| |
| |
| |
| |
III.
Jong leven.
Op de maat van een Strausswals dansten de paartjes heel gezellig in 't mooie zaaltje van Baalwijk.
Wijn, Li, Foe en Mieke waren lid geworden van een dansclub. Dat kon nu eenmaal niet anders in een groote stad. Jong blijft jong en dansen houdt jong.
Twaalf stelletjes vereenigden zich elken Zaterdag van acht tot tien in 't lokaal Willemstraat.
Ze kenden elkander, ze vonden elkaar leuke lui, ze lachten graag, ze dansten goed, welnou dan, is 't wonder, dat Wijn elken Zaterdag met verlangen tegemoet zag?
Hij had in Bandoeng nooit gedanst, hij moest alles nog leeren, maar een natuurlijke aanleg bracht hem gauw de nieuwste passen bij. En wie kan er nu van zelf al niet walsen?
't Leven beviel hem uitstekend, veel beter dan in Bandoeng.
Verschrikkelijk had hij tegen 't collegeloopen opgezien, zich verbeeld, dat hij een slecht figuur zou maken. Wat was 't hem meegevallen! 't Bleken gewone lessen van doodgewone profs. Hij kon uitstekend mee. Sjoerd hielp hem aan kennissen. Met d'r tienen bleven ze in een ge- | |
| |
sloten huis koffiedrinken. Ze hadden 't er best en ze haalden er heel wat grappen uit.
Wijn kon goed meedoen. Allemaal vonden ze hem een geschikte baas.
's Morgens met den trein naar Delft, 's middags weer terug. Nee, lid van 't studentencorps werd hij niet. En z'n ouders en meneer Gedemey vonden dat overbodig. Er bleven genoeg spoorstudenten van goeden huize over, om zich aan te sluiten, een gezellig leventje te leiden en hard te werken. 't Eerste jaar eischte niet zooveel tijd, dat er niet een dansles op over kon schieten. De omgang met aardige jonge deerntjes uit goede kringen moest een uitstekenden invloed op de nieuwbakken studentjes hebben.
Mieke bleek de ziel van 't gezelschapje. Altijd even opgewekt, goedlachs, vol grappen en invallen, om nog niet eens te spreken van d'r dansen - eenvoudig prachtig.
't Was maar goed, dat meneer Baalwijk de orde handhaafde en ook om beurten met Mieke liet dansen.
Wijn alleen maakte een uitzondering, omdat hij achter was en nu door haar sneller kon ophalen.
Hij leerde puik!
't Was Maurits Delling, die op dezen avond met 't nieuwtje aan kwam dragen: ‘Zeg, lui, als jullie willen, kun je meedoen aan de groote sportrevue. Hercules zet dat op touw. Nou zijn er een tachtig figuranten noodig, waarvan ze er zelf maar dertig kunnen leveren door d'r eigen leden. Voelen jullie er wat voor?’
In 't eerst niemand! Ze wisten te weinig van die vereeniging af. En wat kregen ze te doen?
Maurits, wiens broer lid van de turnclub Her- | |
| |
cules was, vertelde er 't een en ander van. De revue zou natuurlijk in een reeks tafereelen een verheerlijking van de sport geven in al z'n geledingen.
Li en Foe hielden zich onverschillig, natuurlijk omdat ze geen verschijning waren op sportgebied.
Mieke deed geestdriftig. Met nog zeven anderen, waaronder Wijn gaf ze zich voorloopig op. Er moest zeker eerst toestemming komen van haar pleegouders, meneer en mevrouw Gedemey. Onder 't dansen flapperde Mieke er over dóór tegen Wijn.
‘Ik ben dol op alle sport! Als ik 'n jongen was, zou ik wereldkampioen willen worden op de schaats, op de fiets, in 't water, van alles!’
Wijn lachte luidkeels om de gedachte, Mieke strijdende tegen reuzensterke kerels.
Ze bedoelde natuurlijk kampioene, van de vrouwelijke mededingsters.
Wijn voelde er minder voor.
‘Ik zou niets van dat afjakkeren moeten hebben, dag in, dag uit! Nee, voetbal lijkt me de eenige natuurlijke, gezonde sport.’
Mieke trok d'r neusje op.
‘Ik vind 't vreeselijk gezellig, maar 't is te wisselvallig, er komt te veel geluk bij.’
‘Dat zag je aan T.T.T.!’ riep Wijn, ‘wat hebben die lui fijn gespeeld. Je kon zien, dat ze onder elkaar fideele jongens zijn. 't Mooie van voetbal is juist 't saamhoorige, 't echt sportieve’
‘Word je nog lid?’ vroeg Mieke, ‘of ben je weer bekoeld?’
‘Ach, ik geloof, dat meneer Gedemey 't liever niet heeft. Hij is bang, dat ik m'n werk zal verwaarloozen. Volgens hem bestaat er geen be- | |
| |
zwaar tegen voetballen op zichzelf, maar hij vindt 't vereenigingsleven met al de soesa en al de uitwassen verkeerd.’
‘Is dat dan zoo erg?’
‘Ik weet er te weinig van. Wel hoor ik zoo van Rob Dongers rare dingen. Er schijnen toch wel verkeerde toestanden te bestaan. Nou, ik heb er toen maar van afgezien.’
De muziek zweeg. 't Paar nam plaats om wat uit te rusten. Verder ging 't met de anderen over de groote sportrevue. Nog voor Kerstmis zou ze gaan. Maurits drong dus aan op een spoedige beslissing omtrent 't meedoen. Er moesten zes repetities meegemaakt worden.
Mieke onderstelde, dat d'r pleegouders geen bezwaar konden hebben, want die repeties vielen op Zaterdagmiddag.
‘Bel dan even op, wil je? En jullie ook, ik heb beloofd mee te werken.’
Mieke zei: ‘Geef mij en Wijn maar op, mag 't niet, dan hoor je 't wel.’
Wijn lachte om 't brutale ding. Hij wist wel, dat ze toestemming zou krijgen.
't Was ook zoo!
Met Wijn samen trok 't meisje naar de eerstkomende repetitie in de groote turnzaal van Hercules.
Ze vonden er een groot gezelschap, een streng, maar uitstekend leider, die met ongewone handigheid de moeilijkste groepeeringen samenstelde. Ook de kunst van acteeren verstond hij goed.
De figuranten moesten vier keeren in een tafereel werkelijk spelen, tooneelspelen met de hoofdpersonen.
Sommige deden dit als houten klaasen, als
| |
| |
poppen, maar de leider speelde vóór, wekte op, bracht er vuur in, zoodat 't stijve en houterige plaats maakte voor een levendig samenspel.
't Gebeurde in de pauze, dat Wijn een jongmensch in 't oog kreeg, die hij meende te herkennen. Bij scherper toezien zag hij, dat 't werkelijk Wim Vormers was, de knappe midvoor van T.T.T. Nee maar, die moest hij toch eens spreken over z'n fijn spel. Wijn werkte zich door de menigte heen, bereikte de bekende voetballer, stelde zich vóór, en maakte hem een compliment over z'n staaltjes van goede voetbalkunst.
De jonge kerel bleek van een zeer bescheiden soort te zijn. Hij begon dadelijk over de repetitie, maar Wijn hield 'm bij 't onderwerp voetballen, ja, er ontglipte hem een zin, die... nou goed, zonder die zin zou 't met hem heel anders geloopen zijn!
‘Ik zou dolgraag lid van T.T.T. willen worden.’
't Eenvoudige antwoord luidde: ‘Wordt 't dan.’
Wijn beet zich op de lip - hij had te veel gezegd. Daarom krabbelde hij terug: ‘Later, bedoel ik.’
‘O,’ zei Wim.
Beiden wisten 't gesprek niet voort te zetten, 't liep hiermee af. Maar na de repetitie gebeurde er iets, dat Wijn voor de tweede maal in aanraking bracht met Wim.
De zaal stroomde leeg.
Wijn en z'n kennissen van de dansles liepen met elkaar huiswaarts, druk pratende over de afgeloopen repetitie.
Plotseling klonk er een luide gil... Een eind achter zich ontdekte Wijn een groepje jongelui, waarvan er één op den grond lag. Een ander
| |
| |
stond er bij met gebalde vuisten, blijkbaar gereed, om over te gaan tot nieuwe handtastelijkheden.
‘Ze zijn daar aan 't bakkeleien!’ riep Gerard Dolse, ‘ga 's mee!’
Nu herkende Wijn in den jongen met de gebalde vuisten, de voetballer Vormers. Daarom draafde ook hij terug, benieuwd naar 't geen er aan 't handje was. Hij zag de neergeslagene weer opkrabbelen en dreigend Wim naderen, maar de anderen hielden hem tegen.
Wijn bereikte de groep, hoorde juist Wim met sterke stem zeggen: ‘Je bent 'n lafbek! Ik heb met m'n eigen oogen gezien, dat je de hond van Greta opzettelijk een trap gaf. Daardoor rukte 't dier 't meisje om, ze viel, bezeerde zich ernstig. Dat is jouw schuld. Ik werd driftig, zeker, maar dat ik jou tegen den grond sloeg, verdiende je.’
Wijn zag aan alle omstanders, dat ze de partij van Wim kozen. Ook hij kende de gluiper Jan Doeze wel, 't leek hem dus volkomen in den haak, dat Wim hem even had getiktakt.
De heldhaftige hondjesschopper droop af en Wijn kwam naast Wim te loopen. Nog even boomden ze over 't geval door, tot Wim opeens vroeg: ‘Kan later niet wat vroeger worden?’
Wijn begreep hem onmiddellijk.
‘Ik heb alleen in Indië gespeeld,’ zei hij.
‘Je zou een prachtige links- of rechts-buiten zijn,’ vond Wim.
‘Hoe weet je dat?’
‘Je loopt zoo snel,’
‘Loopen alleen helpt niet veel.’
‘Onze rechtsbuiten is te zwak, we zouden een snellere graag hebben.’
| |
| |
‘Kan ik dan in eens in 't eerste elftal komen?’
‘Waarom niet? We hebben 't er op gezet, nommer één te worden, misschien nog meer. Daar moet alles voor wijken. In onze lagere elftallen zitten geen snelle loopers.’
‘Maar hoe weet je, dat ik sneller ben?’
‘Ik heb van je avonturen gehoord op je reis van Genua.’
Wijn keek op - hij herinnerde zich weer helder z'n snelle loopen.
Wim ging voort: ‘'t Zou natuurlijk moeten blijken. Wordt lid, speel eens mee met 't tweede. Dat wordt de proef op de som.’
Wijn aarzelde, hij wou natuurlijk niet weten, waarom hij géén lid wilde worden, en toch, nu hij Wim leerde kennen als een eenvoudige, aardige, jonge kerel, getuige 't gebeurde met Jan Doeze, kwam 't verlangen in hem wakker, met hem om te gaan. 't Geloof werd sterker, dat de spelers van T.T.T. aan Wim gelijkwaardig moesten zijn.
Wim legde de aarzeling van Wijn anders uit. Weer begon hij: ‘Heusch, je bent een geweldige looper, ik heb er kijk op, want ik zit ook in de athletiekwedstrijden. Denk er nog eens goed over na. Een beetje oefenen in 't tweede, en dan overgaan in 't eerste als rechts-buiten. Van hem wordt toch hoofdzakelijk snelheid verlangd.’
Tot zoover liep 't gesprek. Wim sloeg rechtsaf en liet Wijn met z'n gedachten alleen.
Hij begon te fantaseeren!
De mogelijkheid, eenmaal mee te spelen met 't sterke T.T.T. lokte hem verbazend aan. Hij wilde met plezier alle andere pretjes op zij zetten. Thuis moest hij nog eens met z'n pleegvader
| |
| |
spreken.
Dat gebeurde den volgenden dag, maar meneer Gedemey gaf niet toe. Hij bleef er bij, dat 't wedstrijdleven te opwindend werd, te veel tijd eischte. Hij was niet verantwoord tegenover de ouders van Wijn. De jongen bepleitte z'n zaak. Hij had 't over Wim, roemde z'n eigenschappen. Hij beloofde dansles en revue te laten loopen.
Meneer Gedemey bleef er bij: ‘Ik vind 't gevaarlijk, je ouders zouden 't stellig afkeuren.’
Toen speelde Wijn z'n laatste troef uit:
‘Als u m'n vader was, zoudt u 't me dan weigeren?’
Meneer lachte - hij werd door die vraag in verlegenheid gebracht. Hij stond heel anders tegenover Wijn dan de vader in Bandoeng. Als die ontevreden werd, liep hij gevaar een voordeeligen kostganger te verliezen. Hij moest er gedeeltelijk van bestaan!
Als hij de vader was, ja... hm... hij hield van den eerlijken, aardigen jongen. Die zou niet meedoen aan verkeerde praktijken, daar was hij van overtuigd.
Nee, als hij alleen moest beslissen, dan zou hij 't hem niet weigeren.
Wijn voelde de toestemming! Vandaar z'n opwelling: ‘Als ik 't aan m'n vader schrijf, en die vindt 't goed, dan bent u er toch niet langer tegen?’
't Trof meneer Gedemey, dat Wijn toch ook aan zijn toestemming hechtte.
‘Ik maak me sterk,’ zei hij, ‘dat je alleen lid wilt worden om de vreugde van 't voetballen. Ik heb wel eens hooren vertellen, hoe er gefuifd wordt na een overwinning. Dan wordt er met geld
| |
| |
gesmeten, soms op kosten van de kas. Dan drinken de heeren te veel, dan gebeuren er leelijke dingen! Dáár zit 'm de kneep! In de competitiewedstrijden trekken jullie overal heen. Dan komen er verleidingen, die voor zwakke karakters noodlottig zijn. Je komt in aanraking met allerlei kwade elementen, je blijft niet eenvoudig en eerlijk. Drinkpartijen, gokkerijen en meer gevaarlijks bederven je. Nu neem ik nog niet eens je studie onder m'n bezwaren. Door te sterke inspanning, door zenuwachtige opwinding zul je minder geschikt worden voor je werk. Dat telt ook mee.’
Wijn weerlegde alle bezwaren, zoo dacht hij. ‘Ik zal u de brief aan vader laten lezen. U mag gerust óók uw bezwaren schrijven. Ik zal me bij de beslissing van m'n ouders neerleggen.’
Zoo schreef Wijn 'n lange brief, waarin hij precies de bezwaren van meneer Gedemey vertelde, óók z'n eigen weerlegging. Oók had hij 't over Wim en Jan Doeze.
Twee maanden minstens gingen er mee heen, eer hij antwoord kon hebben.
Onderwijl woonde de jongen verschillende wedstrijden bij. Elke keer als T.T.T. thuis speelde, trok hij er op uit. De Chineezen hadden er geen daalder voor over. Wijn óók niet, daarom kocht hij kaarten voor den derden rang. Nu ging Sjoerd wèl met 'm mee als studievriend en voetballiefhebber. Ook hij moest zuinig leven, 't zakgeld raakte altijd zoo ontzettend gauw op.
Van nu af aan had Wijn alleen oogen voor de rechtsbuiten.
't Viel hem nu óók op, dat deze wèl aardig vóór zette, maar dikwijls in snelheid te kort schoot, wat overtuigend bleek uit den wedstrijd
| |
| |
tegen Ajax, de rechts- en linksbuiten waren iets sneller, en T.T.T. verlóór!
Toch bleven ze nog nommer één, al volgde Ajax met één punt minder, maar ook één wedstrijd minder gespeeld.
Ook bezocht Wijn 's morgens de wedstrijden van 't tweede elftal, dat óók vrij hoog stond. De beide vleugelspelers muntten niet uit door bizondere snelheid. Volgens z'n eigen overtuiging liep Wijn beter.
Dat erkenden Han en Geert ronduit, maar beteren bleken niet te vinden.
Wijn kocht een bal, en als de gelegenheid zich maar even vóór deed, ging hij er mee van dóór, alleen met 't doel, zich te oefenen. Soms waren Han en Geert ook van de partij. Dan leerden ze schieten, koppen, plaatsen en zoo gebeurde 't, dat Geert op 'n dag uitriep: ‘Jij moet bij ons komen.’
‘Dat gebeurt misschien nog wel.’
De tweede klassers raakten in vuur, want ze bewonderden nu al de buitengewone snelheid, die Wijn telkens opzettelijk ontwikkelde. Soms hielden ze wedkampen op 't tusschenpad van de Laan van Meerdervoort, waarbij de jongeren een honderd meter vóór kregen.
Wijn haalde ze glad in, en akelig gauw! Onderdehand gingen de repetities voor de sportrevue dóór. Wijn deed z'n best in kennis te komen met leden van de athletiekclub. Hij wilde die eens zien loopen en, als 't kon, zich met hen meten voor de aardigheid. 't Lukte hem, Bram Paassen en Koert Streng over te halen, eens tegen hem te loopen.
Dat zou gebeuren op een Zondag, vroeg in den morgen op hun terrein.
| |
| |
Wijn voelde zich zéér sterk, en - hij bléék sterk, want hij versloeg ze alle twee.
Zoo langs z'n neus weg, vertelde hij dat aan Wim op de generale repetitie.
‘En wordt je nou nòg geen lid?’ vroeg deze spijtig.
‘Ik zal 't je over enkele weken vertellen.’
Hiermee moest Wim 't doen.
De sportrevue had een doorslaand succes, zóó zelfs, dat de uitvoering werd herhaald. -
De vorst viel dit jaar buitengewoon vroeg in. Heel Holland zocht de schaatsen, heel Holland repareerde, heel Holland bestudeerde de barometer.
't Blééf vriezen! Holland kwam los.
Dat was voor Wijn iets buitengewoons! Voor 't eerst van z'n jonge leven zag hij sneeuw en ijs. Oogenblikkelijk begon hij 't rijden te leeren, en doordat de vorst aanhield, bleef hij zich oefenen, verbaasde ten slotte iedereen door z'n snelle vaart.
Heel z'n soepele figuur, z'n lange beenen en toch taaie spieren schenen hem in staat te stellen méér snelheid te ontwikkelen dan gewone stervelingen.
Hij kon nu met de vrienden mee tochten maken, de Schenk af naar Leiden, de polders in naar Vlaardingen.
Dat werd 'n kolfje naar zijn hand!
Geen grooter genot dan snelle ritten, waarbij 't uit kwam, hoe uitstekend z'n longen werkten.
Haast twee weken bleef 't ijs goed, toen viel plotseling de dooi in, 't normale leven hervatte z'n loop.
Juist toen heel Holland treurde om de sterke dooi, kwam 't antwoord uit Bandoeng. Meneer
| |
| |
Gedemey kreeg schoon gelijk, de vader vond 't niet goed, dat z'n zoon lid werd. Eerst moest hij maar eens toonen of hij werken kon. Zat er eenmaal één examen op, dan kon er nog eens gepraat worden...
't Viel Wijn geducht tegen, hij had werkelijk de toestemming als zekerheid beschouwd. Het lag niet in z'n aard om te mokken, hij berustte, omdat hij in z'n hart moest toegeven, dat vele bezwaren een stevigen grond van waarheid hadden.
‘Géén lid van T.T.T.,’ bekende hij Han en Geert, ‘misschien na m'n eerste examen.’
‘Wanneer?’ vroeg Geert.
‘'k Zal ze verbaasd doen staan, wacht maar, joggies.’
Zoo kon 't gebeuren, dat Wijn wel veel op de voetbalvelden verscheen, maar niet als speler. Wèl bleef hij zich oefenen in 't loopen, zoo vaak de gelegenheid zich voordeed.
En óók in 't studeeren!
Er was een sterk willen in hem gevaren om zoo gauw mogelijk klaar te komen. Een verre stem hoorde hij wantrouwend spreken alsof hij niet genoeg ging werken, als 'n echte nieuweling weinig anders zou doen dan lanterfanten. Nee vader, zei hij in zichzelf, u vergist zich! Met hevige wilskracht legde hij zich op de studie toe, al bleef hij de vrij onschuldige pretjes trouw meemaken.
Die deden hem niets, de lichte geraaktheid over de weigering van z'n vader, dreef hem telkens weer den kant van de studie uit.
Zoo wist hij in ongeloofelijk korten tijd z'n propaedeutisch te doen.
Dat werd een gebeurtenis!
| |
| |
Daar kreeg je eerst de fuif in Delft met de studievrienden. Nou ja, ze waren geen corpsleden, maar toch wisten ze heel wat snakerijen uit te halen. In hun eigen soos vierden ze 't succes van Wijn op 'n uitbundige wijze, die hem een aardigen duit kostte.
Meneer Gedemey, die geregeld de ouders van z'n pupillen op de hoogte hield, had meneer Olten ingelicht en dus kreeg Wijn een aardig extra duitje om 't er eens van te nemen.
Hij nam véél!
Met de vrienden reed hij in open auto's, gehoogehoed en gelint naar Scheveningen. Daar werd gedineerd, iets uitgebreider dan bepaald noodzakelijk was om den honger te stillen en den dorst te lesschen.
De hééren woonden een stukje muziek in de Kurzaal bij, verschenen met de noodige herrie op de straat...
Bovendien vierde Wijn z'n eerste succes óók nog eens thuis in den kostgangerskring.
Heel wat genoodigden woonden 't partijtje bij, uiterst ouderwetsch, zonder jazzband, zonder souper, zonder naäperij van 't dikwijls vervelende moderne.
Maar er was jool, er was spontane vroolijkheid, er was onopgeschroefde pret, verschrikkelijk uit den tijd, maar des te ongeveinsder. O ja, er werd gedanst, zeker, en drie jonge kerels voerden een kleine revue op, heel geestig. Anderen droegen vóór, zongen liedjes met toepasselijke woorden.
De avond stond in 't teeken van gulle vreugde. De stemming blééf opgewekt, zelfs nadat 't heele programma was afgewerkt. Toen deden de oude
| |
| |
gezelschapsspelletjes nog opgang.
Wijn genóót! Juist hij, die 't intieme huiselijke leven nooit zoo gekend had, smulde van de gezellige, een beetje kinderlijke pret in de groote salons.
Hij lachte telkens uitbundig, deed met hart en ziel mee aan de meneer en mevrouw Jansengrap. Hij veroorzaakte gierpartijen, toen hij in den kring stond, voorgesteld werd aan de feestvierenden: Meneer Jansen, mevrouw Jansen enzoovoort. Nu bleef hij staan, totaal de kluts kwijt, omdat niemand meer iets zei of deed. Wèl merkte hij, dat ze hem de geringste beweging nabootsten. Lachte hij, allen lachten! Draaide hij zich om, allemaal volgden ze dit voorbeeld.
't Maakte Wijn een tikje verlegen. Hij zag geen kans, er zich uit te redden. Maar hij besloot, zich goed te houden. Daarom verzon hij de zotste dingen - hij trok afgrijselijke gezichten, zoodat de jonge meisjes proestten. Hij holde in 't rond, door de heele bende gevolgd. Hij rammelde op de piano, hij ging 't dikkerdje de hand schudden, hij gaf Mieke onder groot gegil een zoen. Lieve deugd, nu moesten ze dat allemaal doen, zoodat Mieke wegvluchtte, de trap op, maar 't hielp niet.
Eindelijk kwam er 'n eind aan de zotternij, toen Wijn z'n teenen van den rechtervoet aan z'n achterhoofd deed raken!
Nee, dàt konden ze hem niet nadoen, toen was hij verlost.
Daarna moesten ze een bladzij van een boek prikken en op 't laatste woord een toast houden.
Wijn trof 't woordje aan.
Alweer sloeg hij er zich flink door, ‘Aan’, wat valt er nu van ‘aan’ te zeggen?’
| |
| |
Maar Wijn begon: ‘Feestgenooten, als ik zoo in 't rond zie, dan denk ik bij me zelf - 't zit er áán! Ik dank m'n goede gastheer en m'n lieve gastvrouw voor dezen aardigen avond. Met recht 't zit er áán! Want zijn ze niet vol goedheid, hartelijkheid, zorg en warmte. Ja heusch, 't zit er áán! Ja, feestgenooten, vóór ik examen ging doen, dacht ik: 't komt er op áán! Denk ik aan m'n tweede, dan zeg ik: 't gaat er op áán! En als m'n ouders toestemming geven om lid van T.T.T. te worden, dan zeg ik: ik neem 't áán!’
Die laatste toespeling deed meneer Gedemey opkijken. Hij had werkelijk gemeend, dat de jongen er niet meer over dacht, en ziedaar, openlijk roerde hij 't onderwerp aan. Terwijl Wijn voortging met voorbeelden van aanbranden, aantreden, aanstellen en zoo voorts, bleef z'n pleegvader over dat lid worden nadenken. Nee, nu mocht hij zich niet langer verzetten, àls de jongen 't zóó graag wenschte. 't Bewijs had hij geleverd - hij kòn werken. Welnu, uit eigen beweging wilde hij den jongen er over spreken en zonder overleg met z'n ouders te plegen, hem toestemming geven. Aan meneer Olten zou hij schrijven, en dit kon zóó gedaan worden, dat ook de vader niet weigeren kon.
Na afloop van 't huiselijke fuifje, riep meneer Gedemey den jongen bij zich.
‘Is 't je nog ernst met je plan, lid te worden van T.T.T.?’
Wijn werd nòg rooder dan hij al was. Z'n oogen gingen wijd open, en hij zei: ‘Vraag 't nu nòg eens aan m'n vader.’
Meneer Gedemey antwoordde: ‘Ga jij maar naar bed, 't mag!’
|
|