| |
| |
| |
| |
VI.
Drie schepjes thee.
Door de achterstand in de verschillende afdeelingen van de competitie-wedstrijd moest er een beetje haast achter gezet worden.
Zoo kwam 't, dat vier eerste klassers in Amsterdam tegen elkaar in 't veld traden. Eén er van was T.T.T.
Het speelde tegen A.S.V. en 't won met vijf - twee.
Ook R.V.V. had gezegevierd over Ajax.
T.T.T. besloot, de overwinning eens goed te vieren door in Amsterdam te blijven dineeren en 's avonds hier en daar eens 'n kijkje te gaan nemen.
Wijn was de groote man, want door hèm waren er drie van de vijf goals gemaakt. In dit geval beteekenden die doelpunten niet zoo veel, omdat A.S.V. een viertal invallers noodig had, terwijl de verdediging uit zwakke broeders bestond. Maar de twee puntjes mochten niet versmaad worden, want de bovenste vier clubs stonden op de ranglijst gelijk in puntenaantal.
Het ging er dus om, wie de eerste verliespartij zou spelen en wie de meeste goals kon fokken.
Voor dezen keer was T.T.T. dus veilig evenals
| |
| |
R.V.V. Alleen, deze club stond in doelgemiddelde bij T.T.T. achter.
Wijn voelde zich bizonder opgewekt. De wedstrijd had 'm niet bovenmate vermoeid, de spelers slaakten kreten van bewondering om z'n mooie keien.
Peter Dracht zei 't ronduit: ‘Je zou een aanwinst voor 't eerste elftal zijn! Je hebt 'n prachtmanier van goed schieten. Feitelijk moest je midvoor spelen!’
Wijn glunderde!
Hij in 't eerste! wat 'n eer!
Met z'n neus in de lucht liep hij mee door 't Zondagsche Amsterdam.
Op 't Rembrandtplein herkenden ze de heeren van R.V.V., blijkbaar ook niet van plan dadelijk zoet naar huis te gaan en de beide clubs loodsten 't zelfde restaurant binnen.
Wim Vormers vond dat bar vervelend - hij wist hoe de mannetjes van R.V.V. soms ergerlijk optraden en vooral na een overwinning geen grenzen kenden.
Eén oogenblik dacht hij er over, de lui mee te tronen naar een andere gelegenheid, maar 't zou door R.V.V. als een hatelijkheid opgevat kunnen worden.
Ze keken toch al met vreemde oogen naar de mededingers, die op 't oogenblik boven hen waren gebleven.
Enkele vrienden vergezelden T.T.T. op hun tocht en zaten nu mee aan tafel.
Het ging er vroolijk toe!
Vooral Jan Okker bracht de boel aan den gang door z'n dwaze uitvallen. Er werd een stevig glas gedronken waardoor de levendigheid begon
| |
| |
over te slaan in lawaai.
Goed eten, gezelligheid, jeugd, overwinning - ach, geen wonder, dat T.T.T. misschien wat veel kabaal schopte, maar - 't bleef toch binnen de perken. Niemand kon er zich aan ergeren.
De heeren van R.V.V. schenen niet zoo'n pret te hebben, ze zaten wèl veel te drinken, maar een zware loomheid drukte de stemming. Ze konden de vrij onschuldige herrie, door T.T.T. veroorzaakt, niet goed zetten. Met leede oogen hoorden ze de lachsalvo's, de onbedaarlijke gierbuien van de andere tafel. Ze deden jaloersch en hoe langer hoe meer zakten ze in.
Eerlijk gezegd, R.V.V. had een buitengewoon zware wedstrijd gespeeld. Met moeite en door wat geluk konden ze winnen. Daar kwam bij, dat deze club van huis uit niet geleerd had, zich te beheerschen. Bijna alle leden waren jonge bootwerkers, lossers, kortom, mannen, die door zware lichamelijke arbeid hun brood verdienden, weinig gelegenheid kregen, zich geestelijk te ontwikkelen en te beschaven.
Wèl namen ze 'n houding aan van: wij zijn fijne jongens! Ze kleedden zich overdreven duur, zochten den schijn van sjieke meneeren te zijn.
Met T.T.T. stond 't anders. De leden er van waren niet allen studenten, maar toch kenmerkten zich al hun gedragingen door een zekere beschaving. Ze gedroegen zich zooals ze waren.
Een vroolijk diner mocht er toch waarlijk wel op overschieten.
Druk en rumoerig verlieten ze 't lokaal om even later koers te zetten naar een cabaret. Tot den laatsten trein konden ze daar dan wat verstrooiïng zoeken.
| |
| |
R.V.V. volgde opzettelijk, alleen uit nijdasserigheid, dezelfde richting, met 't plan dezelfde vermakelijkheid op te zoeken als T.T.T. Wim Vormers merkte de mokkende houding van R.V.V. zeer goed. Hij trachtte door 'n grap te ontsnappen.
‘Kom, lange!’ riep hij, ‘kun je nu nòg zoo goed vooruit als van middag?’
Wijn ging er op in, zette 't op een loopen, door de anderen gevolgd,
Werkelijk raakten ze de R.V.V.-ers kwijt. Nu zeilden ze een gewoon uitspanningslokaal binnen, vulden 't zaaltje, toch al vrij vol, met gelach en rumoer, eischten extra stoelen vooraan, wat door een kei van 'n fooi ook gelukte.
Nauwelijks zaten ze, of R.V.V. deed z'n intocht, minder lawaaierig, maar dreigender.
't Vele drinken begon nu te werken, niet door een uitbundige druktemakerij, maar door een zekere brutale overmoed.
Telkens werd de voorstelling verstoord, om pas vervolgd te kunnen worden na een korte woordenwisseling tusschen de belhamels en den chef.
T.T.T. zat nu rustig en goedlachs van de liedjes, de grappen en de dansen te genieten, maar R.V.V. was 't blijkbaar te doen om herrie te schoppen.
Wim Vormers werd ongerust!
Hij zag geen kans, zonder moeielijkheden uit de zaal te komen, maar de R.V.V.-ers maakten zoo'n lawaai, dat Wim Vormers op zeker oogenblik van 't tumult gebruik maakte om 't lokaal te verlaten.
Dat merkte een van de Rotterdammers. Die aan 't schreeuwen, en moedwillig de vertrekkende
| |
| |
T.T.T.-ers hinderen.
Er ontstond een algemeene herrie, die langzamerhand bedaarde.
‘Dat zijn nu onze voetballers,’ hoorde Wim 'n meneer zeggen.
Deze keerde zich om, antwoordde: ‘Onze voetballers niet, meneer, dit zijn enkele slechte exemplaren!’
De meneer bekeek Wim van 't hoofd tot de voeten. Opeens glimlachte hij, vragende: ‘Is dat soms ook 'n club?’
‘Om u te dienen! Misschien heeft u opgemerkt, dat wij ons fatsoenlijk hebben gedragen?’
‘Vrij wel, vrij wel! Ik blijf er anders bij: die heele sport is 'n rommeltje, allemaal lefschoppers, levende van andermans centen!’
Wim werd rood, 't liefst zou hij dien leugenaar eens flink afgerammeld hebben. Hij beheerschte zich, vroeg schijnbaar kalm: ‘Hoe bedoelt u dat? U weet niet wat u zegt!’
‘Dat weet ik zeer goed. Wie betalen de entrée's? Wie gaan er van uit, houden smulpartijen en drinkgelagen?’
‘Slaat dat op ons? Luister dan goed: onze reis- en verblijfkosten worden terugbetaald, maar de rest is voor onze eigen rekening!’
‘Maar dat 'n ander wijs! Waar blijft al dat geld? Op één wedstrijd ontvangen jullie hoopen duiten. Zeker alleen om balletjes te koopen? Nee jongeheer, die heele competitie-beweging is verderfelijk voor honderden jonge menschen. Wat doet u hier met die jonge broekjes? Zag ik daar straks geen dronken spelers, van pas achttien? Praat me niet van die mooie sport! 't Is onzin, geldmakerij en goedkoope eerzucht.’
| |
| |
Wim had te veel gezond verstand om niet te voelen hoeveel waars er school in de beweringen van den onbekenden meneer. 't Was misschien niet goed, dat royale eten en drinken voor piepjonge menschen.
Er wàs toch maar grove herrie gemaakt door voetballers, die te veel òp hadden! Wim was blij, dat de meneer hem z'n rug toedraaide om 't verdere programma te volgen.
T.T.T. trok huiswaarts, de meesten ontstemd en vooral Wim als aanvoerder met een zekere verantwoordelijkheid, voelde een hevigen spijt, te hebben toegegeven aan 't verlangen van de meeste leden om in Amsterdam te blijven. 't Zou hem niet weer gebeuren!
Van nu af aan nam hij zich vóór, met 't eten thuis te zijn. Wie achter wilde blijven, moest dat maar doen voor eigen verantwoording. Hij betoogde dit alles in den trein, maar de meesten deden slaperig en saai. Ze hoorden niet eens goed, waar hun aanvoerder 't over had.
Wijn kon haast niet wakker blijven. Voortdurend werkten de tafereelen op 't veld en later in de stad op hem in.
Als Delftsch student had hij ook al heel wat pretjes meegemaakt, maar tot nog toe van heel onschuldigen aard.
Over eenen kwam hij thuis, en - daar vond hij meneer Gedemey nog op.
‘Dit moet niet weer gebeuren,’ zei deze kortaf. ‘'t Schijnt toch waar te zijn, dat die wedstrijden hoofdzakelijk dienen om kleine mannetjes gelegenheid te geven, tot fuiven. Morgen spreken we elkander nader.’
Wijn vond dit een heel ongelukkig slot van den
| |
| |
leuken dag. Lang bleef hij wakker liggen, volkomen nuchter, overdenkend alles wat er was gebeurd en gezegd.
's Morgens stond hij met een zwaar hoofd op, haastte zich om niet te laat te komen, en de morgen colleges leerden hem niets.
Wel deden de studs in 't middaguur verbazend druk. Ze hemelden hem op, maar 't had voor Wijn een bijsmaak. 't Onderhoud met z'n toezienden voogd liep tamelijk scherp van stapel!
‘Ik ben er nooit vóór geweest,’ zei deze, ‘je hebt bewezen, flink te kunnen werken, en daarom heb ik me niet verzet. Maar dit van gisteravond bewijst, dat je op een hellend vlak raakt, want 't is een feit, dat je minder studeert dan vroeger...’
Wijn erkende eerlijk, dat z'n laat uitblijven niets met de voetballerij te maken had. Hij gaf toe, werkelijk minder uit te voeren den laatsten tijd en flinkweg beloofde hij, zich wat te zullen intoomen. Hij had trouwens toch wel iets opgevangen van Wims ernstige vermaningen.
Goed dan! Voortaan naar huis, dadelijk! 't Lag immers in z'n plan tegen 't terugkeeren van z'n ouders z'n candidaats te doen. Dus - aanpakken bleef de boodschap! Natuurlijk zou hij blijven spelen! Hij overtuigde meneer Gedemey, dat daarin op zichzelf geen gevaar school, en hierin moest deze den jongen gelijk geven.
Kerngezond, lenig en gespierd ging Wijn 't leven door.
Hij werkte nu veel degelijker en zoo eindigde dit stormpje met een vriendelijke rust. Onderwijl had de elftalcommissie vergaderd en er werd besloten Wijnand Olten op te nemen in 't eerste
| |
| |
elftal, voorloopig als linksbuiten. Er waren stemmen opgegaan, die aandrongen op de bezetting van de middenplaats in de voorhoede, omdat Wijn bleek te beschikken over een zeker schot.
De drie mannen wilden nog eens toezien en overleg plegen met den aanvoerder. 't Nieuwtje verraste Wijn niet, hij nam 't vrij kalmpjes op.
De eerste maal, dat hij meespeelde thuis, liep 't niet bijster goed af.
T.T.T. verloor! Wijn maakte geen enkel punt! Niet omdat hij linksbuiten was! Daar vielen heftige woorden in de kleedtent. Wim ging te keer op een manier zooals ze niet van hem gewend waren.
‘'t Komt alleen omdat jullie nòg niet op peil bent na die misselijke uitganerij verleden week. Verloren! verloren! En jij, lange! wat heb jij gedaan? Slap gespeeld, twee maal 'n kans gemist! bah! En jij meneer de keeper! Moest je er vier dóór laten! Vier maar liefst! Je stond te soezen. Eén was onhoudbaar, de anderen zijn heelemaal voor jouw rekening. Vraag 't Paddock maar, hoe er geknoeid is, ja, door mij ook! ja, ja, ja! Ik wil 't wel weten. 't Moet anders worden! Zóó leggen we 't af! Deze wedstrijd hadden we kunnen winnen!’
De trainer zeulde heen en weer, liet óók z'n stemmetje hooren.
‘Slap, slap, slap!’ Meer kwam er niet, maar z'n gezicht zei alles.
Wel probeerden enkele spelers zich te verdedigen, maar iedereen voelde zelf, hoe weinig fut er in 't spel had gezeten. Ze weigerden aan te nemen, dat 't alleen kwam door 't fuiven van 'n week geleden. Wim bereikte in zooverre z'n
| |
| |
doel, dat ze vreeselijk 't land hadden en elk voor zich besloot, op te passen, den volgenden wedstrijd geducht van leer te zullen trekken. Toch bleef de stemming vervelend, tot keeper Koos opeens 'n uitval deed, die ze allemaal 'n lachbui op 't lijf joeg!
‘Zeg lui,’ riep hij, ‘weet je hoe 't eigenlijk komt, dat we hebben verloren?’
Ze keken Koos aan, nieuwsgierig naar een oorzaak, waarvan ze al bij voorbaat de juistheid veroordeelden.
‘Ik heb thee van Nelle genomen en niet Tik Tak!’
Enkele spelers begonnen te lachen, sommigen bleven vragend kijken, Wijn begrijp er niets van.
Koos gaf toen een nadere verklaring:
‘Ik gooi immers altijd drie schepjes thee in de goal voor we beginnen? Nou, daarvoor kocht ik altijd Tik Tak, maar den laatsten keer nam ik Nelle. Daardoor hebben we verloren!’
Nu barstten de meesten los in een lachbui, maar Wijn tastte nog in 't duister. Dat deed Koos vragen: ‘Weet jij niet, nieuweling, dat wij net zoo goed als andere clubs een mascotte, een schutsmannetje mogen hebben? Ik zeg mannetje, maar ik bedoel stof, thee!’
Wijn zag een weinig licht in de duisternis, 't werd hem helder, dat zelfs T.T.T. aan bijgeloovigheid deed.
Hij kon alleen niet vatten, waarom Koos 't juist over thee had.
De keeper merkte aan Wijns gezicht, dat er nòg meer bij moest.
‘Kindje, hoe heet jouw club? T.T.T., hè? dus thee, thee, thee, hè? Ik gooi daarom drie schep- | |
| |
jes thee in de goal! snap je? Van Nelle niet, van 't merk Tik Tak! Lach jij, lieverdje? jij staat zeker zóó hemelhoog, dat je de spot drijft met zulk stumperig bijgeloof? Ik verklaar je dan plechtig, dat de knapste en verstandigste mannen 'n gelukspoppetje in d'r auto hangen, dat de heele wereld vol zit met menschen, die hechten aan witte olifantjes van ivoor, aan halskettingen, aan diertjes en poppetjes. Ik ken een groote zangeres, die neemt overal 'n hagedisje mee, als ze moet zingen. Als je ze hebben wil, bezorg ik je morgen 'n lijst van voorbeelden.’
‘'t Is tòch koekebak,’ riep Wijn, ‘ik ben zoo vrij, er geen lor van te gelooven. Er is van middag slecht gespeeld, door mij ook, en dàt is de reden, méér niet.’
‘Door de Nelle's thee!’ riep Koos.
Gelukkig was de gedrukte stemming verbroken. Wim maakte er handig gebruik van door met warmte een beroep te doen op alle spelers.
‘We stonden zoo prachtig! Als we dezen wedstrijd gewonnen hadden, waren we op de tweede plaats gekomen. Nu zijn we weer nommer drie. Er is nog kans, jongens! Een nederlaag van R.V.V. één van Achilles en twee overwinningen van T.T.T. Dan komen we op één! Laten we nou alles er op zetten, leef gezond en matig, géén fuifjes de laatste weken, geen alchohol, geen doozen vol cigaretten op één dag! Vooruit, mannen! T.T.T. zàl kampioen van de tweede afdeeling worden!’
De gezichten ontspanden zich, de akelige nederlaag van dezen middag werkte niet langer op hen in. Vooruit zien!
Eén begon, hij zette 't lied van de club in:
| |
| |
T.T.T.!
Doet altijd vurig mee!
We zijn zoo taai,
Een handomdraai,
En T.T.T.
brengt weer twee punten mee!
We trappen trouw,
in hitte en kou,
nooit in de put,
met altijd fut!
T.T.T.
brengt 't kampioenschap mee!
Wijn met z'n hooge tenor klonk boven allemaal uit.
De trainer lachte in z'n vuistje! Hij kon wat toeslag best velen! 't Was hem beloofd: Halen we 't kampioenschap, dan krijg je drie honderd pop méér.
Thuis had Wijn heel wat spot te verduren, maar hij verdroeg alles gelaten. Z'n oogen bleven toch schitteren en telkens riep hij: ‘Wacht maar! De volgende week hebben we weer Tik Tak thee.’
Deze raadselachtige woorden, waarvan Wijn de opheldering niet verkoos te geven, maakten de huisgenooten brandend nieuwsgierig. Ze deden de zonderlingste gissingen.
‘Ik vertel 't je pas de volgende week, dan gaan we naar Rotterdam R.V.V. op z'n kop geven. Weg met Nelle's thee!’
Ze moesten lachen om die uitroep van Wijn.
Li, Foe, Han en Geert deden 'n aanval op de lange, tot mevrouw aan 't spektakel een eind maakte door haar vraag:
‘Zeg, spelen we nog of niet!’
| |
| |
Er kwam geestdrift voor 't nieuwe spel, dat Li had meegebracht. Niets meer of minder dan een voetbalspel, maar op de tafel gespeeld.
Voeten had je er niet bij noodig, want de bal was 'n stuk lood!
Nu moest je met je duim en je wijsvinger dat stuk lood voortschieten, net als bij 't knikkeren.
Door de zwaarte van de ‘bal’ kreeg je die nooit veel verder dan enkele centimeters. Op de tafel werd een oud laken neergelegd. Li teekende handig twintig ronde plekken ter grootte van een gulden. Daartusschen door maakte hij roode, blauwe, groene en zwarte kringen.
Kwam je met je stuk lood in zoo'n cirkel, dan beteekende dat: in den rug geduwd, of nagetrapt, of hands.
Evenals bij 't gewone voetbal had je aan de einden van de tafel de goals. Dat waren twee puntige staafjes, verbonden door een gekleurde wollen draad, die was niet meer dan één centimeter boven 't laken gespannen.
De ronde guldensplekken, gele natuurlijk, naar de kleur van T.T.T. gaven aan, dat je dóór mocht spelen. Ze moesten verbeelden, dat je kopte naar 'n medespeler, of overgaf, of den bal meenam.
Buitengewoon kleine kringetjes veroorzaakten een strafschop. Hier en daar kon je met je stuk lood ook terecht komen op iets grootere, waardoor een vrije schop ontstond.
Ook de kalklijnen mankeerden niet, evenmin als de scheidsrechter.
Li verklaarde 't spel:
‘We hebben twee partijen, meent u 't, om mee te spelen, mevrouw?’
| |
| |
‘Natuurlijk! dolletjes!’ was 't antwoord, ‘licht, dat ik eens in m'n leven toch ook eens voetbal!’
‘Mooi, dan zijn we met z'n veertienen! Een moet scheidsrechter zijn, dat zal ik maar doen. Twee verdedigers, keepers! Jij, kleine George, en jij, Nelleke. Eén blijft er over om grensrechter te zijn, jij Margo! Er zijn dus twee vijftallen!
Hier ligt de bal in 't midden. Wijn mag met Han tossen.’
En ze tossten, alleen voor de grap, want van wind en zon was natuurlijk geen sprake. 't Spel begon, ronduit gezegd, niet veel meer dan een ganzenspel.
Wijn trapte af, of liever, hij schoot!
Dat werd mikken om in een goeden cirkel te komen. Alleen in geval 't stuk lood volkomen in den kring lag, was 't schot geldig. Alleen bij 't volkomen bedekken van 'n klein kringetje, gold de vrije- of de strafschop. Maar wie een roode, blauwe of groene kring ook maar even aanraakte, hoorde dadelijk: hands! of nagetrapt! Dan kreeg de andere partij 'n kans! Wijn begon al dadelijk met 'n slecht schot. Hij had de zwaarte van de bal onderschat. Mevrouw volgde, maar o jé, ze bevoelde met een benauwd gezicht d'r vinger. De bal schoof geen millimeter op, maar ze voelde d'r vinger ongenadig!
De scheidsrechter waakte tegen de minste overtreding. Mieke duwde brutaal weg met d'r hand 't stuk lood vooruit, maar o wee, dat was 'n geduchte overtreding. Je mocht je hand niet verplaatsen, alleen met je duim schieten.
Hoeveel penalties, hoeveel vrije schoppen er niet uitgedeeld werden, 't is niet te beschrijven. De strijd golfde op en neer. Soms kwam 't stuk
| |
| |
lood dicht bij den witten draad, maar de tegenpartij schoot terug. Eindelijk lukte 't meneer Gedemey op een gunstige plek te belanden en met een goed gemikt schot onder den wollen draad door te komen in de goal.
‘Man,’ zei z'n vrouw, ‘je hebt een reuzen aanleg. Laat je dadelijk inschrijven als lid van T.T.T.!’
‘Ho ho!’ riep meneer, ‘'t spel is nog niet uit!’
Ze speelden dóór, tien minuten. Toen werd er gedraaid. En weer ging 't tien minuten door. De scheidsrechter floot - de partij meneer Gedemey had gewonnen met één - nul.
Nog heel wat ontmoetingen volgden, telkens met andere samenstelling. En 't vuur, de ongewone ijver waarmee allen speelden, deed niet onder voor die tijdens 'n echten strijd. De avond vlóóg om.
‘De volgende keer gaan we competitie wedstrijden uitschrijven,’ zei Li.
‘Ik loof 'n zilveren...’
‘'n Zilveren vingerhoed uit!’ riep Mieke.
‘Geen prijzen! Dat bederft 't spelpeil!’ gilde Wijn.
‘Jij hebt geen verstand van competitie wedstrijden!’ bromde Geert, ‘hoe kan dat nou? We hebben maar twee partijen!’
Li legde uit: ‘Dan spelen we in kleinere groepjes om 't kampioenschap van de Laan van Meerdervoort!’
Wijn sliep dien nacht uitstekend!
's Morgens las hij de voetbalverslagen in 't Maandagochtendblad.
O, hij wist nog, hoe hij de vorige maal was geprezen. En nu - de verslaggever was heele- | |
| |
maal niet over T.T.T. te spreken. En de naam van den linksbuiten werd meermalen niet bepaald met eere genoemd.
Wijn werd vuurrood onder 't lezen. 't Werd hem duidelijk, dat je als voetballer een publieke persoon bent, dat duizenden óók lezen, al hebben ze 't niet gezien, wat je voor blunders op je rekening kreeg.
In Delft staken ze ten minste aardig den gek met hem.
Wijn had stevig 't land, maar telkens dacht hij: ‘Wacht maar! drie schepjes Tik Tak!’
|
|