| |
| |
| |
V.
De driftkop.
‘Nou moest je eens ophouen met je zotte driftigheid!’ zei Max op een avond tegen Marius, ‘wij vallen nooit! daar zorgen we voor, maar jij met je dwaze drift brengt ons nog in allerlei lasten!’
‘Bemoei je met je eigen!’ was 't antwoord.
‘Ik wil me niet met jouw zaken bemoeien,’ zoo ging Max voort, ‘het zijn onze zaken. Als jij 'n ongeluk krijgt, loopen wij groot gevaar, dat 't heele tonnenfeest in duigen valt. Er moet en er màg geen ongeluk gebeuren. In 't belang van ons allemaal wou ik je dus vriendelijk verzoeken, voorzichtiger te zijn. Tot nog toe ben je er tamelijk goed afgekomen, maar als je zoo woest doorgaat, hou ik m'n hart vast.’
‘Laat je hart maar gerust los,’ riep Marius, ‘ik wil ook graag 'n prijs winnen, zie je! Waarom moeten jij en Matthias aldoor nommer één zijn? Je bent jaloersch, omdat ik zoo oefen.’
| |
| |
‘Jaloersch? Er valt niets jaloersch te wezen! Als jij sneller en beter ton loopt dan ik, dan verdien je ook 'n prijs! 't Gaat er alleen om, dat je vandaag of morgen je been breekt.’
‘Je vindt me dus 'n brekebeen,’ schamperde Marius, ‘als ik m'n been breek, is 't jouw schuld, doordat je me zenuwachtig maakt.’
‘Dat bèn je al! Daarvoor wou ik je juist waarschuwen, ze zeggen 't allemaal.’
‘Zeg dan maar aan allemaal, dat ik doe wat ik wil.’
‘Wees nou niet zoo flauw, Marius! pas alleen 'n beetje op. Je bent eenmaal driftig van aard.’
‘En jij bent 'n praatsmaker! jij! omdat je aanvoerder bent, hoef je mij niet te kommandeeren!’
‘Dat doe ik niet! Alleen heel beleefd vragen, of je ons allemaal niet in lasten wilt brengen.’
‘Een last is dertig hectoliter!’
Met die woorden liep Marius weg.
Max haalde z'n schouders op. 't Speet hem, dat de driftkop niet luisteren wou. Ze mochten hem best lijden, als hij maar niet zoo'n vervelende bui had, meestal de voorbode van een driftaanval.
Die Marius had er al heel wat vervelende dingen door beleefd. Was z'n onderwijzer niet zoo'n verstandig man geweest, dan zou hij misschien al lang weggestuurd zijn. In een
| |
| |
driftbui ging hij dikwijls over de streep, maar de onderwijzer begreep den jongen, leidde hem handig op den goeden weg terug.
Max had met z'n waarschuwing volkomen gelijk, want Marius deed allergevaarlijkst. In z'n ijver verloor hij z'n bedachtzaamheid, oefende als 'n razende, werd door tegenspoed geprikkeld, raakte in drift en dan was 't mis!
Geregeld rolde hij van de ton, bezeerde zich, maakte zich kwaad, rende weg, kwam weer terug, begon opnieuw, tuimelde weer onderste boven, om eindelijk uit te barsten in woede en te eindigen met een huilbui.
Z'n ouders wisten er geen raad mee. Alleen door groote liefde en door overleg wisten ze den jongen te leiden. Dat hij dan ook bij de veertien uitverkorenen behoorde, kwam alleen door z'n buitengewone knapheid! Hij bezat een geheugen als maar weinigen! Wat hij eens had gelezen of gehoord, vergat hij niet meer! Zonder die drift zou hij een buitengewone jongen geweest zijn.
Nadat Max hem dezen keer gewaarschuwd had, liep Marius met een vaart weg. Hij voelde inwendig hoezeer z'n aanvoerder zoo tot hem mocht spreken, maar was hij eenmaal in een opgewonden toestand, dan zweeg z'n beter inzicht en bleef hij doorhollen. Eerst veel later keerde z'n kalmte terug. Dan voelde hij spijt en dikwijls maakte hij alles weer goed door een openhartige schuldbekentenis.
Ditmaal blééf z'n drift!
| |
| |
Meestal zocht hij dan de eenzaamheid, liep de vrienden uit den weg, alsof hij zelf inzag, dat hij op die manier 't verstandigst handelde.
Heel jammer, dat Marius den volgenden dag na de vermaning van Max, de veertien in groote ongelegenheid bracht.
Met grooten ijver oefende hij zich in 't tonloopen en werkelijk ging 't hem heel aardig af. Vooral in 't achteruit loopen was hij een kraan!
Daarop legde hij zich in 't bizonder toe, misschien juist door z'n driftigen aard.
Met buitengewoon snelle stapjes rolde hij de ton achterwaarts soms zóó gauw, dat hij 't nauwelijks bijhouden kon.
Ditmaal lukte z'n oefening niet zoo vlot. Daardoor kwam er weer dat gevoel van ongedurigheid in hem. Telkens moest hij afspringen omdat hij 't evenwicht verloor. Wel zeven keer sprong hij er weer op, hield zich enkele oogenblikken staande, om er daarna weer af te moeten ploffen. Dat maakte hem kriebelig, hij wóú er op blijven!
Nu is achteruit tonloopen veel gevaarlijker dan vooruit, want je ziet niet altijd goed, of er soms steenen of andere stoornissen in je weg komen. Ook Marius merkte de oneffenheid van 't terrein niet. Zoodra de ton er over heen kwam, wipte ze te veel op, en - Marius sloeg er af.
Op zichzelf was dit niets bizonders! Jon- | |
| |
gens vallen duizend maal, ze bezeeren zich twintig keer per dag en ze geven geen kik, maar ditmaal bonsde Marius met 't achterhoofd tegen den scherpen ijzeren hoepel, den rand van de ton.
Het kwam zóó hevig aan, dat de jongen bleef liggen, terwijl 't bloed uit een gapende wonde begon te stroomen...
Niemand van de vrienden had er erg in! Ze waren te zeer ingenomen met hun eigen oefening en bovendien nog al ver van hem af.
Eerst na enkele minuten merkte Michel, dat Marius op den grond lag, stil...
Hij gaf een schreeuw, riep al de anderen bijeen. Haastig liepen ze op de gevallene af en met groote ontsteltenis zagen ze Marius buiten kennis, de ton een eindje verder en - een bloedplas bij z'n hoofd...
Heel even stonden ze allemaal verslagen, tot Max wist, wat hem te doen stond.
De niet al te vuile zakdoeken werden geknoopt en om Marius' hoofd gebonden.
‘Naar 't water!’ kommandeerde hij.
Ze tilden den bewustelooze op, droegen hem naar de rivier, waschten z'n hoofd.
Nu kwam Marius weer bij!
Wezenloos keek hij rond, sloot toen de oogen weer, terwijl hij zacht kreunde.
Er zat niets anders op dan hem naar huis te brengen, in bed. Hoogstwaarschijnlijk moest er een dokter aan te pas komen.
Daar lagen de tonnen, verlaten, scheef en
| |
| |
schots als doode dingen.
Meneer Hibbel en Fie schrikten hevig, toen ze den stoet zagen aankomen.
Snel werd Marius op bed gelegd en de telefoon ontbood een arts.
Nog altijd bloedde de wond en nog altijd kreunde Marius met gesloten oogen.
Alle jongens hadden gruwelijk 't land, vooral Max. Hij verweet zich zelf, dat hij niet genoeg op z'n vriend had gelet. Waarschuwen is heel aardig, maar opletten beter!
Met spanning wachtten ze op de komst van den dokter en 't duurde heel lang, omdat deze juist naar 'n patient was uitgereden.
Fie handelde kordaat! Ze haalde watten en verbandlinnen, stelpte 't nog altijd vloeiende bloed. Ze zag wel, dat de wond genaaid diende te worden. Met azijn en eau de cologne hield ze Marius bij kennis.
Dokter Belze verscheen, nam de patient onder handen. Hij naaide de wond, schreef de noodige middelen vóór, en - rust.
De jongens bleven vóór 't huis bij elkander, gedrukt en vervelend gestemd. Maurits joeg hun doodsangst aan door z'n vraag:
‘Zou die...? hij zal toch niet...?’
Ze begrepen hem maar al te goed.
Gelukkig stelde dokter Belze hen gerust, toen hij buiten kwam. ‘Hij heeft veel bloed verloren en voorloopig kan hij niet met jullie meedoen, maar 't komt best terecht.’
Alle dertien voelden ze zich opgelucht en
| |
| |
zelfs de verschijning van Marius' moeder, die gewaarschuwd was, deerde hun nu niet.
Mevrouw Weering vond 't beter, haar zoontje thuis te hebben. Dat was voor haar rustiger dan elken dag te komen vragen. En dan, ze wilde hem zelf verplegen en - vertroetelen. Nou, voor dit laatste zorgden de Emmen! Ze besloten op hun bijeenkomst, dat alle beschikbare gelden besteed moesten worden voor versnaperingen. Telkens zouden drie of vier afgevaardigden naar z'n woning gaan om te hooren hoe 't met hem ging en om een tros druiven, een reuzen dure peer of dergelijke fijne versnaperingen mee te brengen.
De eerste dagen had Marius nog al hooge koorts, maar langzamerhand knapte hij weer wat op. Het was niet noodzakelijk, dat hij in bed bleef, al mocht hij volstrekt niet spelen. Trouwens, daar had hij nog niet veel zin in. 't Liefst lag hij op een rustbank te lezen of - te dutten.
Meneer Hibbel vond 't een vervelende geschiedenis. Géén van de jongens had er eenige schuld aan, dat is waar. Een onderzoek maakte hem duidelijk, dat Marius zelf alleen schuld had. Max vertelde hem uitvoerig van z'n waarschuwing kort geleden.
Toch hinderde meneer Hibbel 't gebeurde, alsof hij te kort geschoten was in toezicht.
Moest hij dat tonloopen eigenlijk niet verbieden? Was 't niet te gevaarlijk?
Hij besloot, er met de jongens over te
| |
| |
praten. Niet één, of hij vond meneer Hibbel overdreven bezorgd. Dat de driftkop zich zoo leelijk bezeerd had, lag alleen aan hem zelf. Van de anderen viel immers niets te zeggen! In elk geval vonden ze, dat je een ongeluk kon krijgen bij 't trappen klimmen, bij elk spel. Neen, meneer Hibbel mocht 't niet verbieden!
Dat gebeurde dan ook niet.
De ware lust tot spelen bleef tijdens de afwezigheid van Marius zoek. Veel meer dan eerst zaten ze bij elkaar onder 't zeil. Daar vonden ze een heerlijke plek schaduw, want de zomer gaf ongenadig warme dagen. Hier overlegden de vrienden allerlei onderdeelen van 't aanstaande tonnenfeest.
Eén punt vooral gaf aanleiding tot langdurige besprekingen: Mochten meisjes óók meedoen in de wedstrijden?
Melchior zei: ‘Ze zijn vervelend.’
Max vond dat een ongeldige reden om meisjes uit te sluiten. ‘Jij bent ook dikwijls vervelend,’ meende hij.
Maupie redeneerde: ‘Ze zullen alle prijzen winnen, want meisjes zijn veel slimmer dan jongens.’
De meerderheid vond, dat slimheid wel veel waarde had, maar toch niet opwoog tegen kracht en oefening.
Maurits verklaarde zich tegen 't meedoen van meisjes, omdat ze altijd vóórgetrokken werden. Ook hiertegen kwam de aanvoerder
| |
| |
in verzet! ‘Je wint, of je wint niet, dat kan iedereen zien,’ zoo sprak hij, ‘er valt niets vóór te trekken bij 'n eerlijken wedstrijd.’
Tenslotte nam de vergadering 't voorstel van Max aan: Meisjes mogen deelnemen.
Minachtend zei Melchior: ‘Je zult zien, dat ze niet eens willen. Ze kunnen er immers toch niks van.’
Daarin had deze tegenstemmer toch geen gelijk! Nauwelijks was de bepaling bekend gemaakt, of het bleek, dat er aardig wat meisjes wilden meedingen, en de schrik sloeg de dertien om 't hart, toen ze eens getuige waren, hóé enkele meisjes zich oefenden en een buitengewone handigheid kregen in 't tonloopen.
Gedurende 't herstel van Marius ondernam meneer Hibbel géén uitstapjes. Mochten ze niet op de werf, goed, de tuin was er óók nog. Ook dáár wisten de vrienden een zonnescherm te fabriceeren. Werd de hitte te hevig, dan lazen ze één van de boeken uit de kleine bibliotheek.
Ook voor 't dammen en schaken bestond veel liefhebberij.
Matthias deed zelfs een uitvinding! Met behulp van houtjes, schijfjes en stalen horlogeveeren wist hij 'n nieuw spel te ontwerpen, een soort voetbal, zonder dat je van je plaats behoefde te gaan. Het werd gespeeld tusschen twee partijen, elk aan 't eind van de schaduwplek. Alle deelnemers kregen een
| |
| |
tiental schijven, die je door middel van de horlogeveer kon wegschieten. Verschillende bepalingen, door Matthias zelf ontworpen, maakten 't spel lang niet gemakkelijk. Kwam 't platte houtje van één der spelers in één van de drie kringen, dan was er 'n goal gemaakt.
De jongens speelden dit nieuwe spel met groote toewijding en vooral de talrijke straffen, door scheidsrechter Matthias toegepast, werden oorzaak, dat soms na 'n uur pas een overwinning werd behaald.
Meneer Hibbel zorgde voor de noodige afwisseling. Soms verscheen hij met rebussen, kruisraadsels, strikvragen, rekengrapjes, en ook met anecdoten, vermakelijke geschiedenisjes. Hij prikkelde de jongens tot inspanning en vanzelf verzonnen ze óók aardigheden, die ze zich herinnerden van school.
Van verveling was nooit sprake!
Marius genas uitstekend! Wel droeg hij nog een wit plakkaat over de wond en ook had hij nog een vermagerd voorkomen, maar de bezoekers merkten, dat z'n oude vroolijkheid weer terugkeerde.
De dokter gaf na enkele dagen volkomen rust, toestemming om weer buiten te loopen. Nog een poosje en hij zou gewoon opnieuw met de vrienden mogen spelen.
Deze vormden een klein plannetje, de driftkop een tikje feestelijk te ontvangen.
Marius kreeg tenminste een papier in han- | |
| |
den met veelbelovende heerlijkheden.
Er stond boven: Programma van de feestelijkheden bij gelegenheid van den heugelijken terugkeer van Marius Weering.
De jongen moest lachen bij 't lezen van al de geweldige dingen, die zouden gebeuren. Eerst kreeg hij een toespraak, daarna een welkomstlied. Stel je vóór! Dan een feestmaal met verrassingen. Vervolgens vermakelijkheden, waarbij voordrachten, goocheltoeren, en muziek. Geen wonder, dat Marius hunkerde om den tocht naar de tent te ondernemen.
's Middags moest hij rusten, om 's avonds 't groote feest te kunnen meemaken.
Aan 't hek werd hij door de feestcommissie ontvangen en naar de tent geleid, keurig versierd met vlaggetjes en groen.
Ook z'n stoel was mooi gemaakt. Alleen hij kreeg een stoel, de overigen zaten op tonnen.
Max hield de welkomstrede!
‘Driftkop! we zijn allemaal erg blij, dat je hier weer bent. 't Had heel wat slechter kunnen afloopen. We zijn zoo blij, dat we ons best zullen doen, je 'n leuke avond te bezorgen. Eén ding wou ik je nog zeggen: als je van plan bent, wéér zoo driftig te doen, houden we ons koest! dan gebeurt er niks! Hou je dus 'n beetje in. Krijg je weer 'n driftaanval, fluit dan driemaal. Dan komen wij aanhollen en dompelen je driemaal in 't water. We beginnen nu met ons welkomstlied.’
| |
| |
Op de wijs van 'n bekenden deun zongen ze met d'r jonge frissche stemmen:
Hij is bij ons teruggekeerd!
Z'n drift, die heeft ie afgeleerd!
We vieren daarom vroolijk feest,
Alsof ie nooit is weg geweest!
En loopt ie ooit weer op 'n ton!
Bedenk, dat je 't zonder drift ook kon!
Want bij het werk en bij het spel
Is drift verkeerd, onthoud dat wel!
Nu doet die Marius weer mee!
Hij rolt z'n ton nu vast voor twee!
Dan wint ie vast nog eens 'n prijs,
Maar met 'n hoofd zoo koud als ijs!
Marius lachte luidkeels, vooral omdat ze bij dat hoera, pas op, en hoezee! met stokken op de leege tonnen sloegen. Dat gaf 'n prachtige begeleiding.
Op z'n eigen stooterige manier bedankte hij.
‘Vreeselijk aardig van jullie! Driftig zijn is gevaarlijk. Leuk welkomstlied. Allemaal bedankt!’
't Feestmaal deed hem weer aanhoudend
| |
| |
lachen. Eerst kregen de feestgenooten elk een apenootje, keurig in een vloeitje gepakt. Daarna een flikje, verborgen in een lucifersdoosje. Vervolgens kwamen er stroopwafels, door Fie zelf gebakken, toen fleschjes frambozensap, appelbollen en tenslotte ijs, vanilleijs! Ze gebruikten niet alles achter elkaar, want dit reuzenmaal werd afgewisseld door de zonderlingste gebeurtenissen!
Marius hoorde plotseling in alle tonnen een vreemd gerombommel. Hij bleef midden in een hap van z'n appelbol steken en luisterde.
Het vreemde geluid hield aan, terwijl de vrienden geheimzinnig zaten te lachen.
Eindelijk zag Marius, hoe ze allemaal aan een touwtje zaten te trekken. Ja, nu begreep hij er alles van!
'n Poosje later ontploften er een aantal voetzoekers, zoodat de jongens als dollen heen en weer begonnen te springen, om tenslotte boven op d'r tonnen te gaan staan.
Een nieuwe verrassing leverde de verschijning op van een geest, die rood licht aanstak, toen blauw en groen. Enorm prachtig!
Marius vermoedde wel, dat die geest niemand anders was dan Freek, de waker.
Na afloop van 't feestmaal begon Moos enkele van z'n liedjes te zingen. Eén ervan met refrein. Juist toen naderde meneer Hibbel, om toch óók iets van 't feest mee te maken.
| |
| |
De mooie stem van Mozes klonk fijn en lieflijk in de avondstilte. Niet één van de jongens, of hij luisterde rustig.
En toen kwamen de goocheltoeren van Marnix! Werkelijk buitengewoon handig wist hij een verbrande kaart weer gaaf terug te tooveren. De jongens loerden wel naar dubbele bodems of zoo iets, maar ze zagen in 't geheel niet, hóé Marnix 't klaar speelde. Dan de toer met den dobbelsteen, gewoonweg verbluffend. Hij zette 'n bordpapieren dobbelsteen met de vijf boven, onder 'n soort doos, die aan één kant open was, en, lichtte hij ze weer op, dan zag je de drie boven.
Nog mooier! Neergezet werd 't ding, de doos er over - weg was de heele dobbelsteen! Ook liet hij hem door de tafel heen vallen! Ongeloofelijk! Toch zagen ze 't met eigen oogen. Ze wisten, dat ze bedot werden en geen één merkte, hoe 't ging. Nou, Marnix was zoo verstandig, om ze niets in handen te geven!
Hij kende ook merkwaardige kunstjes met kaarten, waarover meneer Hibbel zelfs verbaasd stond.
Dit was een aantrekkelijk nommer van 't programma geweest. Toch genoot Marius van de grappige voordrachten. Vooral Maupie bootste allerleukst 'n jonge soldaat na, die pas in dienst was.
Marinus en Mijndert gaven een pantomime, een stukje waarbij ze niet spraken. alles door
| |
| |
bewegingen duidelijk maakten.
Marinus speelde voor domme knecht, Mijndert voor bullebak van 'n meester. De gekste dingen zagen de jongens gebeuren, vooral toen Marinus z'n meester nadeed in de meening, dat deze er niets van zag.
Maurits had vlug wat toepasselijke liedjes gemaakt. Dat ging over 't tonloopen, over den tocht naar den Hoek en zoo meer.
Het was al volkomen donker onder 't zeil, toen 't feest afliep. Marius zag bleek van de inspanning, maar z'n oogen straalden. Hij had gevoeld, dat de vrienden hem toch wel graag mochten. Hij nam zich vóór, alle krachten te gebruiken om z'n drift te beheerschen.
Voor 't eerst mocht hij nu weer in 't huis slapen op één kamer met Maarten. De beide jongens sliepen niet gauw! Nog heel lang fluisterden ze over den joligen avond, tot Fie klopte.
Toen zwegen ze, maar ze droomden dien nacht heel wat meer dan gewoonlijk.
Het duurde nog enkele dagen, vóór Marius weer als van ouds mee speelde.
Max wáákte!
Geen oogenblik verloor hij hem uit 't oog, zóó zelfs, dat de driftkop wéér haast driftig werd. Dan zong Max één van de coupletten van 't welkomstlied, waardoor Marius dadelijk kalmeerde.
Toen gebeurde er iets zeer bizonders!
|
|