| |
| |
| |
| |
IV.
't Tweede elftal van T.T.T.
Terwijl Wim Vormers onder de douche stond in de kleedtent van T.T.T., hoorde hij Sam Tegel hevig uitvaren. Wim draaide de kraan snel dicht, wreef zich met de lange badhandhoek flink droog, schoot z'n kleeren aan, de korte broek en 't buis, en zocht toen de leden van 't tweede elftal in de middenruimte tusschen de kamertjes.
‘Hola, jongens, hei Sam, hou je gedekt, gilbeer! 'n beetje netjes, alsjeblieft.’
Sam bedaarde, keek toch nog met woedende blikken naar Toon de Wis, de rechtsbuiten.
‘Maak jij nooit 's een fout? Tja! hoe was je verleden week in Hilversum? Wie verloor toen door 't leelijke missen van de midvoor? Was jij dat niet? En wou je nou 'n groote mond openzetten tegen Sam, omdat die een seconde te laat was? We hebben toch nog niet verloren. Jij hebt er altijd zoo'n handje van, om de lui op stang te jagen.’
Ze stonden nu allemaal in 'n kring, de meesten nog met 'n handdoek aan 't wrijven, of armen en beenen spannend en rekkend.
Geert verdedigde Sam door op te merken:
‘Je moet eerlijk bekennen, dat Toon vandaag niet in vorm is. 't Tweede punt hadden we wis- | |
| |
kundig zeker ingerekend als Toon zich 'n ietsje meer had ingespannen.’
‘Kan best waar zijn!’ antwoordde Wim Nolman, ‘maar schreeuwen als 'n kaaiwerker, uitvaren als 'n vischvrouw, dat doet je nooit een wedstrijd winnen. Toon ziet bleek, hij is misschien niet goed in orde, dus loopt ie vandaag minder snel door dan anders. Dat is heel jammer, maar we zijn vóór alles kameraden.’
‘Dan moest Toon zoo verstandig zijn en niet meespelen. We hebben een nieuwe reservekracht. 't Is alleen z'n ijdelheid! Hij wil z'n plaats niet afstaan.’
‘Dat wil ik wèl!’ viel Toon uit. Hij rukte z'n trui over z'n hoofd af, smeet 't gele ding ver weg, liep toen haastig naar de cabine...
Wim riep nog: ‘Nee Toon, als je eerlijk zegt, dat je best kunt spelen, dan is 't in orde! Niet nijdig worden!’
‘Laat gaan!’ zei Sam, ‘anders zijn we meteen voor de haaien!’
Wim zocht Toon op, praatte met 'm, maar deze wilde niet meer spelen, omdat hij werkelijk den vorigen avond met koorts naar bed was gegaan. Alleen een sterke eerzucht om alle wedstrijden mee te maken, uit te blinken en dan misschien eens in 't eerste elftal gekozen te worden, deed hem toch meespelen. Sam redeneerde onder de hand druk met de overige spelers.
‘Onze aanvoerder is veel te gek! Je kunt geen zieke voetballers gebruiken. Je moet nou eenmaal fit zijn. Blij toe, dat Toon uitvalt. Als die vervelende Mooy nou maar niet leutert en 'n invaller toestaat. Is Wijn Olten op 't veld!’
‘Natuurlijk!’ brulde Han, ‘zal ik 'm halen?’
| |
| |
‘Ho! wacht op Wim! We hebben er wel drie.’
De aanvoerder van 't tweede kwam terug en zond 'n joggie, dat bij den ingang stond te hengelen naar 't veld, om Wijn Olten op te trommelen.
De scheidsrechter Mooy had van te voren geen bezwaar gehad en zoo verscheen de geroepene na enkele minuten in de tent.
Vlug trok hij broek en trui aan, terwijl de overigen al vast 't terrein opzochten.
Wijn had 'n kleur van opwinding! Daar kreeg hij de kans in 'n echte wedstrijd H.V.B. II - T.T.T. II.
Op 't oogenblik stond 't 2 - 1! Na de pauze moesten er dus minstens twee goals gemaakt worden, om de overwinning te behalen.
Wijn voelde zich uitstekend, licht en vlug! Als de zenuwen nu maar kalm bleven, en als hij in 's hemelsnaam verschoond bleef van pech. Op 't veld woonden een kleine tweehonderd toeschouwers den strijd bij. Ongeduldig wachtten ze 't hervatten af, nu nog bezig gehouden door 't goaltje trappen.
Plotseling zagen ze den invaller, waarvan de meesten hadden hooren spreken, met een ongekende snelheid naderen.
‘Wat 'n lange Jaap!’ riep er een, zóó hard, dat Wijn 't hoorde.
‘Lang is geen schande!’ zei Sam, die ook vóór speelde, en merkte, dat 't Wijn hinderde.
‘Leer nou van mij, dat je nooit naar 't geschreeuw en de praatjes van 't publiek moet luisteren. Lak an hebben, spelen, alleen spelen, alleen de bal zien. Zeg, je moet op die ragebol letten. Die trapt na en geeft knietjes.’
| |
| |
Daar klonk 't fluitje.
Wijn kreeg 'n schok!
't Besef, voor de tweede maal een echte wedstrijd mee te maken, vervulde hem geheel. Er kwam een sterke opwinding in hem, maar toch richtte hij z'n oogen op den bal.
't Ding vloog de linie dóór... ai, ai... vlak voor doel... ai - ai... zàt ie? zàt ie? Ja! 't Derde punt voor H.V.B.!...
‘Daar kon ik niets aan verhelpen,’ zei Wijn tegen Sam, terwijl ze hun plaats gingen innemen.
‘Onze linksachter is zwak,’ antwoordde Sam nijdig. ‘Met dit elftal zullen we 't nooit ver brengen. De beste halen ze er uit!’
Wijn zag de triomfantelijke blikken van de tegenpartij. 't Maakte hem nijdig. Je moet 't niet zoo laten merken, vond hij.
Vooral die lammeling met dien vreeselijken bos haar grinnikte om er dol van te worden. Wacht maar, baasje, àls ik 'n kans krijg, berg je dan alsjeblieft.
‘Hei, soes nou niet!’ hoorde hij Sam roepen, ‘niks hooren, alleen op den bal letten. Komt de kans, dan aan mij overgeven!’
Met nieuwe onstuimigheid viel H.V.B. aan, een doorbraak volgde, en 't scheelde 'n haartje, of 't vierde punt was geboren. Gelukkig voor T.T.T. ketste de bal tegen den paal, sprong in 't veld terug en nu deed de linksachter z'n plicht.
Weg vloog 't ding, vlug doorgegeven naar 't front.
Wijn liep mee langs de kalklijn - scherp volgde hij elke beweging van den bal.
Heel aardig kopte de voorhoede, maar daardoor bleef 't spel te kort.
| |
| |
Wijn hoorde Sam duidelijk gillen: naar buiten!
Maar - de tegenpartij kreeg 't spel weer in handen. Er bleek geen houden aan! Sam zei zéér leelijke woorden, en Wijn dacht al aan nummer vier.
Nee, de keeper redde!
De bal kwam terug - over - over! toen trapte Wim Nolman naar links.
De vleugelman rende, rende...
‘Zet vóór! zet vóór!’ gilde Geert.
Pang! 'n kanjer, maar veel te hard, de bal vlóóg uit!
‘Zie je nou?’ zei Sam, ‘dat doet die aap altijd. Trappen, trappen als 'n idioot! Let op! let op!’
Wijn zag de bal uitgooien, goed vangen, goed overzetten. Mee! mee!
Weer voor niets! Een middenspeler kreeg 'm beet, nam 'm mee, werkte 'm over naar de voorhoedeman, die speelde naar buiten, toen volgde 'n prachtvoorzet, 't snel toeloopen van de midvoor... ja! hij zàt!...
Vier - een!
Op dat oogenblik herkende Wijn de rechtsbuiten Toon de Wis.
Sam deed razend, hij schold zelfs op Wijn, die er toch waarlijk part noch deel aan had.
‘We gaan er uit op die manier! Kon jij niet toeloopen! Wat 'n krukkenboel!’
Wijn moest toch even lachen, omdat Sam zelf even leelijk had gemist met vóórzetten.
Hij antwoordde ook niets, stelde zich weer op, nieuwsgierig of er nog 'n kans zou komen. Sam werd verplaatst!
Gelukkig, dacht Wijn, die kakelt te veel!
| |
| |
De tegenspoed van T.T.T. scheen alle spelers te drukken. Een matheid lag over elken aanval die òf te zwak werd opgezet, òf strandde op buitenspel.
H.V.B. daartegenover toonde een vuur, een doortastend wakker spel. Aanval op aanval bracht 't doel in gevaar. Iedereen voelde 't vijfde doelpunt komen.
't Kwam ook!
Dicht voor 't einde.
Sam werd zóó driftig, dat hij zelfs tegen den scheidsrechter uitviel. 't Scheelde maar weinig of hij was 't veld uitgestuurd. Nu kreeg hij een scherpe berisping.
Wijn verloor z'n opgewektheid met brokken.
Geen enkele maal kreeg hij gelegenheid te toonen wat hij kon.
't Leek wel, of de bal opzettelijk altijd links werd getrapt, en ook iederen keer vloog hij dan uit.
't Gezicht van Toon hinderde Wijn.
Hij kon 't toch niet helpen, dat hij geen enkele voorzet kon geven. Wat hoefde die lummel zoo minachtend te kijken.
Pas op! daar kwam de bal... ha, rechts! rechts!... juist, juist!... hup Wijn!
En Wijn liep, wonderbaarlijk snel, te snel, want hij kon zich niet goed inhouden en den bal bemachtigen. In die enkele seconden schoot de haarbos toe, nam handig den bal mee, vóór dat Wijn kans kreeg een voorzet te geven.
Weg vloog 't ding...
Onwillekeurig keek Wijn naar Toon - hij zag, hoe deze hatelijk lachte.
't Bleek Wijn, dat voetballen snelheid ver- | |
| |
eischt, maar ook zelfbeheersching en berekening.
De heer Mooy floot 't einde - T.T.T. verloor met vijf - één!
Terwijl ze met d'r elven naar de kleedtent terugliepen, warm en bezweet, roerde Sam op 'n vervaarlijke wijze z'n mond.
Ook gevaarlijk, want hij flapte er alles uit. Van allemaal had hij praats, ook de scheidsrechter deugde niet, en zelfs Wijn kreeg er van langs.
‘Jij, lange, jij had 'm moeten houden! Wat 'n slechten kijk op den bal. Zóó kom je er nooit! Je mist nog alle techniek.’
Wijn slikte de kritiek - hij voelde de juistheid ervan. Nee, voetballen brengt niet alleen roem. Wie daar een deel van wil veroveren, moet zich oefenen.
Toon kwam óók in de kleedkamers. Had hij nu maar eerlijk gezegd: ‘Nou Wijn, je moet je geducht oefenen in 't trappen van den bal,’ nee, hij ontweek Wijn, maar met anderen smoesde hij en telkens gluurden ze naar hem.
Wim Nolman sprak even met Wijn.
‘Je loopt schitterend,’ zei hij, ‘maar je moet de bal bij je houen natuurlijk, anders bereik je niets.’
De stemming onder de spelers bleef down, deze nederlaag deed voor die van 't eerste elftal niet veel onder.
Dat ging mooi!
't Vorige jaar hadden ze nommer drie op de competitielijst gestaan, toevallig allebei, en nu? 't Eerste was verleden week verslagen met 3 - 7.
Ze wisten allemaal, hoe Paddock, de trainer woedend aan 't razen was gegaan: ‘Zeven tegen!
| |
| |
zeven tegen! 'n schandaal! Haringkoppen zijn jullie, uitgedroogde stokvisschen. Je màg geen zeven doelpunten tegen hebben, dat moet niet kunnen! Jullie vertrappen 't, geregeld te komen oefenen. Jullie loopen niet, jullie springen niet, jullie worstelen niet, jullie wilt wel 't kampioenschap winnen en er niets voor doen. Laat mij dan niet roepen, als jullie toch niet wilt. Kijk me maar aan! Jullie denkt: je verdient je duiten tòch wel, maar ik heb ook 'n greintje gevoel, zie je. Ik ben geen trainer alleen om de duiten, ik wil mijn club vooruit hebben. 'k Ga net zoo lief weg, als jullie ooit weer 'n zeven tegen krijgt!’
Paddock ging misschien te ver, maar allemaal wisten ze, hoe hij met hart en ziel werkte, om T.T.T. vooruit te krijgen. En nu begon 't tweede elftal ook al zoo slecht. Waar lag 't toch aan?
Verleden jaar liep alles veel beter.
Wim Nolman ging met Wijn naar huis, ze waren beiden stil.
Opeens zei de eerste: ‘Weet je, waar 't in zit? We krakeelen te veel, er zijn elementen in ons elftal, die er niet in moesten zijn. De commissie moet opruiming houden. Zoo'n jaloersch tiep als Toon moet er uit, zoo'n kletsmeier als Sam moet er uit. Jij bent van 't goede soort, al ben je nog onervaren. We vormen geen eenheid, we kakelen te veel, we zien de eigen fouten te weinig, we oefenen niet genoeg. Er móét gewijzigd worden, deze wedstrijd heeft 't bewezen.’
Wijn, die nog weinig wist van de verhoudingen en toestanden, luisterde. Hij vond Wim een zeer degelijke, eerlijke vent.
Hij ging naar huis met den laatsten zin van den
| |
| |
aanvoerder in z'n ooren: ‘'t Zal anders worden.’
Hij voelde zich diep teleurgesteld. In z'n droomen trapte hij altijd zoo prachtig, en in de werkelijkheid liep hij den bal voorbij. Maar Wijn erkende z'n tekortkoming.
Van nu af aan begon hij geregeld met Han en Geert te oefenen en geen enkelen Zaterdagmiddag verzuimde hij te gaan trainen onder leiding van Paddock. Diens uitval scheen geholpen te hebben! Er verschenen heel wat spelers, die zonder mopperen aan 't turnen trokken - springen, loopen, koppen, schieten.
Geen één bleef in de tent leuteren, geen één trok aan 't snateren en wauwelen. Tot groote vreugde van den oefenmeester deed ieder, wat van hem geëischt werd.
Dood ernstig bleven ze allemaal bezig en nu bleek 't zelfs mogelijk een oefenpartijtje te spelen, waarbij Paddock zonder aanzien van welke speler ook, z'n rake kritiek gaf. Daar kwam nog bij, dat de elftal-commissie den volgenden wedstrijd zou beslissen, wie moesten uitvallen. Menig tweedeen derde-elftals hart klopte van hoop en verlangen.
De voorzitter van T.T.T., mr. de Vaal, kwam nu ook eens kijken, hoe er gewerkt werd.
't Was wel méér gebeurd, dat één van 't derde elftal zich ineens in 't eerste zag geplaatst. Nog pas de keeper!
Zelfs Sam kakelde veel minder en Toon vroeg uit eigen beweging ontslag, volgens hem om studieredenen, maar iedereen begreep, dat hij voelde, vervangen te zullen worden.
Wijn leefde daarom óók in spanning, want hij zou meegaan naar Dordt als invaller.
Geen wonder, dat hij in z'n schik was, toen
| |
| |
Paddock hem een keer prees om z'n loopen en om de mooie voorzet.
Zondag half elf trok 't tweede elftal naar de Merwedestad.
De leden waren bizonder opgewekt, er zat iets in de lucht, dat een overwinning op D.F.C. II voorspelde.
Wijn zag zich zelf in z'n verbeelding door een prachtvoorzet een goal binnenhalen.
In de coupé werd iets te druk gedaasd, maar 't uitte zich meer als 'n gevoel van kunnen, dan als opsnijerij.
‘Wedden, dat we 't halen?’ vroeg Paul Jenners, de rechtsachter.
‘Stop!’ gilde Wim, ‘niet wedden! We winnen, en daarmee uit!’
Een luiden bijval voor Wim, die tegelijkertijd 't noodlottige wedden den kop indrukte.
‘Jij zult 't hard te verantwoorden hebben!’ riep 't bestuurslid Deyers, die ook meeging en mèt 't elftal reisde, om 'n oogje in 't zeil te houden.
Wijn kreeg 'n kleur, 't was tegen hèm!
‘Die Dordtsche linksachter is 'n fameuze looper, net zoo iets als jij.’
‘Wijn is 'n ietsje sneller!’ riep Wim, al wist hij er zelf geen bal van. Hij wilde hem 'n steuntje geven en de eenigszins ontmoedigende woorden van Deyers doen vergeten.
Maar Wijn was vol zelfvertrouwen, aangestoken door de algemeene geestdrift.
Daar kwam nog bij, dat 't eerste elftal in Haarlem hoogstwaarschijnlijk óók zou winnen, 't tweede mocht dus niet onderdoen.
Een oud heertje, bij ongeluk tusschen de
| |
| |
spelers verzeild, zat met stomme verbazing te luisteren. Hij had net zooveel benul van 't voetbalspel als de vlieg op de ruit. Hij vond die troep jongens, vier aan vier in de afdeelingen van den wagen, min of meer idioot.
Goeie genade! waar of ze zich al niet dik om maakten! Bestond er grooter onzin dan 't schoppen van zoo'n balletje? En daar gingen menschen naar kijken! Om te brullen. In zijn jonge tijd wandelden de menschen, ze waren lid van een gymnastiekclub, maar je armen en beenen kapot te laten trappen door achter zoo'n bal aan te hollen, ho maar. Met veel drukte verborg hij zich achter een krant en z'n booze oogen monsterden de jongens onderzoekend.
't Was Sam, die natuurlijk wat zeggen ging.
‘U is toch niet ziek?’ vroeg hij onder 't gegiegel van de anderen.
Tot z'n schrik stond 't oude heertje nijdig op met den uitroep: ‘Ja, 'k word ziek van jullie idioterij!’
Haastig zocht hij 'n plaats in de aangrenzende wagen.
Wijn vond 't gebeurde vervelend! Waarom moest die Sam z'n vreeselijke kleppermolen tegen iemand op leeftijd open doen? Waarom anderen noodeloos te hinderen?
Er ontstond een korte woordenstrijd, waarin meneer Deyers zich óók mengde.
‘Vergeet vooral de uitspraak van een zeker iemand niet: ‘Vier duizend gekken gaan kijken, hoe twee en twintig gekken trachten elkaars beenen te breken.’
‘Flauwe overdrijving!’ vond Han.
‘Dat is 't ook, maar vergeet toch niet, dat
| |
| |
voetballen 'n spelletje is, 'n vermaak en meer niet. 't Heeft eenig nut uit een gezondheids oogpunt, maar verder nihil.’
Iedereen maakte z'n opmerkingen, tot de trein in Dordt stil hield.
De jongelieden gingen eerst een kop koffie gebruiken. Daarna werd er geluncht, waarbij de voorzitter en meneer Deyers ook aanzaten plus de oudspeler Hante. 't Ging er vrij luidruchtig toe, alsof ze stuk voor stuk zeker waren van een overwinning.
Meneer de Vaal sprak aanmoedigende woorden, waardoor 't elftal nog drukker werd, om met veel gelach en geschreeuw het terrein van D.F.C. op te zoeken.
Bij uitzondering viel deze ontmoeting op een middag, dat er in Dordt niets anders te doen was.
Er kwam dan ook aardig wat publiek aanzetten, voor 't grootste deel opgeschoten jongens. Toch waren de kleine tribunes goed bezet. In de kleedtent hoorden ze allerlei nieuwtjes van 't Dordtsche tweede elftal. Wijn wist niet, hoeveel pootige kerels er onder waren, die over 't algemeen nog al ruw trapten.
Hij had er maling aan! Voor hem bestond hoofdzakelijk de snelle linksbuiten. Wijn besloot, er dezen keer alles op te zetten, nu zou de bal hem niet ontglippen!
Er stond een vrij felle wind op 't veld, dwars er over heen, voor beide partijen even vervelend.
De lange rechtsbuiten trok dadelijk de aandacht, maar nu hield Wijn zich beter. Onmiddellijk na den aftrap kreeg hij al eens kans. De bal kwam netjes op 'm af, en volgens de afgesproken
| |
| |
tactiek gaf hij 't ding 'n geduchten schop, vloog er zelf achter, voorbij vier toeschietende spelers. Met een groote vaart haalde hij den bal weer in, keek scherp uit... ha! daar stond Wim. Die verwachtte 'm al...
Pang!... goed voorgezet, Wijn! dacht Wim, ik ben er, jongen! Neem mee dat bruine ding!... vooruit!... nee keeper! nee baas, spring maar niet zoo heen en weer... daar komt ie... hoepla!... d'r in! d'r in! Daar staken de T.T.T.-ers de armen omhoog. Ze sprongen in 't rond... ze hadden den voorsprong! Wacht maar, ze zouden zich over verleden week wreken!
Wijn voelde zich gelukkig, te meer door de uitroepen aan den kant.
‘Die lange... nou, die kan 't! Prachtig voorgezet! wat loopt die vent!’
Vol zelfvertrouwen keerde hij op z'n plaats terug. Door hém was dit eerste punt er gekomen!
Van nu af aan speelde T.T.T. met vuur en pit!
't Duurde niet lang, of 't tweede doelpunt volgde na een solo-ren van Geert.
Nou ja, 't was meer geluk dan knapheid, maar de bal zàt toch sekuur!
Tot de pauze bleef 't twee - nul.
Onder de thee spraken de T.T.T.-ers elkaar moed in.
‘Niet verflauwen, jongens, aanvallen, altijd aanvallen!’ kommandeerde Wim.
Ondanks 't pootige van Dordt, won 't betere spel van T.T.T.
Tegen 't eind kreeg Wijn nog eens gelegenheid z'n geschiktheid te toonen.
Hij kreeg den bal toegespeeld, nam hem mee, ondanks de woedende pogingen van den links- | |
| |
achter, hem in te halen.
Joep! deed Wijn... groote goedheid! Wim miste!...
De rechtsachter kreeg den bal, trapte weg, maar door den wind daalde hij dicht bij Wijn. Deze aarzelde niet... Opnieuw 'n uitstekende voorzet naar den vrijstaanden Han...
Plotseling schoot 'n D.F.C.-er toe, duwde Han op ongeoorloofde wijze van voren, zoodat deze tegen den grond sloeg.
Maar Wijn op zijn beurt vloog op den bal af, pang! naar Sam!... pang, naar Geert, pang, weer naar Wijn... pang, over! pang, in 't net!...
Drie - nul!
Prachtig! prachtig!
De vrije schop bleek niet eens noodig, al had de scheidsrechter niet gefloten. Deze zag uitstekend juist, dat 't in 't nadeel van T.T.T. zou geweest zijn.
't Spel van de tegenpartij werd nu vrij forsch, 't regende vrije schoppen, waarvan één voldoende was, om 't vierde doelpunt in de wereld te helpen.
Hierbij blééf 't!
T.T.T. had zich gewroken!
Wijn gloeide van opwinding, want hij kon gerust beweren, dat door zijn toedoen twee punten waren gemaakt.
In de kleedkamers klonk 't korte T.T.T.-lied triomfantelijk omhoog, hoe vermoeid de spelers ook waren.
Wijn gaf zich een heerlijk stortbad - hij voelde zich plotseling slap, alsof hij koorts kreeg. Wrijven, jò, wrijven wat je kan!
Wijn boende zich danig en toen ze met z'n
| |
| |
allen buiten kwamen, dansten ze als echte jonge apen in 't rond.
In een restauratie werd een kop bouillon gedronken. Meneer de Vaal prees de spelers.
‘Jij Sam, je hebt zelfs gezwegen, ik zag 't goed! Jij Wijn, je hoort in ons tweede, je voorzetten, je rennen waren puik!
Als jullie altijd zoo spelen, wordt de schande van den eersten wedstrijd in dit seizoen uitgewischt. Ik voel, dat ook 't eerste heeft gewonnen!’
Ze bleven nog een poos samen, versterkten zich met 'n paar gebakjes of broodjes.
Daarna trok T.T.T. glunderend door de straten van Dordt naar 't station.
Ze zakten 'n beetje in, maar allen voelden zich gelukkig.
Wijn had zich blijkbaar te veel ingespannen, hij zag witjes en sprak niet veel.
Ook in den trein zat hij ernstig zwijgend te kijken. Wim gaf hem den raad, thuis te blijven.
‘'t Is je eerste wedstrijd met succes, dat grijpt je aan. Zeg nou niks thuis, hou je taai, maar vertel, dat je door de ongewoonte wat stijf bent, en slaap hebt.’
In den Haag wees de klok half zes. Dus trok de bende naar de Wagenstraat, om er 't bulletin te lezen.
Er stond voor den sigarenwinkel een dichte massa menschen.
Wim maakte korte metten, hij schreeuwde:
‘Heeft T.T.T. gewonnen?’
‘Ja!’ werd er geantwoord van voren, ‘drie - één!’
De taaisten van 't elftal zetten even 'n keel
| |
| |
op, om hun vreugde te uiten.
‘Nou wordt 't weer goed, taaie, trouwe trappers!’ riep Wim, ‘tot den volgenden Zaterdag!’
De meesten sprongen op de trem, Wijn met Han en Geert namen op de Groenmarkt lijn 3. Allen bleken vrijwel uitgeput.
Thuis at Wijn niet veel.
Meneer Gedemey keek hem onderzoekend aan.
‘Je overdrijft toch niet?’ vroeg hij.
Streng onderwierp hij Han en Geert aan 'n verhoor, maar dezen stelden hem gerust. 't Was immers voor de eerste maal, dat Wijn een overwinning meemaakte.
Vroeg kroop Wijn onder de wol - hij voelde ich òp!
Maar weldra kwam de genezende slaap en den anderen morgen stond hij op, nog wat stijf, maar anders weer de oude.
| |
[pagina p.t.o. 64]
[p. p.t.o. 64] | |
Mieke smeet d'r taschje op de steenen, en onderwees daadwerkelijk dat ze links en rechts kon trappen.
(Blz. 67.)
|
|