| |
| |
| |
VI.
Lange Toon en kromme Piet.
Freek Marzel klopte aan de deur van meneer Hollewij's kantoor. Na een kortaf gebrom: ‘Binnen!’ trad hij binnen. Daar zat z'n patroon voor z'n bureau. Hij keek niet bepaald vriendelijk. Geen wonder! er waren enkele vervelende brieven met de post gekomen.
‘Wel?’ vroeg hij.
‘Meneer,’ zoo begon de oude werkmeester, ‘ik wou u 's effen komen vertellen as dat er weer gegapt is.’
Meneer Hollewij draaide zich om en tamelijk barsch zei hij: ‘Zoo, alweer? wordt er zoo slecht toezicht gehouden? En wat is er gestolen?’
‘Van alles.’
Meneer Hollewij lachte schamper, ‘ik zou 't woordje van ook maar weglaten! Je zorgt, dat ik 'n nauwkeurige opgave krijg van alles, wat er vermist wordt. Er moet 'n eind komen aan al die brutale dieverijen. Ik wil je wel zeggen, dat je me tegenvalt. Ben je 's nachts
| |
| |
niet wakker? Waarom laat ik je dan overdag naar bed gaan? Je hebt mijn eigendommen niet goed bewaakt.’
Freek voelde zich op z'n teenen getrapt! Hij zei met verheffing van stem: ‘Zeg dat niet meneer. Ik loop elken nacht, als ik wachtdienst heb, sekuur rond en toch heb ik geen spoor van dieven opgemerkt. Ze komen natuurlijk van de rivier. Doodstil landen ze met hun platte schuit, wachten hun kans en kapen, wat ze kunnen.’
‘Ik denk, dat je wat te oud wordt, Freek, er zal 'n jongere kracht moeten komen met wakkerder oogen!’
De oude werkmeester schrikte bij 't hooren van deze woorden. Ja, hij wàs niet jong meer, maar toch deed hij in alle opzichten z'n plicht, naar z'n eigen meening, zeer behoorlijk. Tegen slimme roovers kon hij niet op, zelfs de beste waker niet.
Mistroostig verliet Freek 't kantoor. Hij zag zichzelf al ontslagen, z'n talrijk gezin in zorgen, want twee van z'n zoons waren werkeloos. Een week geleden had hij den brief ontvangen uit Soerabaja. Ze konden niet blijven op de suikerfabriek, omdat deze werd stop gezet. Nu kwamen de jongens naar huis. Freek overlegde bij zichzelf, hoe hij scherper kon toezien. Hij wist niet op welke manier. Hij nam zich vóór, desnoods meer tijd op te offeren om langer te kunnen ronddolen.
Den volgenden nacht spiedde hij uur aan
| |
| |
uur! Vooral den rivierkant hield hij scherp in 't oog, maar bij 't eerste morgenkrieken keerde hij huiswaarts zonder iets te hebben ontdekt. Ook de beide volgende nachten bespeurde hij niet 't minste onraad.
Lange Toon en kromme Piet, twee beruchte rivierdieven, wisten wel met wie ze te doen hadden. Verbaasd over 't strenge toezicht van Freek, wachtten ze kalmpjes af, tot hij verslapte. Toen de oude werkmeester naar huis ging, sloegen zij hun slag!
Onhoorbaar gleed de lange schuit nader en doodkalm laadden ze 'n heele vracht hout over, verdwenen er mee zonder dat de rivierpolitie hen kon betrappen.
Freek zag later, toen 'n opkooper de vracht hout kwam halen, dat er dertig planken mankeerden. De man speelde òp! Hij wou waar voor z'n geld hebben. Meneer Hollewij werd er in gemoeid. Deze gaf den kooper gelijk, Freek moest zich verantwoorden en werd als ongeschikt ontslagen met ingang van 1 September.
In z'n kleine woning, vlak aan den dijk, zat Freek als 'n kind te schreien. Hij had toch z'n best gedaan, bijna niet geslapen. Zóóveel waarde had 't gestolen hout toch niet. Meneer Hollewij was te zuinig. Waarom geen twee wakers aangesteld, elk voor een halven nacht?
's Avonds zat hij op het terrein op een bank, zonder dat hij zijn pijpje rookte. Hij groette de veertien jongens nauwelijks en
| |
| |
toch was hij er de beste maatjes mee.
Max merkte, dat er wat haperde. Zooals meer gebeurde, maakte hij wel eens een praatje met den goedhartigen man. Ook ditmaal begon hij: ‘Is je pijp in brand gevlogen, Freek?’
Treurig keek deze hem aan en met zachte stem zei hij: ‘Ik ben ontslagen.’
Alle jongens kwamen naderbij, vormden 'n kring om hem heen. Ze hoorden Freek vertellen van de dieverijen, van de bedreiging met ontslag, van z'n scherper toezicht met opoffering van slaap, van hernieuwde rooverij en van 't aangezegde ontslag.
De Emmen stonden er van te kijken. Bij elk begon 't goede hart te spreken. Ouwe Freek moest geholpen worden.
‘We zullen meneer Hollewij 'n verzoekschrift sturen!’ zei Michel.
Dit plan werd verworpen na 't voorstel van Matthias: ‘We moeten plannen beramen om de dieven te snappen.’
Ja, dat was beter! Freek diende geholpen te worden. Als 't eens lukte, de roovers op heeterdaad te betrappen, met Freeks hulp, dan zou hij vast mogen blijven.
In de tent hielden ze vergadering!
‘Er zit niets anders op, dan dat we gaan waken,’ stelde Max voor.
‘In groepjes van drie en vier,’ zei Marinus.
‘We waken dan in de tent hier,’ zei Maarten.
| |
| |
‘Onzin!’ zoo viel Max uit, ‘jullie slapen als ossen!’
‘Ik ben dadelijk wakker,’ zei Maarten, ‘als 'n mug d'r poot breekt, hoor ik 't al.’
‘Maak nou geen gekheid,’ zoo viel Max uit, ‘we moeten natuurlijk de rondte doen, bij 't minste verdachte onmiddellijk met elkaar de dieven overvallen.’
De Emmen praatten nog 'n heele poos samen, toen zochten ze Freek op, vertelden hem, dat ze hem wilden helpen, door om de beurt te waken. De oude werkmeester vond 't machtig aardig van de jongens. Toch zei hij: ‘Ik wil jullie niet in moeielijkheden brengen!’
‘Wij halen er jou juist uit!’ riep Marius.
Freek sputterde nog wat tegen, maar 't slot was, dat ze beloofden te zullen waken.
Meneer Hibbel trok een bedenkelijk gezicht! Wel prees hij de vrienden om hun goedhartigheid. ‘Het lijkt me nog al gevaarlijk! Die heeren rivierroovers zijn soms verbazend hardhandig! Ik wil wel toestemming geven, maar dan voor niet minder dan zeven tegelijk. Jullie moet in twee groepjes rondgaan, anders heb ik geen gerust oogenblik.’
Meneer Hibbel vertelde er niet bij, dat hij zelf 't oppertoezicht zou houden!
Dien nacht werd de opslagplaats sekuur bewaakt, maar geen enkel spoor van dieven konden ze ontdekken!
Dat viel hun bitter tegen!
| |
| |
Ook den volgenden nacht gebeurde er niets!
De vrienden konden maar al te goed merken, dat ze een goed deel van hun gewonen slaap hadden gemist. Als nu de waakdienst maar goede gevolgen meebracht, dan zou alle gemopper achterwege gebleven zijn.
Het was Maarten, die 'n nieuwe manier van spionneeren voorstelde.
‘Vermoedelijk weten de dieven, dat wij waken. Ze hebben ons gezien. Daar moeten we iets op vinden. Ik had zóó gedacht: Freek doet weer net als gewoonlijk de rondte. Wij verstoppen ons. Keert Freek weer naar huis, dan denken de roovers, dat alles veilig is, ze komen te voorschijn en - wij snappen ze, zetten onze sirenen op vollen toon!’
‘Dat verstoppen van jou is heel aardig, maar zeg ons eens even, hoe doe je dat?’
‘We kruipen alle veertien onder n' ton!’
De Emmen keken zóó gek, dat Maarten in een lach schoot. Lang duurde 't niet, of ze juichten! Ze vonden 't een schitterenden inval.
Michel deed er nog een schepje op!
‘We moeten op d'r bangheid speculeeren!’ riep hij, ‘menschen, die kwaad doen, zijn altijd angstig. We zullen onze tonnen laten dansen!’
Dat idee sloeg in!
‘We worden de geesten van de ton!’ riep Max.
Marnix stuitte de geestdrift door z'n kreet: ‘Te benauwd!’
| |
| |
Ja, 't zou wel benauwd zijn! Ook kon je geen lor zien of hooren.
Mis! Melchior beantwoordde de kreet van Marnix met: ‘'t Spongat!’
Ach ja, natuurlijk! de stop uit 't spongat genomen, dáár je mond vóór, of je oog, of je oor, en - in orde, majoor!
Matthias begon over dievenlantaarns of electrische zaklantaarns.
‘We laten 't licht door 't spongat schijnen, zoodra we iets verdachts zien of hooren. We tillen onze ton op! dan worden de dieven doodsbang, omdat ze bijgeloovig zijn, en - ze komen nooit meer terug. Marinus wou 't nog mooier maken door vier gaten om 't spongat te boren. Werd nu de ton van binnen verlicht, dan was 't in de verte precies of je een gezicht zag.
Tegen dit voorstel verklaarde zich Mijndert. ‘Denk aan onze wateroefeningen!’ riep hij, ‘al die gaten kunnen we moeielijk stoppen!’
Aangenomen werd: boven aan den rand enkele gaten boren.
Met Freek spraken ze af, dat hij weer gewoon rond ging, na een poos in z'n huisje zou gaan. Vol vertrouwen in 'n goeden afloop wachtten de Emmen den avond af. De geesten van de ton wilden alle roovers voor goed onschadelijk maken door d'r angst.
Lange Toon en kromme Piet zagen die
| |
| |
avond Freek weer rond spieden. Vanuit hun schuilplaats achter 't hooge riet konden ze 't terrein voortdurend in 't oog houden. Zoo hadden ze de vorige avonden gemerkt, dat de Emmen waakten.
‘Vanavond komt de kans,’ fluisterde Toon, ‘die ouwe sufferd gaat meteen slapen en dan komt onze beurt.’
Zwarte Daan, heden avond óók van de partij, bromde: ‘Eéne keer help ik jullie, hoor, maar dan is 't uit.’
‘Daan,’ zei Toon, ‘er liggen 'n hoop kisten met beschadigde vellen. Die kunnen wij goed verkoopen. Wacht je beurt.’
‘'k Heb niet veel idee in die vellen,’ zoo begon Daan weer.
‘De onderste zijn allicht nog 't minst bedorven! kom, hou je nu stil.’
Langzaam kroop de tijd voorbij.
Eindelijk zagen ze Freek niet meer. Even later flikkerde 't licht in z'n huisje.
‘Tijd!’ fluisterde Toon.
Zacht dreef de schuit naar den inham, onhoorbaar stapten de drie dieven aan land. Scherp luisterend en loerend waagden ze zich in de richting van een stapel kisten...
Plotseling bleef zwarte Daan met opengesperde oogen staren... hij zag iets schrikwekkends! Vurige punten, één groot, de andere klein... ze bewogen... ze gingen òp... En daar zag hij er nog méér!
‘Dwaallichten,’ fluisterde Toon.
| |
| |
‘Nee... nee... die blijven aan den grond... kijk! kijk! ze komen op ons af!’
Zwarte Daan, bang als een kind, liep naar de schuit terug. De anderen volgden.
Daar klonk eensklaps een gil, lang aangehouden als van een stoomfluit. Nog één! weer één! drie - vier - vijf... 'n massa!
Nu sloeg den drie dieven de schrik om 't hart! Ze begrepen, dat ze gevaar liepen, ze wilden hun schuit inspringen.
Kromme Piet struikelde, rolde pardoes 't water in. Lange Toon wilde hem helpen, bleef in een ketting haken, sloeg voorover. Zwarte Daan werd zóó zenuwachtig, dat hij inplaats van Piet te redden, om hulp ging schreeuwen. 't Motorbootje van de politie nader gelokt door de schelle sirenen, kwam razend snel aantuffen...
Kromme Piet zonk haast naar de diepte, lange Toon greep hem met één hand, zwarte Daan kwam weer tot zichzelf. Snel pakte hij Piet bij een arm. Samen heschen ze hem aan boord, trachtten nog weg te komen. Te laat!
De lichtpunten waren verdwenen! Heel duidelijk zagen de drie roovers een aantal donkere gedaanten, heel gewoon voorzien van een electrische lantaren.
De rivierpolitie kwam op tijd!
Freek, dol in z'n schik, stond op de uiterste punt, verlicht door vele lantarens. Hij zette een stem op van geweld, gaf aanwijzingen.
't Drietal werd ingerekend...
| |
| |
Meer achteraf stond een donkere gedaante, die snel verdween toen de jongens terugkeerden. Thuis kreeg meneer Hibbel 't heele verhaal te hooren.
Den volgenden morgen ontving meneer Hollewij een drietal afgevaardigden van de club van tweemaal zeven.
Eenvoudigweg vertelde Max wat er den vorigen avond was voorgevallen. Hierbij kwam één klein leugentje, toen hij vroeg: ‘Heeft Freek dat niet netjes klaar gespeeld? Hij heeft dit leuke middel verzonnen en ons gevraagd, 'n handje te helpen. 't Is toch nog wel 'n geschikte baas!’
Meneer Hollewij lachte, want hij begreep heel goed, hoe de vork in den steel zat. Hij bedankte de jongens en - Freeks ontslag werd ingetrokken!
Dit vooral stemde de veertien buitengewoon opgeruimd. Daar kwam nog bij, dat er een inspecteur verscheen, om nadere bizonderheden te vragen. Ook hadden zij 't gevoel, meneer Hollewij verlost te hebben van een paar dieven, die hem genoeg schade konden berokkenen. De Emmen wilden na 't succes met de verlichte tonnen, met 't grootste plezier van de wereld een herhaling geven van hun spookgeschiedenis.
Alzoo verschenen de broertjes en zusjes met enkele vaders en moeders, om de vertooning te zien.
De kleine meisjes vonden 't toch wel een
| |
| |
beetje griezelig, vooral toen de jongens hun lieve sirenenstemmetjes deden hooren. Ze werden niet eerder gerustgesteld, dan toen ze met eigen oogen de broers van onder een ton te voorschijn zagen kruipen.
Op de vergadering kwam Moos met een voorstel. Het was de dag na de vertooning.
‘We moesten op ons feest óók zoo'n nummer geven,’ zei hij, ‘we konden er bijvoorbeeld 't tonnenlied van maken, of 't tonnenorkest.’
Maarten begon hard te lachen.
‘En 't feest is overdag!’
Ach ja, daaraan had Moos niet gedacht. Toch zag Maurits er wat goeds in.
‘We konden best 'n pantomime verzinnen, waarbij de tonnen meespelen. Het moet natuurlijk iets heel grappigs zijn. Jullie moeten er allemaal eens over denken.’
Nou, ze dachten er over!
Marnix kwam met 'n idee, waardoor er later een soort potsenmakerij werd samengesteld met aller hulp. Het kon bizonder leuk worden en één van de hoofdnummers op 't programma. Ze gaven de klucht den titel van Tonnensmart. De aardigheid zou hoofdzakelijk hierin bestaan, dat ze de tonnen als rompen gingen gebruiken!
Onderwijl werd 't oefenen met groote volharding voortgezet. De jongens kregen een ongeloofelijke handigheid in 't tonloopen. Dat ging vóór- en achteruit. Ze keerden op
| |
| |
de ton òm, ze wisten 't ding elke richting uit te sturen. Elk van de veertien was er van overtuigd, dat hij minstens twee prijzen zou winnen.
Natuurlijk moesten er programma's gedrukt worden, maar dan diende er eerst een behoorlijk programma te zijn.
Na langdurige beraadslagingen verscheen 't volgende ontwerp:
1. | Wedstrijd voor jongens en meisjes in 't ton duwen. |
2. | Wedstrijd voor jongens en meisjes in 't ton loopen vóóruit. |
3. | Idem achteruit. |
4. | Wedstrijd in 't pagaaien (alleen jongens). |
5. | Steekspelen voor jongens. |
6. | Wedstrijden tusschen paren op één ton, vóór- en achteruit. |
7. | Acrobatische toeren op de ton. |
8. | Wedstrijden met hindernissen. |
9. | Tonnensmart. |
10. | Prijsuitdeeling. |
Van meneer Hollewij kregen de Emmen de schrijfmachine te leen. Maupie en Moos, die er zich thuis al meer op geoefend hadden, werden benoemd tot tikkers. En ze tikten!
Om de drukkosten uit te halen, maakten ze de programma's zelf.
Datum en plaats moesten later ingevuld
| |
| |
worden, want over deze punten was geen overeenstemming bereikt. Ook over de toegangsprijs waren de meeningen verdeeld.
Melchior verzon nog, aanplakbiljetten te typen, om die hier en daar op te hangen.
Meneer Hibbel sprak met hen over belasting, met 't gevolg, dat ze besloten, alleen genoodigden te vragen, die dan vrijwillig een bijdrage konden storten als vergoeding van de kosten.
De uitstapjes bleven volstrekt niet achterwege.
Op een goeden morgen reed een groote autobus vóór. De veertien met meneer Hibbel stapten in, om vroolijk en wel naar 't Haagje te tuffen. Daar is voor Rotterdamsche jongens heel wat te genieten, laat staan voor de veertien uit Charlois.
Neem maar eens al de regeeringsgebouwen, de Ridderzaal, 't Mauritshuis en - 't Vredespaleis.
't Allermeest genoten ze aan 't strand, te midden van honderden badgasten en duizenden dagjesmenschen. Met gehuurde schoppen groeven ze prachtige waterwerken. Maarten kreeg 't nog te kwaad met een vervelenden lummel, die onverschillig op een dijk trapte, misschien wel met opzet.
Meneer Hibbel had alle moeite om Maarten tot bedaren te brengen. 't Wàs ook flauw, omdat bijna iedereen 't werk bewonderde, er om heen liep, om den jongens niet te hinderen.
| |
| |
Ezeltje rijden deden ze ook, maar meneer Hibbel stelde de voorwaarde, dat de drijvers geen stok mochten meenemen, waarom hij dan een extra belooning zou geven.
Marius deed komiek! Hij trof den lastigsten ezel, die telkens stil bleef staan. Meneer Hibbel belette elken stoot of stomp. Hij zelf gaf de drijvers een lesje. Met vriendelijke, overredende stem wist hij 't koppige dier vooruit te krijgen.
Naar den zin van Marius ging dat niet hard genoeg. Vandaar dat hij als een dolleman begon te schreeuwen van ‘Hu! hort! toe!’ Het scheen 't ezeltje te vervelen, want plotseling bleef 't staan met het gevolg, dat Marius naar voren schoot, schuin over den kop van 't beest kwam te liggen, om er tenslotte zijwaarts af te glijden.
De vrienden lachten om de driftige Marius, die zich schaamde, niet eens op een gedresseerd ezeltje te kunnen rijden. Ze kwamen met z'n allen om hem heen en zóódoende liep ook 't koppige exemplaar mee.
Het spreekt van zelf, dat er dien dag ook gebaad werd. Volstrekt niet met een koetsje, o nee, meneer Hibbel vond 't beter als je heel goed terecht kon in 't zoogenaamde volksbad. Dat was nog wel zoo gezellig!
Ze ploeterden, plasten, spartelden en - zwommen! Enkelen waren in die kunst zeer bedreven. Telkens klonk 't waarschuwende fluitje van den badman, als ze te ver gingen.
| |
| |
't Was heerlijk frisch, zoodat ze opgekwikt de vuurtoren gingen beklimmen. Boven bij de lantaren hadden ze een prachtig gezicht over 't wijde zeevlak.
Marius rolde haast al de treden af, zoo graag wou hij 't eerst beneden zijn.
Meneer Hibbel greep hem vast en hield hem nu achter zich.
Buitengewoon prettig vonden de veertien 't eten in een tent op 't strand, waarna ze elk wat geld vermorsten door 't gooien met een balletje naar 'n plank met gaten.
Maarten alleen had de slimheid iets te winnen, een reep chocola. Elke M kreeg daarvan een vierkante millimeter!
Max stelde vóór, een kleinigheid te koopen voor Fie, echt een herinnering aan Scheveningen. Het werd een soort naaidoosje, met een rand van schelpen. Daarin deden ze wat goede bonbons.
Tot slot van dezen genotvollen dag mochten de jongens de wandelpier op. Daar liepen ze over een hooge plankenvloer, die door ijzeren pijlers werd ondersteund. Er midden over had je een glazen beschot om de sterke zeewinden te kunnen keeren. Daartegen stonden lange rijen banken.
De Emmen zaten er een kwartiertje als 't ware midden in zee. Zelfs door de spleten konden ze 't water zien.
Aan 't eind in een groot restaurant, luisterden ze een poosje naar de muziek. Ook
| |
| |
keken ze vol belangstelling naar een meneer, die met een klein kruisnet aan 't visschen was. Maupie dacht aan baars en snoek! Stel je vóór! Michel wist beter! Die had 't over pietermannen en scholletjes.
Na 't verorberen van een groote vracht krentenbroodjes en 't drinken van limonade, keerden ze vrij laat huiswaarts, ook nu met de groote bus!
En toen viel 't heele tonnenfeest in duigen!
| |
[pagina p.t.o. 96]
[p. p.t.o. 96] | |
‘Dwaallichten,’ fluisterde Toon.
(Blz. 88.)
|
|