| |
| |
| |
| |
XI.
Pech.
De heele familie trok naar Amsterdam! De Oltens, de Gedemey's, de Chineezen, Han en Geert, Mieke Resinga, Wim Vormers, de meeste T.T.T.-ers. Wie ging eigenlijk niet?
De zon scheen over 't mooie Amsterdam, dat weer als van ouds in feesttooi was gebracht.
Een internationale wedstrijd is voor de hoofdstad een gebeurtenis. Je voelt 't aan alles. De menschen loopen anders, ze kijken anders, ze doen anders.
Meneer en mevrouw Olten maakten de tocht van den Haag naar Amsterdam per auto. Zoonlief reed mee en - Wim! Nog altijd bestond er tusschen hem en Wijn een sterke sympathie. Geregeld zagen ze elkander ondanks 't harde studeeren van den jongen student. De bitterheid over 't noodlot, dat hem voor goed 't voetballen belette, kon Wim niet meer van zich afzetten. Z'n plan, om door artikelen in de sportbladen en door een aanval te doen in de jaarvergadering van de N.V.B., groeide. Vastberaden wilde hij optreden en meewerken tot een hervorming van 't nieuwe voetbalspel.
En nu reed hij mee in een open wagen. Ondanks alles stelde hij een levendig belang in de
| |
| |
groote ontmoeting tusschen de beide landen, waarvan de bewoners zoo merkwaardig veel punten van overeenkomst vertoonen.
Wijn te zien spelen, misschien in z'n laatsten wedstrijd, dat leek hem een gebeurtenis.
Meneer Olten zelf, nog altijd wat spottend tegenover de geestdrift van de jongeren, voelde zich prettig gestemd. Nog bijtijds was hij teruggekeerd om z'n zoon te weerhouden van een ziekelijke overdrijving. Met voetballen kan je per slot van rekening je brood niet verdienen, òf je moest in Engeland beroepsspeler worden.
Dat Wijn toch al haast twee jaar was achtergeraakt, pleitte niet vóór hem, maar bepaald een ramp was 't ook niet. Uit alles bleek, dat hij nu flink studeerde. Welnu, dan ook geen sombere gezichten en eens toegekeken, hoe dat daar in 't Stadion toeging.
Wim praatte voortdurend, hij popelde van genot, zòòzeer hield 't komende spel hem bezig.
Feitelijk was 't te warm, maar allo, de wedstrijd zou pas om drie uur beginnen. Wim wist, hoe er dan een groote slagschaduw over 't veld viel waardoor de spelers niet voortdurend in de zon behoefden te sjouwen.
In Haarlem, vlak bij den Hout, werd een kopje koffie gebruikt.
Het krioelde van wandelaars, en duizenden fietsers en auto's veroorzaakten een gezellige beweging.
Wijn hield zich kalm. Hij wilde in z'n eersten landenwedstrijd, die ook z'n laatste zou zijn voorloopig, een goed figuur slaan.
Door elken dag geregeld athletische oefeningen te houden, had hij z'n corpus lenig doen blijven.
| |
| |
In de voorwedstrijden tegen enkele samengestelde elftallen, had hij zich weer onderscheiden, al bleven de prestaties van 't Nederlandsch elftal beneden de verwachting. Wim beweerde, dat er weer bevoorrechting in 't spel was. Geen sterveling had de keuze van Pietersen begrepen, beweerde hij. In Amsterdam ging 't viertal lunchen, en nu ook prikkelde hen de feestelijke stemming, waarin de hoofdstad verkeerde. In de nabijheid van Americain, 't hoofdkwartier van de N.V.B., heerschte een levendige drukte. Nu al trok de drom van bezoekers op 't pad, om vroeg binnen te zijn, en duizenden kijkers, die 't schouwspel van de talrijke auto's, de voorbijstroomende menschenmassa, de wapperende vlaggen, al de moeite waard vonden.
Wijn voelde géén behoefte, om zich nog te laten masseeren. Tegelijk met de anderen reed hij naar 't terrein. 't Mooi gebouwde stadion stond aan den Amstelveenschen weg. Op de tinnen al de vlaggen van de volkeren.
Handig manoeuvreerde de chauffeur voorbij de tallooze verkeersagenten, om eindelijk 't reusachtige parkeerterrein op te rijden. 't Was alles schitterend geregeld. De agenten kenden hun taak. Ze wezen alle aanrijdende auto's hun plaats. De vier stapten uit. Daar stonden ze te midden van 't gewoel. Met moeite bereikten ze 't Stadion.
‘Ziet u daar 't beeld van den groetenden athleet, moeder?’ vroeg Wijn.
De goede vrouw was een tikje beduusd door den geweldigen menschenstroom. Als een echte moeder leefde ze in angst, zonder er iets van te zeggen. Je kon immers niet weten... 't gebeurde zoo dikwijls dat er gewonden vielen... was
| |
| |
die Wim ook niet zoo gemeen getrapt?...
Van 't Nederlandsch elftal had ze niets dan goeds gehoord, 't was waar! Het moesten allemaal eerlijke jonge kerels zijn, maar die Zwitsers... ach, ze had gehoord, dat ze haast altijd in Nederland verloren. Nu zouden ze 't deze keer toch willen winnen... dan gingen ze ruw spelen en haar Wijn...
Ze zag 't bronsen beeld, ze zag de kleurige vlaggen, den blauwen hemel, de ontzaglijke menschenzee om 't Stadion, maar óók zag ze voor haar geestesoog haar jongen, gewond... ernstig...
Dat vertroebelde haar aandacht! Ze had in 't eerst niet mee willen gaan. Alleen door 't verzoek van Wijn gaf ze toe.
Hèm had ze den avond te voren haar angst verraden door een zachte vraag:
‘Zal je voorzichtig spelen, jongen? Verlies maar liever, dan dat je gewond wordt!’
Wijn had haar op alle manieren gerust gesteld, en toch - nu ze die drukte om zich heen zag, die duizenden auto's, dat ronde, steenen gebouw... ja, nu werd ze stil. Telkens kreeg ze neiging, te vragen: ‘Laat mij maar terug gaan, ik ben zoo bang.’ Ze hield zich in, want Wijn scheen haar gedachten te raden, keek haar voortdurend aan, knikte haar bemoedigend toe.
Eindelijk moest hij de drie verlaten - voor hem was er een afzonderlijken toegang, en alsof de jongen z'n dood tegemoet ging, zoo krampachtig kneep z'n moeder zijn hand. Ze keek hem nog na met oogen, die vertelden: ‘Ik heb 'm voor eeuwig verloren!’
Op de groote tribune kregen de drie een mooie zitplaats, schuin boven de poort waaruit zoo straks
| |
| |
de spelers zouden binnen komen.
Nu werd mevrouw toch geboeid door 't schouwspel. Dertig duizend menschen vulden 't Stadion. Een corps muzikanten trok juist voorbij, vroolijk blazende. Tegenover haar zag ze de Marathontribune, ook overdekt. Ze kon nu wel begrijpen, dat haar Wijn zoo dolgraag dezen strijd had willen meemaken.
Wim wees de anderen, waar verschillende bekende persoonlijkheden zaten.
‘Daar heb je de minister!’ riep hij opeens.
‘Vindt die 't óók nog de moeite waard?’ vroeg mevrouw.
Op dàt oogenblik klom er een meneer op een kleine stellage, die midden in 't veld stond.
‘We gaan een deuntje zingen met z'n allen!’ zei Wim. En ja, iedereen had een dun tekstboekje waarin de woorden voorkwamen van de liederen, die uitgekozen werden. De muziek zette in en daar ging 't er op los! Die woorden, door een bekend dichter geschreven, waren bizonder geslaagd. Ze raakten allerlei toestanden en spelers, heel toepasselijk.
De grootste verrassing voor mevrouw en meneer Olten was wel toen 't overbekende Piet Hein werd ingezet en - de woorden sloegen op hun jongen:
Heb je wel 't Nederlandsche elftal gezien?
Heb jij dat wel eens zien spelen?
Of twijfelde je soms aan z'n krachten misschien?
Nou hoor je 't uit duizenden kelen!
Zoo'n elftal mag er zijn!
Ze zullen winnen, dat 's heel sekuur!
| |
| |
En er zitten spelers in van reuzen kwaliteit,
Je zult ze meteen zien trappen!
Een midvoor en een back, die de Zwitsers tot hun spijt
Wel aan d'r laars kunnen lappen!
Ga jij d'r maar van door,
Jij maakt zes punten als jij goed rent.
Mevrouw Olten kreeg er een kleur van, toen Wim haar maar zat aan te stooten:
‘Hoort u wel! ze bedoelen Wijn, dat is de midvoor, die zoo rennen kan!’
Meneer zong braaf mee, net alsof 't heelemaal z'n zoon niet betrof.
't Stadion was nu geheel gevuld. Nog enkele laatkomers bereikten met veel geschuif hun plaatsen.
Mevrouw merkte, dat de meeste bezoekers van de hoogere rangen een zitbankje huurden. Haar oogen namen 't fleurige schouwspel op, en toen ze hoorde, dat behalve minister Kan, er nòg twee waren, en ook de burgemeester, de commissaris van de koningin, de Zwitserschen gezant, en toen heel 't Stadion ging staan bij de komst van prins Hendrik, en 't oude Wilhelmus uit dertigduizend monden werd aangeheven, ja, toen voelde ze zich week worden.
't Was dan toch niet zóó minderwaardig als velen beweerden.
Ze zei dat ook tegen Wim, waarop deze vuur vatte en uitriep: ‘Voetbal is prachtig! dàt is 't mooiste spel van de wereld, maar u bedoelt 't echte voetbal, niet de verbastering er van!’
Fotografen en filmoperateurs deden hun plicht. Zelfs onder 't zingen bleven de laatsten draaien.
Wim had toch al een vreeselijke keel open- | |
| |
gedaan om een prijs te winnen. Die was door een krant uitgeloofd voor de meest geestdriftige zanger of zangeres. De film zou beslissen wie de prijs verdiende. Nu was 't drie uur geworden. Een lichte bries temperde 't wel wat warme weer.
Mevrouw zag nu een zenuwachtige beweging tegenover den toegang. Ze vroeg wat die jongens moesten doen, allen in blauw-wit gestreepte tricots.
‘Dat is de eerewacht,’ verklaarde Wim, ‘ze gaan in twee rijen staan en daar moeten de spelers tusschendoor.’
De muziek stond klaar, de zware roller ging 't veld uit. Daarmee waren de laatste oneffenheden plat gemaakt. De stellage was weggevoerd - een vreemde stilte viel neer...
Opeens zette de muziek 't Zwitsersche volkslied in en onder groote toejuichingen - daar wipte 't elftal binnen, plaatste zich tegenover de eeretribune en bleef zoo in den stand 't volkslied aanhooren.
Daarna poseerden ze voor de lens, om toen 't veld in te springen met den bal.
Mevrouws hart popelde nu toch wel... daar volgde 't Oranje elftal... ach ja, daar was d'r jongen, de langste van allemaal! Hij kéék... hij knikte, alleen merkbaar voor 't moederoog.
Daverend klaterde 't applaus en 't gejuich. Niemand merkte de kleine Deensche scheidsrechter op, maar dat kwam nog wel.
Mevrouw Olten hoorde niets meer van alles wat Wim zei. Ze zag alleen d'r zoon. Alleen begreep ze niet, wat hij in 't midden moest doen. Wat werd er opgegooid, en waar keken ze naar?
Wim legde uit: ‘Wijn is aanvoerder van 't Nederlandsch elftal en nu gooien ze òp, wie er mag kiezen. Om de beurt spelen ze drie kwar- | |
| |
tier aan dien kant en dan dáár!’
Zwitserland won den opgooi en 't koos de wind in den rug. De zon, die schuin over 't veld stond, hinderde niet zoozeer. Wim schoof nu vlak tegen mevrouw aan, om haar ten minste iets van 't spel te doen begrijpen.
‘Nu gaan ze op hun plaatsen, ziet u?... Wijn in 't midden op de voorste rij.
Hoort, de scheidsrechter, dat is die kleine, heeft gefloten, Holland trapt af!’
Wat mevrouw verder zag, verbijsterde haar. Ze kon 't heen en weer hollen niet volgen, alleen hield ze de oogen onafgebroken op Wijn gevestigd. Ze wist heel goed, dat er op hèm gerekend werd. Ze zou wel merken als er een doelpunt werd gemaakt.
Wim vergat dan ook verdere aanwijzingen te geven. Met heel z'n ziel volgde hij 't spel. Twee maal stootte hij mevrouw Olten vrij hevig... twee maal probeerde Wijn den bal in 't net te schieten.
Wim deed zenuwachtig... hij vond de Zwitsers sterker! Onophoudelijk vielen ze aan. Plotseling slaakte hij een kreet en tegelijkertijd steeg er een luid geloei de lucht in.
Mevrouw verbleekte... daar was 't vreeselijke oogenblik... er lag een speler op den grond... o nee... 't was Wijn niet... ze droegen hem weg, terwijl 't publiek luid protesteerde.
Wim vertelde: ‘De Zwitsersche back is te pootig! Die heeft onze linksbuiten vies gekraakt.’
Na die woorden werd mevrouw onrustig. Gebeurde dat hier toch óók? Moest haar Wijn toch gewond raken?
Ze schrikte door 't opspringen van Wim en door z'n wild geroep: ‘Goed zoo! goed gezien!’
| |
| |
Die pooteling wou er wéér eentje nekken! Die scheidsrechter kijkt uit z'n oogen!’
Mevrouw verlangde naar 't einde! Elk oogenblik verwachtte ze Wijn te zien neerstorten. Wim bewoog met alle aanvallen van Holland mee, deed benauwd, voelde zich weer opgelucht, slaakte woedende uitroepen als een speler miste, uitte z'n bewondering voor de Zwitsersche keeper, die alles hield. Eindelijk kwam 't groote oogenblik! Vier minuten vóór de rust kreeg Wijn den bal te pakken...
Wim hing voorover, greep mevrouws arm en hield die zonder erg vast.
Hij waarschuwde ook den vader door een aanhoudend sissend geluid en dan weer door korte uitroepen:
‘De ren! de ren!’ hoorden de beide ouders, en nog meer toeschouwers.
‘Ja... één gepasseerd... de viezerik voorbij... ja... ja... ai! ai!... hands! hands!’ gilde Wim met vele anderen. Maar - de bal, weggetrapt door 't linkerbeen van Wijn, vloog in 't doel...
Een donderend gejuich brak los! Honderden gingen staan, sprongen op en neer, duizenden zwaaiden met armen en handen.
Wim kneep den arm van mevrouw Olten zóó hevig, dat hij haar pijn deed, maar ze lachte om de geestdrift van den jongen man.
‘Dàt is nou onze Wijn!’ gilde hij, en - plotseling klonk 't lied weer omhoog:
Ga jij d'r maar van door!
Jij maakt zes punten als jij goed rent!
| |
| |
Onder 't rommelig gezang werd weer afgetrapt. Een algemeene geestdrift maakte zich van de Hollanders meester. Zwitserland kreeg geen schijn van 'n kans.
Opeens voelde mevrouw wéér haar arm knijpen. Ze hoorde Wims stootende uitroepen: ‘Wéér... er komt er wéér één!... ja!... ja... over! over!... goed! goed! mevrouw! mevrouw! Wijn, let op!’
Nog éér de moeder goed gekeken had, brak de orkaan opnieuw los.
‘Prachtig, prachtig!’ schreeuwde Wim. ‘Hebt u 't gezien, meneer? Zag u, hoe handig Wijn de bal overnam en 'm in 't net trapte? 't Was enorm!’
Nog vóór 't spel weer hervat was, klonk 't sein: Rust!
Mevrouw haalde diep adem! Ze volgde haar jongen, toen deze met de Oranjemannen 't veld verliet onder geestdriftige toejuichingen van 't publiek.
Heel 't Stadion was in beweging geraakt, honderden verlieten hun plaats om aan de buffetten wat te drinken.
Mevrouw wilde liever blijven zitten. Wim verliet toen snel z'n stoel om te trachten, tot Wijn dóór te dringen.
Twee doelpunten, 't was prachtig!
Zwitserland zou die niet gemakkelijk inhalen...
Onderwijl speelde de muziek weer vroolijke wijsjes. Haast iedereen voelde zich prettig gestemd. Geen mensch, die niet een stuk chocola knabbelde en luisterend met 't hoofd zat te knikken.
Meneer zei tegen z'n vrouw: ‘Die jongen van ons schijnt toch wel iets bizonders te zijn.’
‘Zeker,’ antwoordde de moeder, ‘op voetbal- | |
| |
gebied!’
Ze vond 't merkwaardig, dat haar man véél toegefelijker oordeelde dan vroeger. Ze vergat dat in elke man bewondering wordt gewekt voor uitblinkende daden.
‘Voel jij nu niets voor Wijns succes?’ vroeg hij.
‘Ik verlang alleen naar 't einde,’ zei ze.
Wim keerde terug met goede berichten.
‘Ze zijn allemaal in goeden vorm! Ik verwacht een groote nederlaag voor Zwitserland.’
‘Kunnen ze dan niet net zoo goed uitscheiden?’ vroeg de moeder van Wijn.
Wim lachte.
‘Er zijn verrassingen! 't is met Wijn ook wel gebeurd, dat 2 - 0 veranderde in 3 - 4!’
Mevrouw zag haar zoon weer 't veld inkomen, en dadelijk daarna klonk 't signaal: trap af!
Wim vertelde nog gauw, dat er een heel standje was geweest tusschen den scheidsrechter en de vieze back.
Mevrouw toonde haar weinig benul van 't spel door op te merken, dat 't toch niet eerlijk was om Holland met tien man te laten spelen, waarop Wim inviel:
‘Maar mevrouw, er is een nieuwe voor Holland bijgekomen!’
't Spel van de Zwitsers werd iets sterker, ze schenen in elk geval de eer te willen redden, maar Holland waakte. Wijn op zijn beurt, loste tot tweemaal toe een keihard schot, maar de keeper hield elke keer den bal uit z'n doel op wonderbaarlijke wijze. Toen kwam 't derde punt voor Holland door hands van de vieze back.
Wim met z'n duivelsche oogen had gezien, dat de Hollandsche rechtsbuiten na een geforceerde
| |
| |
hoekschop de bal regelrecht in 't doel schoot als niet de vieze back de bal met de hand had weggeslagen. Hij ging te keer als een bezetene, maar de scheidsrechter had het zeer goed opgemerkt, en z'n vinger wees in de richting van de beruchte stip.
Strafschop!
Wim stak z'n meening niet onder stoelen en banken. ‘Hij zat al!’ schreeuwde hij zóó hard, dat iedereen opkeek.
De scheidsrechter scheen dàt niet te hebben gezien en dus - 't bleef strafschop. Een gegil van de Hollandsche spelers:
‘De lange! de lange!’
Mevrouw vond 't niet te pas komen, haar jongen op zoo'n manier te roepen. In alle toonaarden klonk 't: ‘Lange! Olten! Wijn!’
Mevrouw zag verwonderd toe, ze wist heelemaal niet, wat er ging gebeuren. Had haar zoon verkeerd gedaan? Ze volgde hem met de oogen. Alle spelers stonden stil, alleen Wijn liep over 't veld naar den bal, die op een plekje werd neergelegd vlak over 't net.
‘Wat moet hij nu doen?’ vroeg ze aan Wim.
‘Hij moet den bal er in trappen.’
‘En waarom staan ze nu allemaal zoo stil te kijken?’
‘'t Is een strafschop, mevrouw. Die gemeene back heeft den bal met de handen aangeraakt binnen 't strafschopgebied. Dat is een reuzenfout, lekker! Nu mag Wijn den bal in de goal trappen, alleen met den keeper om 't te beletten!’
‘Dus dan wordt 't drie - nul!’
Wim knikte, lachend om 't zekere van deze uitspraak. Hij werd één en al aandacht, evenals
| |
| |
de moeder. Ze zag haar zoon den bal even verleggen, de keeper stond voorover gebogen, de armen wijd uitgespreid te loeren.
Wijn ging enkele passen terug, liep op den bal af... pang!... hij zat!
‘Ziezoo,’ zei Wim, ‘nou is 't gewonnen! dàt halen ze niet meer in.’
Maar van nu af aan, zette Zwitserland er alles op! En Holland begon te verslappen! 't Duurde niet lang, of de keeper liep bij een sterke aanval van de Zwitsers te vroeg uit en 't was drie - één!
Wim ging te keer! Hij schold de Hollandsche keeper uit. ‘Hij had 'm moeten houden! hij is veel te gauw uitgeloopen!’
Met spanning volgde mevrouw de daden van haar zoon. Weer schoot hij keihard op 't doel, maar de keeper hield den bal! Wim deed geestdriftig.
‘Wat 'n schot! daar zou elke andere keeper z'n vingers aan gebrand hebben! Is 't geen kanonnier, mevrouw? Zóó kan er niet één schieten!’
Zwitserland drong telkens allergevaarlijkst op. Iedereen vóélde 't tweede punt komen.
En 't kwàm! Drie - twee!
't Applaus voor de Zwitsers klonk niet al te hartelijk.
Ook Wim werd stil, hij keek op z'n horloge.
‘Nog een kwartier! Als dat zoo door gaat, verliezen we nog.’
't Gansche publiek deed opeens veel rustiger! Iedereen vreesde 't ergste! Waarom speelde Holland ook zoo mat? Wim volgde de voortzetting van 't spel met groote aandacht en met angst. Weer stormden de Zwitsers op 't doel af, maar
| |
| |
ook de Hollandsche keeper was uitstekend op dreef. Toch scheelde 't een haar, of Zwitserland had gelijk gemaakt. Alleen door buitenspel werd Holland gered. Wim kòn 't niet langer uithouden! Hij merkte 't getalm en 't getreuzel van de Hollandsche voorhoede.
Opeens klonk er een doordringende gil over 't veld: ‘Wijn! hup Wijn!’ 't Was een noodkreet van Wim, die probeerde z'n vriend op te porren. En 't hielp!
Wim had weer mevrouws arm te pakken.
‘Kijk!... kijk!... hij dóét 't!... hij wordt wakker!... mevrouw!... mevrouw!... hij hééft de bal!... moeder!’
Mevrouw Olten keek òp bij die onverwachte uitroep van Wim.
Ja, ze zag haar zoon met den bal voortbewegen... daar bewoog z'n been... een schot!... Wim boog diep voorover, om toch maar goed te zien... toen viel hij terug...
‘Mis! de bal scheerde de lat! vrééselijk jammer!’
Mevrouw geloofde in ernst, dat Wim begon te snikken.
Nog zeven minuten...
Zwitserland wilde gelijk maken, maar de reuzenkei van Wijn had 't Nederlandsch elftal opgekikkerd. Van nu af aan begon 't weer hevig aan te vallen, 't regende schoten. Wéér zou Wijn 't eens probeeren, maar de Zwitsersche keeper redde op ongeloofelijk handige wijze. Mevrouw Olten was nu werkelijk haar angst vergeten. Ze leefde mee, voelde zèlf de grootste vrees voor 't gelijkmakende punt.
Wim zat met z'n horloge in de hand en prevelend zei hij den tijd: ‘Nog vier minuten - nog
| |
| |
drie...’
Eensklaps een gewarrel voor 't net, een opeenhooping van spelers, een kluwen, een mierennest... de bal was zoek.... de Hollandsche keeper sprong als een kakkerlak heen en weer... wonderlijke stilte onder die dertig duizend menschen... toen een zucht van verlichting... de bal verscheen weer in de lucht, weggetrapt door den zeldzaam voortreffelijken keeper.
‘Nog één minuut... nog 'n halve...’
Daar snerpte 't eindfluitje... gewonnen. Nederland - Zwitserland drie - twee! Alles stond op, alles juichte, alles zwaaide.
Wim pakte nu twéé armen van mevrouw Olten. ‘Hoe vindt u 't? Wijn heeft ze alle drie gemaakt! Wijn heeft de landen wedstrijd gewonnen! Hoera!’
De wegstroomende menigte lachte om Wim, en mevrouw trok een pijnlijk gezicht. Meneer Olten lachte luidkeels, verloste z'n vrouws armen en nu ging 't naar buiten. Wijn's vader moest toegeven, dat 't toch wèl de moeite waard was geweest en de moeder voelde zich innig gelukkig, dat haar jongen heelhuids weer thuis zou komen.
Ze wachtten niet op hem, hij blééf in Amsterdam om 't feestmaal mee te maken. Dwars door de ontzaglijke menschenmassa heen zochten ze de auto, maar 't duurde een kwartier, eer ze konden afrijden.
‘Hé hé,’ zei Wim, ‘wat 'n pech, wat 'n pech!’
Verbaasd keken de ouders hem aan.
‘Ja,’ zei Wim, ‘'t had best zes - twee kunnen wezen!’
|
|