dokter waarom hij dan kort te voren den molen zelf gekocht had, wist hij niet anders dan een ontwijkend antwoord te geven. Het vreemde van de zaak was nu de geheimzinnige voorspelling, dat de dokter er geen spijt van zou hebben. Marre vroeg alleen de
| |
| |
belofte, den molen niet vóor October af te laten breken, dan zou hij er niet meer zijn. De dokter wist, dat de man waarheid sprak. Hij zelf kende de ongeneeselijke kwaal, die Marre hevig deed lijden en hem binnen enkele maanden zou doen sterven.
‘Ik weet zeker’, aldus vervolgde de dokter, ‘dat hij de man is, die zooveel goed doet. Daartoe alleen wil hij de verkoopsom gebruiken en blijkbaar verbergt hij in den molen allerlei kostbaarheden....’
De dokter wierp een spierinkje uit en - ving een kabeljauw!
Pim verried zich en - de twee geheimen van vader en zoon smolten samen tot één.
‘Praat er niet over,’ zei de dokter, ‘de man vertrouwt ons, laten we zijn leven niet bederven! Dus Pim, een week lang van den molen weg blijven. Daarna zullen we verder zien! Ik gun jullie van harte het spelen en 't allerliefst zag ik den vrede met de Uilen.’
‘Sjoerd wil niet!’ riep Pim.
‘Wie weet!’ antwoordde zijn vader.
‘Weet u soms nog méér geheimen?’ vroeg Pim.
‘O, neen, van Sjoerd en de anderen heelemaal niet!
Toch moest jij zorgen, dat de roode molen ook voor jullie werd wat hij voor mij en Marre is.’
Pim begreep wel wat zijn vader bedoelde, maar hoe slecht kende hij Sjoerd! Die wilde beslist niet!’
Bij het weggaan zei de dokter:
‘Om je schadeloos te stellen voor 't gemis van den molen, zal ik je een nieuwtje vertellen. Baron Tollinger viert over een paar weken zijn zilveren feest en bij die gelegenheid wil hij het gansche dorp een prettigen dag bezorgen, ook de jeugd! Dus kun je rekenen op allerlei heerlijkheden! Er komen wedstrijden, vogelschieten, ringrijden, vuurwerk, gondelvaart en - op jou rekent hij voor een prachtig plan. Jij met Ebbe en de vrinden moeten een Zigeunerkamp samen stellen en jullie moeten zigeuners zijn, die de dorpelingen de toekomst voorspellen, dansen, kunstenmaken en zoo meer. Over een poosje krijg je een uitnoodiging om
| |
| |
met de vrinden op de Luwe te komen. Denk dus maar vast eens over dat kamp!’
De dokter liet Pim achter met een gezicht, een gezicht, zóó komiek, dat Jo en Suze, die al een poos voor de open deur heen en weer gedraaid hadden, erg nieuwsgierig naar de gewichtige zaken, die vader met Pim besprak, het uitgierden.
Nauwelijks kreeg Pim ze in 't oog of hij kwam tot zich zelf en riep luidkeels: ‘Een kamp! ik ben de hoofdman en jij Jo, moet op eieren dansen en Suus, jij op het koord, op het slappe koord!’ Weg holde Pim en nu was het de beurt van de twee zusters om verbaasd te kijken.
Suze schrikte zelf en vroeg angstig aan Jo: ‘Moet ik op het slappe koord dansen? Dat kan ik met!’
Jo zei bedrukt: ‘En ik dan! ik moet op eieren dansen!’
Ze zochten troost bij hun moeder, die hen uitlegde wat er van hen verlangd werd, mets meer dan een nabootsing van 't zigeunerleven, en toen raakten ook zij in verrukking! -
Pim joeg Loerie een vrééselijken schrik op 't lijf, zòo hevig kwam hij binnen gestormd met een daverenden oorlogskreet: ‘Een kamp, Loerie!’
Loerie trok zijn oogen nòg scheever dan anders! Hij dacht aan een jongenskamp op de hei, maar nauwelijks hoorde hij van 't reuzenplan, een zigeunerkamp op De Luwe, of ook Loerie deelde de geestdrift van Pim. Wat kon hem nu den molen schelen! Desnoods konden de Uilen er een week lang spelen. Zij hadden deze dagen wel wat anders te doen! Ten eerste, de voorbereidende maatregelen om het kamp zoo echt mogelijk te maken. Ze moesten kunsten leeren, costumes huren of leenen. Dan de wedstrijden! Ze wilden voor de dorpers niet onderdoen en minstens een prijs winnen bij 't ringrijden op de fiets!
Daaraan mochten zij beiden en Ebbe alleen meedoen als dorpsbewoners.
Hallo, hallo, wat een drukke dagen zouden dat worden!
| |
| |
Dien zelfden dag verscheen Ebbe met de belangwekkende uitnoodiging voor Pim en Loerie en al de vrinden om den anderen dag 's avonds op de Luwe te verschijnen.
Vergeten was Marre's geheim, een nieuwe tijd brak aan!
|
|