| |
| |
| |
| |
VIII.
Vacantie.
Dat werd een jolige boel op de kamer van Wijn.
Z'n been had een leelijken deuk gekregen en stil zitten luidde 't bevel van dokter Zomer.
Hard gelag voor de jonge athleet!
Moesten ze 't dan maar zonder hem doen? Ach, wie is onmisbaar?
Toch eindigde T.T.T. op nommer drie!
Mieke kwam dikwijls de veroordeelde bezoeken en dan bracht ze meestal sportbladen mee, waaruit ze hem met d'r vroolijke, gezellige stem vóór las.
Meneer de gewonde werd knapjes verwend! Géén van de vrienden verzuimde ooit, hem minstens tweemaal in de week te komen opmonteren.
Natuurlijk stonden cigaretten altijd klaar. Wijn deed royaal.
Soms liepen er wel vier of vijf lui tegelijk op, en dan daverde de kamer van de jool.
Meneer en mevrouw hadden al verscheidene malen ernstig met elkaar gesproken. 't Begon wel een beetje al te bar te worden! In 't begin hadden ze met de heele kennissenwereld een groot medelijden met den armen Wijn, die zoo ge- | |
| |
meen getrapt was en nu weken lang met zoo'n been opgescheept zat. Dat medelijden verdween maar al te gauw, want Wijn kreeg zooveel afleiding, en zoo veel aardige attenties, dat 't best uit te houden was.
Overdag verveelde hij zich 't meest, omdat iedereen dan door z'n bezigheden niet kon aanloopen.
Meneer Gedemey had in 't begin geen woord over de heele voetballerij gerept.
Nu Wijn's been genas en hij zelf over verveling klaagde, gaf meneer hem den welgemeenden raad: ‘haal je studie in!’ Dat kon heel geschikt, want Sjoerd wilde hem met plezier dictaten leenen en er over spreken, met hem werken.
De eerste keer, dat Sjoerd verscheen en heel vlijtig wilde beginnen, toonde Wijn een groote weerzin om zich in die moeielijke vraagstukken te verdiepen. 't Bleek trouwens dadelijk, dat Sjoerd hem ver vooruit was gestevend.
‘Laten we eerst een poosje praten, en wat drinken,’ zei Wijn.
Sjoerd kon 't niet schelen, al vond hij 't vreemd, dat Wijn zoo onverschillig deed. Ze babbelden, ze bleven babbelen, al drong Sjoerd er telkens op aan, toch aan 't werk te gaan.
Wijn liet 'm praten!
't Was in 'n ommezien laat en van samen studeeren kwam niets.
Sjoerd liet 't dan ook bij die eene keer, omdat hij zelf graag wilde opschieten met z'n studie.
De goede raad van meneer Gedemey sloeg Wijn in den wind. Hij kòn er niet toe komen, aan 't werk te gaan. Veel liever lag hij te doezelen, te rooken en uit pure verveling gebruikte hij
| |
| |
's middags meer dan behoorlijk was.
Dan sufte hij weer in, droomde van roem en eer - op voetbalgebied.
't Gebeurde tijdens deze weken, dat Li en Foe beiden hun candidaats deden, volgens ieders meening in een buitengewoon korten tijd.
't Nieuws gaf Wijn een steek door 't hart. Candidaats? En hij?...
Er ontstond een landerig gevoel in hem. Eerlijk gezegd, hij had al vóór 't ongeluk gelanterfant. Zijn geest was te veel vervuld geraakt van wedstrijden. Z'n geweten had hij in slaap gewiegd met de gewone praatjes: ‘Je moet toch wat plezier in je leven óók hebben!’
‘Zeer goed,’ had Li hem eens geantwoord, ‘maar jij maakt alléén plezier!’
Wijn moest erkennen, dat Li en Foe op hun manier wel degelijk pret maakten, maar - àls er gewerkt moest worden, dan deden ze 't flink en hard.
Ze gaven niet veel om voetbal, nou ja, ze woonden graag een mooien wedstrijd bij, waar gevoetbald werd. Maar al te dikwijls ergerden ze zich aan 't ruwe gniepige doen van zoogenaamde sportbroeders. 't Was een feit, dat ze de laatste maanden niet meer op 't terrein verschenen. Nu bleek, hoe hard ze gewerkt hadden en toch waren hun ouders rijk.
Terwille van de eisch, zoo gauw mogelijk je brood te verdienen, behoefden zij heusch niet zoo hard te studeeren.
't Zat in de twee Chineezen - een sterk gevoel van plicht en verantwoordelijkheid, een juist besef van 't evenwicht, dat elk mensch dient te bewaren, z'n gansche leven. Li en Foe vierden
| |
| |
hun succes in Leiden met hun studievrienden. Toch kreeg ook de Laan van Meerdervoort een beurt.
Ze tracteerden op een heel fijn diner onder radiomuziek. Ze zorgden voor allerlei verrassingen en een komiek, die onder 't dessert grappige voordrachten hield en guitige liedjes zong.
Na 't diner werd 't gezelschap, hoofdzakelijk kostgangers van meneer en mevrouw Gedemey, vergast op enkele allerleukste huisfilms. Wijn, nog niet in staat te loopen, genoot dezen avond méér dan iemand vermoedde, want de film vertoonde voorvallen uit Indië. Z'n denken keerde terug naar vroeger jaren, hij voelde zich week worden door al de herinneringen. Nòg had hij geen brief van z'n ouders. Wat zouden ze zeggen van z'n ongeluk en - van z'n voetbal?
Oude invloeden deden zich weer gelden, en zoo werd 't besluit in hem rijp, weer flink te gaan werken. Hij was immers zoo mooi begonnen. Had hij niet een prachtig voorbeeld aan die twee kleine Chineezen gegeven? 't Waren heelemaal geen dooie pieten! En toch, hard werken. Zóó moest 't worden! Wèl voetballen, wèl training, maar studie óók!
De weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens.
De volgende week kwam de brief uit Bandoeng en - lang geen malsche!
De vader bleek heelemaal niet te spreken over die voetballerij, sprak den wensch uit, er volkomen mee op te houden.
De moeder schreef in gelijken zin. Zij was hevig geschrikt van 't ongeluk.
‘Je mag je niet meer aan zulke gevaarlijke
| |
| |
ontmoetingen bloot stellen. Je moet niet zooveel voetballen, hou er liever mee op!’
Wijn had zooiets wel verwacht, maar dat geen van beiden met een enkel woord repte over z'n spel, dàt hinderde hem.
Hij deed geraakt.
Zoo'n klein kind was hij toch heusch niet meer om zóó gekapitteld te worden. Hij wàs immers besloten, weer aan den gang te gaan! Waarom dan zoo'n dreigbrief!
Meneer Gedemey merkte wel, dat de ontvangen brief Wijn hinderde.
Ook hij ontving met dezelfde mail een schrijven van meneer Olten, waarin deze er sterk op aandrong, dat heele voetballen van z'n zoon, eenvoudig te verbieden, àls 't studeeren er onder ging lijden.
Er viel misschien met Wijn wel te praten, de toestand bleef gevaarlijk, omdat de jonge man door de behaalde successen te veel eigendunk begon te krijgen en 't allermeest door 't weken lang luieren.
Hij begon Wijn voorzichtig over den brief te polsen en ja, hoofdzakelijk ging 't hier om gekwetste eigenliefde.
De ouders in Bandoeng konden zich moeilijk verplaatsen in den geestestoestand van zoo'n jongen snuiter. Persoonlijke ijdelheid is maar al te dikwijls een sterke macht, die de beste invloeden ontzenuwt.
Meneer Gedemey wekte Wijn met ernst op, z'n studie met meer toewijding te hervatten. Hij haalde er Li en Foe bij, die toch ook allerlei genoegens smaakten. Toch werkten ze! Hij deed een beroep op z'n aanleg, op z'n vroeger wer- | |
| |
ken, zoodat de bui van Wijn zakte.
‘Je ouders willen toch zeker 't beste! Niets is noodlottiger voor studeerende jongelui, dan 't afwennen van geregeld werken. De voetballerij is nu zoo goed als afgeloopen, pak nu dezen zomer flink aan, doe na de vacantie je candidaats en alles is weer in orde.’
Wijn voelde 't rechtmatige van dezen eisch.
‘'t Leven is immers niet alleen voetballen, je kent er zooveel, die soms maanden van 't veld wegblijven. Dan hoor je: om studieredenen. Lieve deugd! je bent nog zoo jong. Je kunt nog wat àftrappen!’
Wijn, niet koppig van aard, verstandig en goedig, gaf z'n pleegvader de hand - een belofte dus!
In 't antwoord aan z'n ouders schreef hij: ‘Uw brief heeft me boos gemaakt. De beste speler kan een trap krijgen. Ja, ik heb een poos niets uitgevoerd, maar u mag niet onderstellen, dat 't zoo blijft. In 't najaar haal ik m'n candidaats. Daarmee kunt u tevreden zijn, vind ik. Niets aardig, om geen woord te schrijven over al 't gebeurde hier. Ik bedoel niet 't gemeene trappen van Voos, maar u negeert straal al m'n succes. Ik begrijp wel, dat u beiden dat voetballen onzin vindt, u mag dat vinden, maar 't bestaat nou eenmaal, en ik ben er dol op. Door die valsche trap word ik volstrekt niet afgeschrikt. M'n been is zoo goed als genezen. Weet u wel, dat de technische commissie is wezen kijken naar m'n spel. Misschien kom ik nog in 't Nederlandsch elftal! Onzin! hoor ik vader al uitroepen. Zoo! En komt de Prins niet naar ons kijken? Is minister Kan zoo'n onbeduidend mensch? Nee, u moet
| |
| |
u niet blind staren op dat examen. Ik begin weer, wees gerust...’
Wijn begon werkelijk weer!
't Ging hem niet zoo gemakkelijk af, hij zat dikwijls te soezen, z'n gedachten verdwaalden. 't Mooie weer lokte, de vrienden lokten! Zaterdagsmiddags gingen de meeste T.T.T.-ers zwemmen of baden.
Wijn verzuimde geen enkele keer. In de vaste stamkroeg kwamen ze samen om te biljarten, te bridgen. Nù mochten ze d'r schade inhalen!
Dat kaartspelen liep nog al hoog. Meermalen verloor er één 'n tientje. Dat verliezen gaf soms aanleiding tot leentjebuur spelen, waarbij Wijn optrad als Leen.
Hij had meestal veine en - goed zakgeld. Tot laat in den nacht werd er gegokt - waardoor ze Zondagsmorgens géén studeerenden Wijn aantroffen.
Wèl verscheen hij 's middags tegen vieren op 't cricketveld, waar hij door z'n snelle rennen heel wat bewondering wekte.
Zondagsavonds gaat toch zeker niemand aan 't werk. Als je dan goede vrienden hebt, dan zoek je plezier waar 't te vinden is!
Geen wonder, dat je Maandagmorgen min of meer soezerig blijft, in elk geval niet in de vereischte stemming om te gaan blokken.
Een wandelingetje zal je wel opknappen, maar als je toevallig op 't veld terecht komt, waarom dan niet een beetje gespeeld? Je moet je been toch weer in goeden staat brengen tegen 't begin van 't seizoen. Nou, 's middags aan 't werk getrokken vóór 't open raam.
De zomersche geluiden dringen tot je door, al- | |
| |
leen een goede dosis wilskracht kon je aan 't werk houden. Als 't maar niet zoo warm was!
Waarom ook dat jachten? Even 'n tukje gedaan, zoolang 't zoo heet bleef. Zoo omstreeks vier uur was eigenlijk de beste tijd voor studie.
Kwam er dan om half vijf een vriend aanloopen, wat moest je dan doen?
Een ferm besluit nemen om den volgenden morgen heel vroeg op te staan.
Ja, er was dien avond algemeene vergadering - nou goed, hij kon vroeg weggaan! 't Verschrikkelijke leuteren en lanterfanten had Wijn te pakken. Hij miste de geestkracht om zichzelf de baas te worden. 't Noodlottige luieren gedurende die rustperiode deed z'n werking.
Op de algemeene vergadering van T.T.T. werd Wijn in 't bestuur gekozen.
Eerst weigerde hij de benoeming aan te nemen - hij dacht aan den brief van z'n ouders, maar na de verzekering, dat 't hem geen tijd zou kosten, stemde hij toe.
Nou ja, er volgde een gezellige avondpartij! Zoo'n enkele keer mocht een jongmensch toch wel eens wàt hebben.
En dan werd hij opgeroepen voor een bestuursvergadering, zéér dringend stond er bij!
Wim Vormers had bedankt!
Wáár ging 't om? 't Rechte wist niemand. Hij schreef: door familieomstandigheden, maar een onderzoek bracht aan 't licht, dat de vader in financiëele moeielijkheden was geraakt. Zoonlief moest 't werken voor een middelbare acte boekhouden opgeven, méér gaan verdienen op een nieuw kantoor, waar ook avondwerk gevorderd werd.
| |
| |
Kon T.T.T. z'n aanvoerder missen? Neen!
Welke middelen bestonden er, om hem voor de club te behouden?
Onder strikte belofte van geheimhouding werd besloten, Wim een geldelijke tegemoetkoming uit de kas toe te kennen.
Niet dan na groote moeite gelukte het, de jonge man daartoe over te halen.
Eindelijk gaf hij toe - voor één jaar, omdat T.T.T. er alles òp wilde zetten om dit jaar kampioen te worden.
Wat een geloop en geschrijf eer 't zoover was! Toch bleef er voor Wijn nog wel wàt tijd tot studeeren over.
Een enkele maal trok hij mee op een roeitocht in een geleende giek.
Uitstekende sport, roeien! De rugspieren krijgen ook eens een beurt, en 't is heerlijk zoo snel voort te schieten, om niet te spreken van 't gezellige fuifje na de thuiskomst.
Een mensch is maar ééns jong!
Als iedereen vacantie heeft, waarom moet Wijn Olten dan werken?
Ze vragen je, om een wandeltocht mee te maken, wat toch uitstekend voor je beenspieren is, kun je dan weigeren?
't Maakt je immers sterk! Met des te meer kracht kun je dan de studie hervatten. Wijn kreeg er woorden door met meneer Gedemey.
‘Je hebt geen sterk karakter, Wijn,’ zei deze gemoedelijk, ‘ik moet je tegen je zelf beschermen! Denk je heusch, dat je zult slagen, als je zóó door gaat? Ik neem de verantwoordelijkheid niet langer op me. Ik kan je niet dwingen, maar ik moet je ouders op de hoogte brengen. Geloof
| |
| |
me, je bent op den verkeerden weg. 't Zijn sterke beenen, die de weelde kunnen dragen. Sterke beenen heb je, maar daar gaat 't niet om. 't Zit 'm in 't karakter. Je aard is goed, ik mag je graag lijden, maar je mist wilskracht. Door die voetballerij ben je meegesleept in kringen, die je den verkeerden kant heenvoeren.
Dat ongeluk met je been heeft je ontzettend veel kwaad gedaan omdat je de smaak beet hebt gekregen van lanterfanten.
Ik doe een beroep op je beter ik: Ga niet mee, nòg kan je 't best halen, want je hebt 'n goeie kop! Hoe kom je tegenover je ouders te staan, als je straalt?’
‘Ik straal niet,’ antwoordde Wijn, ‘àls ik niet klaar ben, ga ik niet.’
Nu werd meneer Gedemey in ernst boos!
‘Dat is 't allernoodlottigste, ventje, dat je kunt doen! Wou je niet òp gaan? Uitstellen? Je moest je schamen! Jij, 'n jongen met zoo'n goed hoofd! Wat zal je vader er van zeggen? Maar je méént 't niet, onmogelijk! 't Zou voor je ouders 'n slag in 't gezicht zijn.’
Wijn zweeg even.
‘Is dat nou zóó erg? Zóó'n haast heb ik toch niet. Een half jaartje langer doet er nou toch heusch niets toe. Of verkeert vader soms in financiëele moeilijkheden? Ik wil 't u eerlijk bekennen, dat ik niet goed werken kan. Laat 't waar zijn, dat 't komt door die beenkwestie, 't is 'n feit! Ik weet zeker, dat thuisblijven niets zou helpen! Dan bleef ik mokken, zaniken, en ik voerde heel weinig uit.
Ga ik mee, dan is er een reuzenkans, dat ik 't eindelijk weer goed te pakken krijg. Nog vóór
| |
| |
Augustus zijn we weer thuis en dan blijven er nog twee maanden om te blokken. Heusch, 't is 't beste!’
Meneer Gedemey zuchtte.
Hij dacht aan Li en Foe en aan zooveel anderen, die altijd flink gewerkt hadden zonder toch brave Hendriken te zijn.
‘Ik ben verplicht, je ouders op de hoogte te houden. Ik blijf er bij: je doet onverstandig.’
‘U zult zien, dat 't juist uitstekend werkt,’ lachte Wijn, ‘'t is heelemaal maar tien dagen!’
Wijn trok mee!
Dagen te voren voerde hij óók niets uit, want er moesten toch plannetjes gemaakt worden en kaarten bestudeerd.
Als je gezellig samen zit, dan wordt er toch wat pret gemaakt!
Meneer Gedemey was er stil door geworden, hij hàd geschreven en tegen 't antwoord zag hij erg òp!
Mevrouw vond 't óók bar! De goede naam van 't pension stond immers op 't spel. Nog nooit hadden ze jongelui ingekwartierd, die reden tot klagen gaven aan d'r ouders in Indië.
Ook zij deed een beroep op Wijn's betere gevoelens en - 't scheelde 'n haar, of de jonge midvoor had toegegeven.
Ongelukkigerwijze ontmoette hij z'n trainer. Deze deed luidruchtig, roemde z'n spel, ondervroeg hem over z'n levenswijze.
En - hij raadde hem sterk een wandeltocht aan.
‘Je bent onze hoop! We willen met jou en de anderen natuurlijk 't kampioenschap veroveren. En - jongeling! ik wil 't je wel verklappen...
| |
| |
ze willen je in 't Nederlandsche elftal hebben!...’
Wijn kreeg een kleur als vuur. Met méér menschenkennis zou hij begrepen hebben, dat de meneer uit eigenbelang sprak.
Werd T.T.T. kampioen, dan steeg ook zijn vergoeding, dan was dat voor hem een uitstekende reclame. Wat kon 't die man schelen, of de studie er onder leed.
Hij speculeerde op Wijns ijdelheid en - de goede invloed van mevrouw Gedemey ging verloren!
Wijn marcheerde door den Eifel, uren lang. Ze zongen en lachten, ze stoeiden en kampeerden, ze hadden longen vol lucht, roode, gezonde kleuren, levenslust en levensvreugd. Af en toe werd de stemming wat al te dol. Eén keer zelfs kwamen de heeren in aanraking met de gewapende macht door 't beschadigen van andermans eigendom. Met een goede som moest dat zaakje in den doofpot gestopt worden. Wijn genóót van 't vrije leven. Hij nam zich vóór, later veel te gaan reizen, liefst met een groote toerauto. Dan de bergen in, de hellingen op, pleisteren bij een waterval, avonturen beleven!
Gebruind keerde hij huiswaarts, deed een nakuur op 't Scheveningsche strand. Daar werd hij eens voorgesteld aan een hoofdbestuurslid van den N.V.B. Heel gezellig zat 't stel op 't terras van 't Kurhaus. Men boomde over 't komende seizoen. Wijn kreeg pluimpjes, kon begrijpen door de uitlatingen van meneer Kolling, dat er heel veel kans op bestond, dat Olten door de technische commissie in 't Nederlandsch elftal zou worden gekozen.
De maand September bleef schitterend, uitge- | |
| |
zocht om aan 't strand te genieten van zon en lucht.
Met 't oog op een mogelijkheid besloot de heer Wijn Olten alvast een goede training te beginnen. Vandaar z'n deelneming aan athletische wedstrijden in Groningen. De heer Olten veroverde daar met z'n club enkele mooie prijzen, ook persoonlijke. 't Leven is waarlijk te kort!
Een jonge kerel, die er een beetje van wil genieten, houdt veel te weinig tijd over om nog te studeeren óók.
't Is een feit, dat de student Olten dezen keer géén examen deed.
|
|