| |
| |
| |
IV.
Op en in de ton.
Meneer Hibbel was zoo verstandig, de eerstvolgende dagen niet over uitstapjes te praten. Hij zag veel te goed, hoe de veertien vervuld waren van hun tonnenspel.
Na 't mislukken van hun eersten wedstrijd begonnen de Emmen 'n flinke oefening.
Meneer Hollewij, meneer Hibbel en een zevental jonge meisjes woonden de tweede poging bij. Die zeven jonge meisjes waren zussen van vijf jongens, toevallig op de wandeling, binnengeloodst door meneer Hollewij.
Eén van de deerntjes moest zelfs 't sein geven. Achter de streep stonden de veertien klaar.
‘Eén - twee - drie!’
Helder klonk het hooge stemmetje. Daar rolden de tonnen, wiebelend en dobberend, gestuurd door rappe, handige Emmen. Brutaal deden de tonnen! Ze hobbelden als nijdige bokken naar links en naar rechts. Ze klotsten tegen een buurman aan, zeilden dan weer met een vaart den verkeerden kant uit.
| |
| |
De meisjes hadden 't meeste schik in Marcus! Die was een beetje driftig van aard, een tikje te haastig gebakerd. Hij wou graag den prijs winnen, zoodat hij er werkelijk met een aardige snelheid vandoor ging. Enkele minuten bleef hij de eerste! Met korte, heftige stootjes duwde hij z'n ton verder. Dat deed hij met een verschrikkelijk ernstig gezicht. Toch haalde Michel hem 't eerste in, wat zoo hevig op de zenuwen van Marcus werkte, dat hij minder overleg pleegde. Zijn ton werd lastig! Ze week telkens uit, dreigde zelfs om te keeren. Woedend beukte Marcus er op los, maar te hard! Ging ze 't eene oogenblik te veel naar den eenen kant, door z'n te harden duw vloog ze dan weer te sterk naar den anderen!
Tot z'n ontsteltenis haalden ook Max en Matthias hem in. Daardoor ging 't met Marcus heelemaal mis! Het leek wel of z'n ton betooverd was, zóó dol begon ze te wiebelen en te draaien. Marcus zag vuurrood, verloor na 'n poos alle bezinning, ranselde met z'n vuisten op de ton, zóó hard, dat hij zichzelf pijn deed.
De jonge meisjes lachten om z'n dwaze manier van doen, waardoor hij zoo kwaad werd, dat hij z'n ton in de steek liet en weg liep.
Meneer Hollewij moest toch lachen. ‘Die moet nog veel leeren,’ zei hij.
‘Afleeren,’ merkte meneer Hibbel op.
| |
| |
Max gebruikte z'n verstand, stuurde oplettend, handelde met overleg, rolde regelmatig. Zijn ton leek ook wel betooverd, maar niet als die van Marcus. Ze rolde langs een rechte lijn, schijnbaar zonder moeite, maar wie de handen van Max zag bewegen, begreep 't zaakje wel.
Moos kwam heelemaal in z'n eentje achteraan, wat hem niet belette, er zelf 't hardst om te lachen.
Tenslotte ging 't tusschen Max en Matthias om den eersten en tweeden prijs.
De overigen waren te veel achter geraakt. Matthias, die 'n halve ton moest inhalen, spande zich geweldig in. Ook hij stuurde keurig. De meisjes liepen met de twee kampioenen mee. Vooral de zus van Matthias moedigde haar broer met luide kreten aan. En Max, met samengeknepen lippen, zag z'n mededinger nu vlak naast hem komen. Dat was 'n spannend oogenblik! Niemand kon zien, wie winnen zou!
De anderen hadden den wedstrijd reeds opgegeven, omdat er niet de minste kans meer bestond, nu nog te kunnen inhalen. Allemaal volgden ze den tweekamp met groote belangstelling. Verscheidene meters bleven Max en Matthias naast elkaar. Toen, op 't laatste oogenblik spande Matthias zich zóó hevig in, dat hij 'n halve ton vóór kwam.
Onder algemeene aansporing lukte het Max, nog één kwart op te halen, maar met een
| |
| |
forsche ruk duwde Matthias zijn ton over de eindstreep.
Max, vast overtuigd, dat hij winnen zou, kon z'n teleurstelling niet bedwingen, hij deed nog al flauw door 't te laten merken.
Meneer Hollewij reikte de prijzen over met een korte toespraak.
‘Wedstrijden hebben iets opwindends, maar ook veel goeds. 't Meten van elkaars krachten komt ook in 't later leven te pas. Soms geldt 't dan een verstandswedstrijd. Nommer één wordt benoemd, de hardste werker slaagt. Eerlijk strijden om een overwinning mag ik graag. Dan is 't zaak, bij een teleurstelling flink te zijn, ronduit te erkennen: hij was sterker! En de overwinnaar moet niet verwaand doen, want dikwijls speelt 't toeval een rol. Van 'n kleine tegenspoed hangt vaak zooveel af. Nommer twee is ook nooit zooveel minder dan nommer één.’
Na de prijsuitdeeling begon er waarlijk 'n nieuwe wedstrijd - tusschen de meisjes.
Dat werd een grap! Juist door 't verschil in leeftijd leverde deze tonrollerij een allerleukst schouwspel op. De kleine Suus, pas zeven jaar, moest wedijveren met Mien van elf. Dat stond toch zeker niet gelijk! Daarom kreeg zij ook enkele meters vóór!
De toeschouwers vermaakten zich ongewoon door 't jolig gezicht! Natuurlijk werd 't een hopeloos gebots en geklots en gestoot en gedraai! Niet één schoot in 't begin op.
| |
| |
Dolgraag hadden de broers een handje geholpen, maar dit was streng verboden. Evenals de tonnen van de jongens bij hun eerste wedstrijd tenslotte één verwarde massa vormden, zoo raakten die van de meisjes eindelijk vast. Mien alleen kreeg de handigheid te pakken. Ze wist haar ton los te werken en al ging 't op z'n elf-en-dertigst, zij kwam als nummer één aan! Als prijs verdiende ze een doos chocolaadjes. Géén wonder, dat die drie minuten later al leeg was, want die Mien met d'r groote, bruine oogen en d'r krullen, deelde dadelijk rond!
Nu begon er een nieuw spektakel!
De jongens zouden eens een staaltje laten zien van hun kunst! Op de ton!
Dat werd me een vertooning! De meisjes gilden van de pret om al die wanhopige pogingen van de veertien om op hun ton te blijven. Het leek wel, of die tonnen levend waren! Net als wilde paarden, door cowboys gedresseerd, schenen ze geen jongen boven zich te dulden. Ze wiebelden, ze draaiden! Van de veertien rolden er elk oogenblik dertien af! Daar had je Marinus! Die zou 't nu eens prachtig doen. Heel slim had hij gedacht: 't zit 'm in de snelheid! Dus - joep! met één sprong stond hij boven op z'n ton, maar even snel duikelde hij er weer af! Hij lachte zelf maar mee, om 't nog eens te probeeren. Allergekst zwaaide hij met z'n armen, boog vóórover, achterover, opzij, viel
| |
| |
haast, richtte zich weer overeind, trapte met z'n voeten, maar die zenuwachtige ton wiebelde zóó verschrikkelijk, dat Marinus languit in 't gras viel.
Max en Matthias brachten 't nog 't verst! Wel wiebelden ze als harlekijns, maar ze bleven op d'r ton, wisten d'r evenwicht enkele minuten te bewaren. Toch zat Max op een gegeven oogenblik met 't achterdeel van z'n lichaam op z'n ton, om daarna achterover te tuimelen. Matthias zag z'n beenen in 't luchtruim verdwijnen. Zelf kwam hij met z'n buik op de ton te liggen. 't Brutale ding rolde door, zoodat Matthias voorover gleed en met z'n armen wijd uitgestrekt, languit over den grond gleed. En zoo verging 't de meesten! Niet één kon langer dan 'n halve minuut op de ton blijven. De handigsten begonnen er telkens tijdig af te springen, om 't dan weer van voren af aan te probeeren.
Het werd voor de meisjes 'n dolle vertooning. Een danige oefening zou noodig worden om ze behoorlijk te leeren ton loopen.
Plotseling beleefden ze allemaal een groote verrassing. Na al de grappige, vergeefsche pogingen van de jongens, kwam meneer Hollewij naar voren. Doodkalm stapte hij op de eerste de beste ton, bewoog de voeten, behendig schuifelend, balanceerde met z'n armen, en - ineens had hij de ton getemd! Heel zoet gehoorzaamde ze aan d'r meester! Keurig netjes rolde ze rechtuit voort. Allemaal keken
| |
| |
ze toe, vol bewondering volgden ze de rustige bewegingen van meneer Hollewij.
De jongens keken een beetje sip! Daar gaf een man van vijftig de jeugd een lesje.
Niet alleen, dat hij de ton netjes voort deed rollen, maar tot verbazing van 't kleine publiek draaide hij òm op de ton, nog mooier, hij deed ze zelf draaien!
De jongens keken hun oogen uit. Ze namen zich vóór, geducht te gaan oefenen.
Meneer Hollewij zag alleen een beetje rood, toen hij van z'n ton af sprong. Hij lachte maar en vroolijk riep hij uit: ‘Nou jullie!’
Ja ja! ze konden zich niet met hem meten. Dat kwam wel, wacht maar!
De meisjes hadden heelemaal geen kans. Hoogstens liepen ze op een ton, terwijl ze aan weerskanten werden vast gehouden, en toch bleven ze niet staande.
Bij 't naar huis gaan, noodigden de veertien de meisjes uit, morgen terug te komen. Dan zouden ze onthaald worden op een nieuwe vertooning. Natuurlijk weigerden ze niet en zoo verschenen ze den volgenden dag weer op de werf.
's Morgens werd een nieuwe aak te water gelaten. Dat alleen was een kijkje waard.
Allerlei vreemde heeren en dames woonden dit schouwspel bij. Na 'n korte toespraak van meneer Hollewij werden de kabels los gemaakt en langzaam rolde 't schip in 't water, tot het dreef. Allen gingen aan boord. Ook
| |
| |
de jongens mochten de proefvaart meemaken. Er was muziek aan boord, er werd gesmuld, gelachen en gezongen.
Voor twaalven keerde de aak terug. Het sleepbootje bracht de boot weer vóór de werf. Alle gasten gingen over op de sleepboot in twee groepen, om òf naar Rotterdam terug te varen, òf aan wal gezet te worden bij Charlois.
Dien middag kreeg 't werkvolk vrij af! En dus mochten de veertien er ook spelen! De meisjes verschenen opnieuw, maar nu niet met hun zevenen, neen, met hun zeventienen! Ook jonge broertjes van de veertien kwamen mee. Die wilden ook 't tournooi wel eens zien.
Ja zeker, 't steekspel!
Ze wisten, dat de tonnen te water moesten en nu geloofden de meesten, dat de jongens er ruiter te paard op zouden zitten!
Alsof dat mogelijk was!
Gauw genoeg zouden ze uit den droom geholpen worden, want nauwelijks naderden ze de helling van de werf, waar nù geen boot meer lag, of ze zagen veertien tonnen op den platten kant naast elkaar. De bodems waren aan één zijde verdwenen. Nu begonnen de slimsten te begrijpen, dat de jongens in de tonnen wilden staan.
Daar naderden de ridders in hun harnas, niets anders dan een badpak!
Snel keerde elk z'n ton òm en rolde ze naar 't water. Precies als verschrikte eenden waggelden de tonnen naar beneden, want de
| |
| |
eigenaars lieten ze maar gaan. Ze ploften in 't vierkante wad, 'n stilstaand vak, eigenlijk buiten de rivier. Hier zou de stroom geen kwaad doen, hier konden ze veilig spelen.
Met veel gebolder en gestoot kwamen de veertien tonnen in 't water terecht. Daar probeerden de ridders om ze rechtop te doen drijven, wat heelemaal niet lukte. Het bleek nu pas, hoe slecht de jongens hadden nagedacht. Evenals bij schepen lagen de tonnen te hoog in 't water.
Er ontbrak ballast!
Zoodra ze hun fout inzagen, kommandeerden ze 't heele publiek òp, om ijzer aan te dragen of steen! Zelf hielpen ze natuurlijk mee.
Na hard werken kwam er in elke ton een voldoende hoeveelheid ballast. Nu zakten ze dieper in 't water en ze bleven recht op staan.
Bravo! de ridders konden in 't zadel klimmen, dat wil zeggen, in d'r ton!
Een nieuwe domheid! Zij zelf waren immers ballast. Omdat ze in d'r ton kropen, werd ze zwaarder belast, zakte diep, ja, te diep!
Er moest weer ballast uit!
Nadenken vooraf haalt toch wel een massa werk uit.
Eindelijk vonden ze de juiste zwaarte. Nu probeerden ze in d'r ton te blijven drijven. Dat lukte prachtig!
Elke ridder droeg 'n lans - zonder stalen punt!
| |
| |
Onder groote belangstelling van de jonge toeschouwers, die nu aan weerskanten van 't wad op hun gemak gingen zitten, ving 't spel aan.
Driftige Marius begon met achterover in 't water te tuimelen onder luid gelach van 't publiek. Wéér probeerde hij in te stappen. Mooi! Eén been in de ton, nu 't tweede! Niet snel genoeg! Opnieuw spartelde Marius in 't water. Tenslotte sleepte hij z'n ton zóó ver de helling op, dat ze den bodem raakte. Nu stapte Marius in. Gelukkig, hij stond! Maar nu blééf hij op de plaats waar hij was. Met geen mogelijkheid kon hij drijvende raken, hoe hij ook schokte en schudde. Tenslotte moest hij weer uit z'n ton klimmen, haar wat verder in 't water brengen. Toen nog eens geprobeerd. Ha! nu kwam hij vlot! Hoogst vermakelijk begon hij met z'n lans te pagaaien, zette koers naar de vrienden, die al lang en breed rondvoeren.
Het duurde niet lang, of hij zat midden tusschen de oorlogsschepen, waar hij met een luid hoera werd ontvangen.
De meisjes gierden van de pret bij 't nu volgende tournooi. Uit alle macht probeerden de ridders elkander uit de ton te krijgen. Met de vooruit gestoken latten trokken ze van leer, stootten tegen de vijandelijke ton, die daardoor op 'n hevige manier aan het schommelen ging. De ridder er in moest krampachtige pogingen doen om staande te blijven.
| |
| |
Meer dan één duikelde 't water in en werd overwonnen verklaard. Soms zagen de jonge toeschouwers een heel kluitje tonnen bijeen. De lansen konden niet langer gebruikt worden, de handen deden 't verdere werk. Die grepen de ton van 'n vijand, trokken er aan, schudden vervaarlijk en zelfs de ridder voelde zich vast grijpen en onderste boven trekken. Verscheidene tonnen schepten water, liepen vol en vertoonden alleen nog maar een randje.
De club van tweemaal zeven streed in twee groepen, elk met een aanvoerder, natuurlijk Max en Matthias.
Nu overwon Max met 'n overschot van twee tonnen. De groep Matthias lag in 't water!
Na dit geweldig grappige spiegelgevecht volgde een reeks acrobatische toeren.
Michel lag op z'n rug dwars over de opening van z'n ton. Zóó liet hij zich drijven. Maupie verdween heelemaal, door inéén te hurken. De meisjes zagen de ton drijven en géén jongen. Melchior probeerde er bij te gaan staan op de rand van z'n ton. Dat lukte niet langer dan vier seconden. Een stuk of vier zaten er op, weer anderen begonnen in hun ton te dansen, veroorzaakten een hevige deining. Marnix waagde zich te ver, zag zich bijna door den stroom meesleepen. Gelukkig botste hij net op den hoek tegen een steigerpaal. Daaraan klemde hij zich vast.
Tot slot van de voorstelling hielden ze een
| |
| |
wedstrijd, wie, al pagaaiende 't eerst bij honk kwam. Je mocht een ander hinderen door stooten en duwen zooveel je wilde. De overwinnaar was Maurits.
De middag eindigde met een hals over kop aankleeden, want niemand had aan den tijd gedacht.
De meisjes en de jonge broertjes holden vooruit, later gevolgd door de moegestreden ridders. Niet alleen, dat ze zich nog moesten aankleeden, maar ook de tonnen dienden weggerold te worden, wat niet goed kon, vóór de ballast er uit genomen was. Ze plaatsten de tonnen onderstboven, zoodat ze goed konden drogen.
Warm en hongerig verschenen ze aan 't avondmaal. Ze vertelden meneer Hibbel met luide stemmen van hun jool, zoodat deze zich vóórnam, ook eens te gaan kijken.
Wat hij dan ook deed.
Nu hadden de ridders plankjes aan hun latten gespijkerd, onderaan. Zoodoende konden ze beter roeien.
Meneer Hibbel vermaakte zich uitstekend en meneer Hollewij, die 's middags op kantoor moest zijn, woonde 't tournooi bij. Nu werd 't gehouden in de kleinere ruimte van 't opslagterrein. Hier konden ze zich minder bewegen, maar des te beter om rollen. Een nieuwe boot moest gebouwd worden en dus werd de helling verboden speelplaats.
Voor de tweede maal sinds 't verblijf van
| |
| |
de veertien op 't groote huis, regende het, juist toen 't tournooi vrijwel was afgeloopen.
Meneer Hibbel vluchtte in de regentent, 't groote uitgespannen zeil.
Van deze gelegenheid, terwijl al de ridders om hem heen zaten, maakte hij gebruik om eens te informeeren, hoe 't met het tonnenfeest stond.
Dat viel hem mee!
De jongens hadden niet stil gezeten. Er was een uitdaging gezonden naar allerlei vereenigingen van leerlingen der stadsscholen. Ook 't dorp wist nu, wat er komen zou. Heel wat brieven waren verzonden en ook vele antwoorden ontvangen.
't Bestuur bleek buitengewoon bij de pinken. Meneer Hibbel stelde zijn vragen op den man af. Zóó kwam hij uitstekend op de hoogte. Hoogst voldaan keerde hij na de bui huiswaarts.
Natuurlijk werd ook meneer Hollewij ingelicht. Deze keurde alle besluiten goed en - stelde z'n tonnen beschikbaar voor de liefhebbers. Hij vond 't beter een algemeenen wedstrijd in 't tonloopen te houden, maar natuurlijk waren de Rotterdamsche jongens en die uit Charlois niet in de gelegenheid ton te loopen, eenvoudig omdat ze er geen bezaten.
De opslagplaats borg er nog genoeg. Hij ried de veertien dus aan, dit bekend te maken. Het leek onbillijk, andere jongens achter te stellen bij de Emmen.
| |
| |
Voor een prik konden de Rotterdammers een oude ton koopen met 't recht, die later weer voor 't zelfde geld in te leveren.
Oefenen op de werf, neen, dat kon niet.
Zoo gebeurde 't dan, dat de bekendmaking een aanzienlijke toeloop teweeg bracht. Tal van ondernemende jongens kwamen een ton koopen. Ze zagen de veertien bezig, merkten, hoe die al aardig geoefend waren.
Ze namen zich ernstig vóór, ook aan den slag te gaan.
Ze vertrokken met hun tonnen, rolden ze over den dijk, probeerden al 'n keertje, er op te loopen. En - het werd hen duidelijk, dat ze veel minder gelegenheid hadden om te oefenen dan de Emmen.
De moeders bromden!
Wáár moest zoo'n ton geborgen worden? Ze kon toch zeker de trap niet op? Onnadenkendheid bracht meermalen heel wat last. Sommige jongens kregen bevel, regelrecht hun ton terug te brengen. Aan een enkele lukte het dan, ze bij een vriend te bergen.
Een stuk of zes kochten samen een ton, brachten ze voor 'n kleinigheid bij de eigenaar van een pakhuis. Eén jongen vroeg voor z'n verjaardag een ton!
Tot zoover ging alles nog goed.
Heel wat meer gevolgen hadden de oefeningen!
Waar konden ze zich oefenen?
| |
| |
Toch zeker niet in de straat! De politie stak daar gauw een stokje voor.
Dus zocht de jeugd een plein, joegen oude, stijve dames een doodschrik op 't lijf doordat er eensklaps een ton naar hen toe kwam met een jongen er boven op, trappelend, schreeuwend en - vallend.
Menigeen hoorde 't naderend gerombombom van zoo'n ton, die soms regelrecht in zijn richting rolde.
De honden werden er dol door, de eerzame burgermannetjes, die juist op de pleinen veilig meenden te zijn voor al die vreeselijke auto's, werden hier opgeschrikt door die ijselijke tonnen.
Het duurde niet lang, of 't werd verboden!
Waar nu heen?
Er bleef niet veel anders over dan speelterreinen beschikbaar te stellen, ook voetbalvelden. Zoo groot was de oefeningszucht, dat vele jongens naar de buitenwegen trokken. Daar liepen ze alleen gevaar door de auto's, maar ze werden niet gestoord.
De jongens van Charlois hadden 't beter! Die mochten dikwijls op de werf komen oefenen. In elk geval, de tonlooperij nam met den dag toe. Het werd duidelijk, dat de strijd hevig zou worden!
Maar toen ging Marius...
|
|