| |
| |
| |
| |
V.
Links en rechts.
‘Zeg 's, Li! geloof jij aan de kracht van massage? Is er niet 'n massa verbeelding bij?’ vroeg Wijn op 'n lange wandeling.
‘Overal is verbeelding bij,’ antwoordde deze Chineesche meneer.
‘Ja maar, jij studeert in de medicijnen, dus moet je er veel van weten.’
‘Hoe langer ik studeer, hoe meer ik merk, dat we niet veel van 't vak kennen,’ zei Li wijsgeerig, ‘maar massage is goed, soms heilzaam! Heb je niet gelezen van dien mededinger in de elfstedentocht? Hij kwam aan, liep de contrôlezaal in tusschen de wachtende menschen dóór. Hij moest z'n laatste handteekening zetten. 't Publiek begon te klappen bij z'n binnenkomen. Dat brak z'n kracht. Hij barstte in snikken uit, viel als dood op 'n stoel. Maar de trainer begon z'n hoofd met olie te wrijven, z'n oogleden, z'n heele gezicht, en - na een poos kwam hij bij en zat weer kwiek in de zaal.’
Wijn zag 't gebeurde vóór zich, hij herinnerde er zich wel iets van gelezen te hebben.
‘Verborg de trainer hem niet onder een groote badhanddoek?’
‘Juist,’ zei Li, ‘de menschen gaapten hem zoo
| |
| |
aan! Zeg, als je zin hebt, kan ik je introduceeren morgen avond. Dan houdt dr. Vrede een lezing over lichaamscultuur. Daar kun je misschien wel iets van opsteken.’
‘Aangenomen!’ riep Wijn, ‘ik ga met je mee.’
‘Ja, dat is heel aardig, maar ik ga niet.’
‘Jammer, dan ga ik alleen.’
Thuis vertelde Wijn aan Mieke van de lezing en nu wou zij mee, behoudens goedkeuring van de hoogere machten.
De toestemming kwam af, en dus toog 't tweetal naar een zaaltje op de Prinsengracht, waar ze een paar honderd belangstellenden aantroffen.
Een jonge dokter sprak in 't begin over de oude Grieken en Romeinen, om toen met klem aan te dringen op een algemeene verzorging van 't lichaam. Hij stak den draak met de tegenwoordige sport. Met één been almaar 'n balletje trappen is geen sport! Een goed voetballer kan ook net zoo goed linksbuiten als rechtsbuiten schoppen. Goede sport eischt ontwikkeling van alle spieren...
Wijn luisterde met groote aandacht. Hij voelde zich buitengewoon in z'n schik, deze lezing te hebben meegemaakt. Vooral ook, omdat de jonge dokter vrij uitvoerig sprak over de slechte manier van ademhalen door duizenden menschen. Ook hierin moet iedereen zich oefenen, in 't bizonder de sportbeoefenaars.
‘Als u straks buiten komt, dan allemaal flink aan 't ademhalen,’ zei hij schertsend, en aan 't slot: ‘Als ik er in geslaagd ben, u te doen nadenken over lichaams-cultuur, dan is mijn doel bereikt.’
Tegenover Wijn zeker!
Buiten begon hij dadelijk met Mieke om 't
| |
| |
hardst adem te halen.
‘Ik vind 't toch zoo jammer, dat ik een meisje ben,’ zei 't vroolijke ding.
‘Je kunt toch zwemmen, tennissen...’
‘Schei uit!’ riep ze, ‘ik wil voetballen. Dàt lijkt me 't eenige leuke spel!’
‘'t Raakt al uit de mode.’
‘Niet waar! Ik heb 't zelf gelezen, dat komt alleen doordat 't niet zuiver’sportief blijft!
‘Meid!’ riep Wijn uit, ‘wat weet jij veel!’
‘Ik weet nog méér!’ zei ze kalmpjes, ‘ik weet, dat jij nooit 'n goed voetballer wordt, want jij kunt alleen rechts trappen.’
Wijn stond paf!
Onverstoorbaar ging Mieke voort: ‘En jij haalt niet goed adem, en jij zwemt haast niet, je doet niets dan onwijs met je rechterbeen trappen. Jij droomt van eersteklas worden, hè? En dan niet eens ontwikkelen waarin je te kort schiet. Om te gillen! Ik kan links en rechts trappen, zie maar!’
Tusschen twee lantaarns in, dus waar 't vrij donker bleef, smeet Mieke d'r taschje op de steenen, en onderwees daadwerkelijk dat ze links en rechts kon trappen.
Wijn lachte luidkeels, trachtte 't arme taschje te redden, maar hij kreeg 't niet te pakken. Mieke bleek hem te glad.
‘Links!’ riep ze, en pats! Daar vloog 't ding weg. Zij er achter, met Wijn! Zij was er eerder. ‘Pats!’ riep ze, ‘rechts!’ en 't bolle taschje vloog pardoes tegen een oude juffrouw aan.
Die aan 't opspelen!
‘Schandaal van 'n meid!’ riep ze, ‘ben jij 'n jongejuffrouw! Schaam je!’
| |
| |
Ze schreeuwde zóó hard, dat 'n agent wakker werd en op 't lawaai afkwam. Mieke schopte 't taschje over z'n hoofd heen, lachte tegen den strengen baas.
‘'t Is mijn taschje, 'n oud lor, ik heb er zeven! Wilt u 't hebben? Of geef 't anders aan die zenuwachtige tante. Zeg dan meteen, dat ik spijt heb van 't eerste doelpunt.’
De agent zag de schitterende, ondeugende oogen, 't vroolijke, innemende gezicht. Hij waarschuwde door 'n dreigenden vinger, klopte de oude juffrouw op den rug.
‘Heeft ze je bezeerd of is er iets beschadigd?’ vroeg hij.
‘Nee, dàt niet! 'k ben alleen zoo geschrokken! Zoo'n baldadig mamsel!’
‘Ja, ja,’ bromde de agent, ‘de tegenwoordige jeugd is lastig.’
‘In mijn tijd...’
De agent liep een eindje mee, luisterend naar 't verhaal, hoe 't was in vroeger dagen.
Wijn en Mieke vervolgden lachend hun weg.
‘Jij had toch 'n jongen moeten zijn, je hebt gelijk.’
‘Zou ik me als jongen verkleeden en dan lid van een voetbalclub worden?’
‘Stel je niet zoo an,’ riep Wijn, ‘'n meisje kan nooit echt voetballen!’
‘Waarom niet?’
‘Jullie zouden niets anders doen dan ruziemaken of lachen of babbelen.’
‘Afgezaagd, hoor! Jij maakt nooit ruzie, jij lacht nooit, jij babbelt nooit! En òf! Als ik jou was, ging ik maar eens flink aan 't oefenen met je linkerbeen, en leer ademhalen. Ik zal trotsch
| |
| |
op je zijn, als je in de eerste klas komt. Zeg, ik heb eergisteren Elias Vane gezien. Als je in Delft bent, zie je 'm dan nooit?’
‘Kun je denken! Die komt in z'n eigen wagen!’
‘Geloof je ook niet, dat hij links èn rechts achter kan spelen?’
‘O natuurlijk! Die kan alles! 'n Paar weken geleden heeft hij 'n goal gemaakt! Stel je vóór!’
‘'k Wou, dat jij óók zoo beroemd werd!’
‘'k Zal m'n best doen.’
Ze zwegen alle twee - beiden dachten aan de toekomst...
Wijn begon zich werkelijk van nu af aan stelselmatig te oefenen in 't links trappen. 't Viel hem in 't geheel niet moeilijk, omdat hij er eenvoudig nooit over had nagedacht.
Op 'n Zaterdagmiddag vroeg hij zelfs de gewone linksbuiten, òm te willen ruilen. En werkelijk leverde hij een aardig staaltje voetbal. Tegelijkertijd werd 't hem duidelijk, dat hij ook beschikte over 'n vaardig schot.
Dat kwam door 'n uittarting van Paul, door 'n ongelukkig missen.
De beste trapt er wel eens naast!
Wijn zou bij 't goaltje trappen eens laten zien, wat hij kon. Met vaart en links van 't veld ging 't op 't doel af - paf! d'r in! 't Lukte Wijn, in de moeilijkste standen den bal in 't net te drijven, soms op grooten afstand.
De trainer gaf hem den welgemeenden raad, véél te oefenen. Er zat 'n goede midvoor in meneer Wijnand Olten!
Ook de athletiek trok hem aan. Onder leiding van Li begon hij zich toe te leggen op een verbeterde ademhaling.
| |
| |
's Morgens na de wenteling uit bed, greep hij 't eerst de borstverwijder, spande de dikke elastieken banden, tot hij er moe van werd. Dan volgde een douche in de badkamer. En daar wreef hij zich 't gansche lichaam met een lichte olie.
Na 't kleeden opende hij de balcondeuren, om nu met volle medewerking van 't middenrif keer op keer diep adem te halen, langzaam in, en langzaam uit!
Zoodra hij de kans schoon zag, liep hij hard, 't hoofd in den nek, de borst ruim, en nu met een goed toegepaste ademhaling. Enkele malen liep hij mee in onderlinge wedloopen als gast. Toen 't bleek, dat hij wel iets kon beteekenen, werd hij lid van de athletiek club.
Hier leerde Wijn een aantal jonge mannen kennen, die werkelijk de lichaamsoefeningen beschouwden als sport. Wel stond er in hun programma wedstrijden, maar uitsluitend onderlinge, of alleen bij hooge uitzondering voor 't publiek.
't Gebeurde wel eens, dat ze in de pauze van een voetbalmatch een wedkamp hielden tegen andere clubs.
Wijn met twee van de sterkste loopers kwam voor Sport uit. En - zijn vereeniging wòn! 't Snelle loopen van Olten viel òp, zoodat ze hem een goeden kans gaven in de uitgeschreven wedstrijden te Amsterdam. In 't eerst wilde Wijn er niet van weten, maar ten slotte beloofde hij, in te zullen schrijven, al was 't maar om te zien, of hij tegen de beste loopers uit Nederland kon optornen.
Nou ja, de heele wedstrijd had niet zoo veel te beteekenen volgens 't oordeel van Sport, maar
| |
| |
toch zouden de leden graag zien, dat Wijn als overwinnaar naar huis kwam.
Hij sprak er over met meneer Gedemey en die raadde 't hem sterk af.
‘Ik hou niet van die persoonlijke wedstrijden! Meestal is de inspanning als gevolg van sterke eerzucht, noodlottig. Begin er niet mee!’
Maar Wijn, een beetje over 't paard getild, en opgezet door z'n kennissen, wilde niet luisteren. Verbieden kon z'n pleegvader 't hem niet, en dus schreef Wijn in.
Nu pas kregen de oefeningen beteekenis!
't Smeulende gevoel van eerzucht, dat jonge menschen soms tot sterke daden aanzet, hen ontwikkelt tot mannen van naam, leefde ook in Wijn. Hij zou eens toonen wat hij kon!
Volgens den trainer stond hij er goed vóór - telkens slaagde hij er in, z'n tijden te verbeteren.
Op den avond vóór den wedloop, zat Wijn met enkele vrienden in Central.
Sjoerd Mellinga had een prijs gewonnen! Nou ja, voor de aardigheid zond hij een teekening in, 't ontwerp voor een station. Dat deed hij méér uit liefhebberij dan met de gedachte, een ernstig mededinger te willen zijn.
En ziet! hij won 'n derden prijs! 't Werd een aansporing voor hem, zich later geheel op bouwkunst toe te leggen.
Sjoerd was door 't dolle heen! 't Onverwachte deed hem buiten zichzelf raken. Met z'n vieren tuften ze eerst als razend door de Haagsche omstreken, eindigend in Central en met geweldige plannen tot voortzetting van de jool.
Wijn zat er een beetje mee in!
Met 't oog op den komenden strijd morgen,
| |
| |
wilde hij tijdig naar bed gaan, maar Sjoerd nam hem mee.
‘Jij met je gekke hardloopen! Wat heb je d'r an? Nee! vanavond 'n beetje jool alsjeblieft!’
Wijn liet zich meetronen, al besloot hij, kalm te zullen blijven en stilletjes om elf uur uit te knijpen. Dat was toch eigenlijk te laat.
En dus luisterden de vrienden naar de jazzmuziek en ze werden door Sjoerd gefuifd.
Weer een nieuwe moeilijkheid voor Wijn!
Maar al te goed wist hij, hoe 't gebruik van alcohol nadeelig werkt op elke sportuiting. Vandaar ook, dat hij zich de laatste maanden volkomen gespeend had van al de gewone jongeluisdranken.
En nu tracteerde Sjoerd! Mocht je dan weigeren?
Wijn probeerde z'n vriend te overtuigen, dat hij zich vanavond moest onthouden, wilde hij z'n kans op 'n overwinning niet verspelen. Sjoerd deed druk, begon weer af te geven op de non-sens-looperij, beweerde, dat 't een beleediging was als hij niet mee deed.
Wijn liet zich ompraten en dronk enkele glazen. Wel probeerde hij, den schijn van drinken aan te nemen, maar Sjoerd dwong hem ad fundum te drinken, 't glas leeg! Wijn voelde een lichte ontstemming in zich opkruipen. Waarom trad hij niet flinker op! Waarom niet weggebleven of tenminste beslist geweigerd alchohol te gebruiken.
Hij zag zich zelf in z'n verbeelding loopen in 't stadion, en - verliezen.
Dat Sjoerd prijzen won, best! Misschien had die tijdens 't teekenen zich óók onthouden! Ja,
| |
| |
dat hardloopen beteekende niet veel, natuurlijk niet, maar hij zou nu eenmaal meedoen en dan was hij verplicht, voor z'n club de eer op te houden.
Wijn stond voor de eerste maal in z'n jonge leven voor de keuze: zelfstandig optreden, of slaafsch meedoen tegen beter weten in. Hij koos 't laatste. De omstandigheden, de omgeving, de vrienden brachten er hem toe. Eenmaal in 't schuitje, voer hij al verder van de haven weg. 't Wàs gezellig! de vrienden waren vroolijk. Morgen... nou ja, hij zou zich geducht inspannen. Ze deden misschien allemaal zooals hij!
Wijn kwam over twaalven thuis.
Li was nog òp, opende z'n slaapkamerdeur, nieuwsgierig of de jonge athleet nu pas rust ging zoeken.
‘Ben jij 't Wijn?’
‘Ja, 'n beetje jool gemaakt met Sjoerd, die...’
Li bromde: ‘'n Mooie, jij! Morgen heb je zoo iets vóór den boeg en dan... je ruikt naar wijn.’
‘Ik ben toch Wijn,’ zei hij met 'n mislukte grappigheid.
‘Je bewijst, dat je niet de echte sportsman bent. Die 't werkelijk méénen met d'r oefeningen, drinken niet. Ik kan je best wat voorbeelden noemen. Zelfs zijn er bij, die niet rooken. Je weet, dat ik niet zooveel geef om die heele wedstrijderij, maar àls je 't dan eenmaal doet, wees dan 'n all round sportkerel. Nou slaap je natuurlijk niet rustig, je wordt slap wakker en... nou, wel te rusten!’ Li verdween, 't licht flapte uit, Wijn kroop in bed.
De slaap kwam niet! Wèl woelden de dolste tafereelen hem door 't gloeiende hoofd. Nu kreeg hij
| |
| |
spijt! 't Plan rijpte, morgen af te telegrafeeren...
Toch sliep hij nog genoeg om 's morgens nog hoop te koesteren op een goeden uitslag. Een flinke douche, een massage, een sterk willen en dan z'n jeugd.
Kerngezond, goed getraind, jong en sterk, wat kon hem beletten toch te winnen.
Mieke verscheen ook aan 't vroege ontbijt. Ze had hem niet zien thuiskomen en in dat jonge hartje leefde een groote sympathie voor den eenvoudigen, hartelijken jongen. Waarom ze zoo dol op sport was, leek haar zelf onverklaarbaar. In Wijn zag ze een sterk benijd type. Hij zou vast en zeker naam maken, 'n uitblinker worden, die overal werd nagekeken en bewonderd.
Ze leefde met hem mee, ze voelde een eerzucht alsof 't haar zelf betrof. Gesoebat en gemokt had ze, om mee te mogen gaan naar Amsterdam.
Nu ging hij alleen. Daarom wilde ze hem nog zien vóór z'n vertrek.
Wijn deed opgewekt, vertelde van z'n fuifje, pochte zelfs, dat hij overal tegen kon. Ze zou eens zien...
Vol zelfvertrouwen zocht hij 't station op, bereikte Amsterdam, liep, liep, liep! maar in de eindwedstrijd werd hij niet geplaatst...
Tegen z'n gewoonte deed hij nijdig, blafte over partijdigheid, over slecht tijdopnemen, over alles, waarvan hij zelf 't onbillijke voelde.
Diep in hem hamerden de zinnetjes: zie je wel! zie je wel! hàd maar flinker gedaan! Je bent binnen je mooie tijd gebleven: elf seconden. In den Haag liep je tweevijfde seconde minder!
Eenmaal in den trein zakte hij in - de over- | |
| |
matige inspanning had hem toch geweldig aangegrepen - hij voelde nu den terugslag van 't meer willen dan kunnen.
Dat hij niet eens z'n eigen tijd had kunnen maken, stemde hem vervelend. Dom was hij geweest, 'n stommerik, 'n lafbek, door toe te geven aan zoo'n onnoozele verleiding.
't Meest zag hij op tegen een ontmoeting met Mieke. Haar verontwaardiging zou hem meer hinderen dan die van de clublui. Hij dacht er over, weg te blijven, maar wat baatte hem dat!
Mieke keek hem aan met de groote, donkere oogen. Ze vroeg alleen:
‘Is dat door gisteravond?’
Toen barstte Wijn los in zelfverwijtingen: 't móést wel misloopen... hij had 't zelf al 's nachts gedroomd... hij was gek geweest...
Moedeloos bleef hij dien avond thuis, verloor van Foe twee spelletjes schaak, verduurde de verwijtende blikken van Han en Geert, die op hem gewed hadden.
Mieke brak de gedrukte stemming door haar vroolijke invallen. Voordat Wijn dien avond naar bed ging, stopte Mieke hem 'n briefje in de hand.
Op z'n slaapkamertje las hij: ‘Wijn zonder wijn zal altijd overwinnaar zijn!’
Een glimlach vloog hem over 't gezicht. Ja, ze had gelijk! 't Zou niet meer gebeuren!
Twee weken later werd meneer Gedemey opgebeld. Meneer Olten moest even aan 't toestel komen. Hij hoorde de stem van Wim Vormer: ‘Jij Olten? onze linksbuiten is plotseling ziek geworden? Wil jij invallen van middag?’
Wijn werd vuurrood! In z'n antwoord klonk de juiching over een groot geluk.
| |
| |
‘Natuurlijk! ontzettend leuk! Ik ben er!’ Opgewonden klonk z'n stem door 't huis: ‘Hallo lui! van middag speel ik in 't éérste! Mieke! hallo, hallo! Mieke! ik speel in 't eerste elftal!’
Mieke deed geestdriftig.
‘Verrukkelijk! toevallig, dat 't hier in den Haag valt! Nou kom ik je zien!’ Ze zei zachtjes: ‘Wijn zonder wijn...’
Hij lachte, zette z'n borst vooruit en hij riep:
‘We zullen Feyenoord eventjes afdrogen!’
Wijn deed tot twaalf uur 't huis daveren, zoodat Mieke hem moest kalmeeren. Dat kon ze 't best door honderd vragen te doen over Feyenoord, de kampioen van Nederland. De vorige strijd in Rotterdam was uitgeloopen op een nederlaag van T.T.T. 4 - 2.
Mieke trachtte Wijn te overtuigen, dat een overwinning, al speelden ze op eigen terrein voor T.T.T. lang niet zeker was.
Wijn snoefde, Wijn blies, Wijn spotte!
‘Ik ben sneller dan die, hoe heet ie ook weer? Han! wie is daar de rechtsbuiten ook weer?’
Han wist 't niet.
‘'t Doet er ook niet toe! Ik ben sneller. Zeg, hoe vinden jullie 't? Ik speel nu links? Begrijp je wel, wat 'n eer? Of ze ook vertrouwen in me hebben?’
Mieke zei, om 'm wat te temperen:
‘De overige linkschen zijn zeker bezet.’
‘Niks van an! Ze hebben me zien spelen! Ik ben links maar 'n ietsje zwakker dan rechts! Wedden, dat we winnen?’
Meneer Gedemey liet een waarschuwend ‘hm, hm!’ hooren.
‘Ze wedden allemaal, meneer!’ riep Wijn, ‘op
| |
| |
't veld óók!’
De pleegvader schudde 't hoofd met de woorden: ‘'t Sluipt hoe langer hoe meer in, blijf er buiten, jongen.’
Wijn vertrok veel te vroeg, toch wel wat zenuwachtig.
Han en Geert gingen samen, en Mieke haalde Suus van Aarden af. Samen trokken ze per fiets naar 't T.T.T. terrein, waar ze heel netjes binnen gebracht werden door de gewone ridders, 'n broer van Suus, en 'n vriend. Ze vertelden 't groote nieuws, dat Wijn mee zou spelen. De twee jonge dingen kregen een goed plaatsje in 't gereserveerde gedeelte. Er waren heel wat kennissen, 't liep tjokvol. De spanning regeerde!
't Mooie, groene veld, omgeven door een kring van donkere lichamen, soms met witte plekken, lag in de zon te kleuren.
De kalklijnen en 't grauwe, platgesleten middenstuk verbraken 't frissche groen,
Opeens slaakte Mieke een gilletje, ze stootte Suus aan en met scherp kijkende oogen riep ze: ‘Wijn!’
De Feyenoordsche club was nog niet present. T.T.T. stelde er altijd een eer in, nooit op zich te laten wachten. Het was twee minuten vóór tweeën. En 't geheele elftal huppelde 't veld in, een koddig gezicht want als een toren stak de invaller boven de andere tien uit.
Suus lachte er om, ze riep:
‘Wat 'n gekke lange jongen is 't toch!’
Mieke lachte niet, ze keek zelfs even boos. 't Duurde maar een oogenblik, toen zei ze: ‘Lang is Wijn, maar toch een goede athleet. Li had 't er laatst nog over, dat ie zoo goed gevormd is,
| |
| |
en, zegt Li, als hij zich stevig blijft trainen, wordt hij zoodra hij ouder is, 'n prachtkerel.’
Suus keek eens om, of anderen óók hoorden, dat Mieke zoo bewonderend over Wijn sprak.
Onderwijl begonnen de T.T.T.-ers 'n balletje te trappen, vertoonden kop-kunsten, maakten de beenen los.
Feyenoord, de sterke overwinnaarsploeg, kwam zelfbewust 't veld op.
‘Vindt jij 't ook zulke akelige kerels?’ vroeg Mieke, ‘één voor één hebben ze 'n gezicht van: wij zijn de kampioenen van Nederland! Ga op zij!’
Mieke fluisterde deze woorden niet bepaald. Er werd om haar gelachen.
‘Hou je toch een beetje stil,’ pruttelde Suus.
Mieke luisterde niet eens, vol aandacht voor de twee en twintig gestalten in 't veld. Nu ook snerpte 't fluitje van den scheidsrechter, allen begonnen de plaatsen te zoeken, terwijl 't tossen bezig was.
T.T.T. won den opgooi en koos wind mee. Daardoor kwam Wijn als vleugelman juist aan de zijde te staan, waar de twee meisjes zaten.
Hij keek geen oogenblik op zij, stond al op post vóór 't eigenlijke aantreden gefloten werd.
‘Hij kijkt zoo strak,’ fluisterde Mieke, 't hoofd nu vlak bij dat van Suus, ‘ik word woedend als ie 't niet goed doet. Waarom trappelt ie nou zoo gek met z'n voeten? Hij kan 't toch niet koud hebben!’
Vooruit! 't Fluitje snerpte, en onmiddellijk kwamen de twee elftallen in actie, beiden zonder resultaat.
Wel bleek Feyenoord iets sterker, maar de backs van T.T.T. verstonden de kunst. De bal
| |
| |
vloog heen en weer, tot eindelijk de lange linksbuiten na een toegespeelde bal van Wim Vormers, de aandacht trok van alle toeschouwers.
Buitengewoon snel vloog hij op den bal af...
Mieke kneep Suus in den arm, ze richtte zich half op, met wijde oogen en vuurrood.
‘Hij hééft de bal... kijk... wat 'n voorzet! Wim! Wim!’...
Nee, Wim schoot over!
't Spel golfde heen en weer - veertig minuten duurde de strijd zonder één doelpunt.
Mieke werd meer en meer opgewonden, alsof ze elk oogenblik iets bizonders verwachtte.
T.T.T. begon een weinig te verslappen...
Mieke hield de oogen onafgebroken gericht op Wijn. Na z'n prachtige ren aan 't begin, had hij niet veel meer te doen gekregen. Met de beste bedoeling werden de ballen naar rechts gespeeld, waar de vleugelman uitstekend werk deed.
Opeens klonk weer Mieke's gilletje, ze zag Wijn doorzetten, z'n tegenstander gelijk komen, inhalen... hij hàd de bal, speelde er misleidend mee, zoodat de vijand mistrapte. Toen zag Wijn de kans schoon...
Mieke was gaan staan, ze hield de adem in... o - o - o - 't ging gebeuren... o - o - daar kwam de groote verrassing.
Wijn zette over naar Peter Dracht... die zag geen kans te doelpunten, lastig gevallen door drie spelers. Daarom trapte hij weer naar Wijn terug...
Mieke zag den bal gaan in de richting van de lijn... o, hij liep uit!... nee! Wijn haalde 't nog op 't nippertje!
En toen deed Wijn 't ongeloofelijke!
| |
| |
Tusschen de toeschietende Feyenoorders door dreef hij de bal op 't doel af. Telkens schopte hij 'm een eind weg, holde dan zelf sneller dan anderen den bal achterna... weer 'n trap, weer ingehaald... De keeper uit...
Bom! zei Wijn, weg die bal!... loopen, loopen, rennen!
Pof! deed Wijn...
Mieke geloofde 't nog niet, al hoorde ze 't geklap en 't gejuich.
‘Heeft Wijn 't heusch gedaan?’ vroeg ze hard aan Suus, en twintig stemmen antwoordden: ‘Ja, de lange! de lange!’
Mieke begon met d'r zakdoek te waaien.
Nu keek Wijn, hij herkende de meisjes. Z'n aardige lach vloog over z'n gezicht, hij stak beide armen in de lucht, terwijl hij z'n plaats weer innam.
‘Dat 's nog 's een invaller!’ hoorde Mieke zeggen, ‘die moesten ze maar houen!’
Feyenoord werd ongerust!
Wat was dat voor 'n nieuweling? In 't oog houen! bewaken!
't Spel ging voort tot de pauze zonder verdere gevaarlijke oogenblikken.
't Bleef een - nul!
Mieke en Suus haastten zich in de promenade. Verschillende vriendinnen werden aangeklampt en almaar redeneerde Mieke over Wijn.
Han en Geert, die de meisjes voorbij liepen, juichten: ‘Is tie goed? Onze Wijn!’
Overal klonk onder de menigte 't woord: lange, en iedereen prees en roemde de handige manier, waarop die ééne goal was gemaakt.
‘Ik ben nou zoo vreeselijk zenuwachtig,’ zei
| |
| |
Mieke tegen Suus, toen ze op de tribune terugkeerde, ‘je hoeft niet te denken, dat Feyenoord er niet alles op zal zetten om te winnen.’
‘Dat zal ook wel!’ liet Suus zich ontvallen.
‘Denk jij dat? 't Is of je 't graag hàd! Wijn is er óók nog!’
‘Zóó'n schot doe je geen twee keer op één match.’
‘Niet? Als Wijn de kans krijgt, dan hij wèl!’
‘Ze sluiten 'm in, of ze...’
‘Stil, daar zijn ze weer!’
Onder de grootste spanning begon 't tweede gedeelte. Iedereen verwachtte Feyenoord dadelijk te zien doelpunten.
Een kwartier verliep, een half uur...
T.T.T. verdedigde zich taai, viel telkens toch onstuimig aan, trachtte Wijn zooveel mogelijk kansen te geven, maar een goed toegepast samenspel belette de lange linksbuiten er voordeel door te behalen. In 't laatste kwartier kwam er een tegenpunt van Feyenoord.
Daarna liep 't spel dood...
't Slot kwam met één - één!
't Viel Mieke tegen, maar de overgroote meerderheid van T.T.T. aanhangers bleek dolblij met dit resultaat - met 't machtige Feyenoord gelijk gespeeld, nou, dat kon schikken!
Mieke troostte zich, want Wijn had toch maar 't doelpunt gemaakt, Wijn, de lange, de invaller!
|
|