Admiraal Snor
(ca. 1923)–A.C.C. de Vletter– Auteursrecht onbekend
[pagina 79]
| |
IV.- Vooruit jongens! eerst naar het hotel! Kapitein Trappers ging voorop, 'n oude poort door en toen langs de smalle beklinkerde straten van Bergen. - We zijn toch maar geluksvogels! voel eens wat een warmte! De zeven zeiden niet veel... ze hadden genoeg te zien... vreemde huizen, vreemde menschen, vreemde opschriften... hoort, vreemde taal! - Waar logeeren we? vroeg Gerard. - Of we hier logeeren, dat weet ik niet... als de admiraal gauw komt, gaan we vandaag verder, maar we moeten toch eten! De kapitein hield halt voor 'n tamelijk groot hotel... Smeby, stond er met reusachtige letters op. En eensklaps hoorde Hein, dat meneer Trappers 'n vreemde taal sprak... daar klonk 'm zoo iets in de ooren van dinnerGa naar voetnoot1) en roomGa naar voetnoot2)... ja, 't was Engelsch, en met | |
[pagina 80]
| |
schrik bedacht hij, dat er nu verder met Hollandsch niet veel viel uit te richten. De eigenaar zelf sprak met den kapitein en scheen veel schik te hebben in die zeven jeugdige reizigers... dat zag je niet dikwijls in Noorwegen! Ze legden hun tasschen en jassen zoolang in de eetzaal en toen trokken ze naar 't postkantoor, heel aan 't eind van de lange smalle Strandgaden (de hoofdstraat van de zuidelijke landtong) en dan nog 't marktplein over (Torvet). Links ontdekten ze toen de beroemde vischmarkt, maar de kapitein stevende recht op z'n doel af. - Electrische trams! riep Henri. - 'n Standbeeld! kraaide Piet. 't Gaf ze niemendal... rechtuit! 't postkantoor in en daar geinformeerd naar 'n brief poste restante uit Christiania of Gothenburg... Tot z'n groote teleurstelling vond de kapitein niets! Zoo goed hij kon, verborg hij 'n gevoel van angst en antwoordde op alle vragen: - Van avond komt hij onverwachts zelf... dat is net iets voor hem. En zonder een zweem van ongerustheid keerde hij naar 't hotel terug, maar bij zich zelf dacht hij: - 't Is zonderling, in 't hotel geen brief en aan de post niets, daar steekt wat achter. Intusschen moest hij nu wel kamers bestellen en zoo kreeg hij er zelf een in 't hotel, de jongens met hun zevenen aan de overzijde der straat in 'n bijbehoorend gebouw. | |
[pagina 81]
| |
't Binnenrukken van deze kolonie gaf heel wat lawaai en 't duurde 'n geruimen tijd, eer de kellner ze allen behoorlijk geholpen had en kapitein Trappers moest minstens 'n half uur loopen, voordat hij alle kamers had nagekeken. 't Eerst wat ze opmerkten was de geweldige witte kachel van den vloer tot de zoldering. - Geloof maar, dat 't hier 's winters koud is, zei de kapitein, terwijl hij vriend Hein 'n handje hielp. want deze wereldreiziger was 'n beetje de kluts kwijt. 't Denkbeeld, hier alleen achter te blijven zonder Tom, leek hem gewoonweg afschuwelijk. Toen viel z'n oog op 'n dik touw met 'n lus en 'n katrol, dat buiten 't raam aan 'n grooten haak hing. De kapitein zag z'n verbazing en zei: - Als er brand komt, Heintje, laat je dan maar netjes hieraan naar beneden zakken... de huizen zijn hier haast allemaal van hout of gedeeltelijk van hout. Daar veranderde Heins gezicht op 'n vervaarlijke manier... Ja, hij had 't wel geweten... maar 't was toch vreeselijk eng... brand... verbeeld je. Nauwelijks bevond hij zich alleen of hij begon enorme klimoefeningen te houden en 't had weinig gescheeld of hij was naar beneden geduikeld... Gelukkig kwam Tom juist binnen en kommandeerde 'n hoognoodig halt. - Wat voer je toch uit? | |
[pagina 82]
| |
- Als er brand komt, wil ik... - Is 't weer zoo! knorde Tom, - allo, mee, we moeten dineeren! Dat tooverwoord bracht Hein weer op dreef en welgemoed volgde hij Tom naar de eetzaal... Kapitein Trappers wachtte al met de andere jongens en dan nog 'n tachtig dames en heeren... Hein stapte met 'n vreeselijk verlegen gezicht achter Tom aan, kneep z'n oogen toe en stootte daardoor tegen 'n juffrouw aan, die borden rond gaf... Hein hoorde 't onderdrukt gelach en was blij, toen hij goed en wel zat, links Tom, rechts een vreemde meneer... De tafel zag er gezellig uit... hier en daar vlaggetjes... de Engelsche, de Zweedsche... - Dat is de vlag van Noorwegen! fluisterde Tom, - 'n blauw kruis op 'n rooden achtergrond en daar in den rechterbovenhoek drie gekruiste lijnen; - De Hollandsche vlag! juichte Gerard, en waarlijk, als 'n aardige attentie voor de acht Hollanders stond er ook de vaderlandsche driekleur! Dat maakte de tongen los en ze keken eens meer rond, luisterden naar de vreemde taal... - Bijna allemaal Engelschen, zei meneer Trappers, je kunt gerust praten, ze verstaan je toch niet. - Voel eens aan je bord, zei Hein, - 't is warm. Verder sprak dit jonge mensch geen woord meer... | |
[pagina 83]
| |
hij at... 't Begon met zalm en dat eindigde met aardbeien en room. Hein was er betoeterd van... kon je 't heerlijker bedenken!... En al heel netjes gaf hij de schotels door, de hors d'oeuvre. Nu eerst begreep hij, dat hiermee van die tusschengerechten bedoeld worden, waarvan je zoo'n hapje neemt tusschen de hoofdspijzen door. En handig zei Hein: - Als je blieft please! tegen den Engelschman naast 'm. - Dat 's dubbel, fluisterde Tom, - please alleen. - Ach ja, géén Hollandsch meer, zuchtte Hein. en toen ging 't al beter bij 't doorgeven: - Please! Eén oogenblik meende de dikke jongen door den vloer te zullen zakken... Die Engelsche heer met dat strakke gezicht vroeg 'm wat, maar Hein verstond 't niet dadelijk en gaf 't zout aan. - No, no, please, these biscuits! Tom begreep 't en hielp Hein uit den brand... Van verlegenheid verslikte Hein zich en hoestte zóó geweldig dat de gansche tafel, in hoefijzervorm, naar hem omkeek en eerst na drie glazen water kon Hein verder eten... - Stijve lui! die Engelschen! vond Tom, - ze zeggen je niet g'n dag, ze vertrekken d'r gezichten niet en ze eten allerlei rommel. - Maar ze drinken geen wijn! merkte Gerard op, die al zoo dikwijls gehoord had van halve fleschjes bij | |
[pagina 84]
| |
't diner en er nu tot z'n verbazing niets van merkte. - Op de boot was 't anders! zei Henri. - Dat waren ook Hollanders! antwoordde Gerard minachtend. - Nou, tegenwoordig is 't al veel minder! vond Toon Na 't diner gingen de zeven brieven schrijven en tegen vieren drentelden ze heel genoeglijk 't aardige stadje door, rondom ingesloten door bergruggen... - Eerst naar de vischmarkt! kommandeerde de kapitein. Dat werd me 'n pret! Zoo'n vischmarkt hadden ze nog nooit gezien. Thuis konden ze wel ereis 'n heele poos op de Riviervischmarkt naar die palingen in bakken staan kijken, maar hier... hier zagen ze de visch bij hoopen... - De heele zee hebben ze leeggevischt! riep Jan. - En zulke vreemde visschen heb 'k nog nooit gezien, zei Piet. In groote bakken konden ze op hun gemak de levende visschen zien, onbekende kanjers van dieren en bij elken bak stond zoo'n echte Noorsche visscher... allerlei zinnetjes hoorden ze, zoodat Hein ze één voor één verbaasd bleef aangapen... En dan ging 't net als thuis... vrouwen en mannen kwamen koopen en al verstonden de jongens er niets van, ze begrepen heel goed dat er gepingeld werd en vermaakten zich ter dege met de komieke gebaren van sommige koopers... de meesten kochten voor de hotels... | |
[pagina 85]
| |
En dan 't schoonmaken van die geweldige beesten! Ze deden dat weer anders dan de jongens ooit gezien hadden... 't ging precies als met 'n schietmasker... eerst gaven ze de visch 'n prik op den kop en dan eerst volgde 't gewone schoonmaken. - Zie je daar ginder onze aanlegplaats? vroeg de kapitein en jawel, ze keken nu in de lengte over de Vaagen, de haven, vol met schepen, die met den boeg- tegen- den- wal- lagen en recht vóór hen, de visscherschuiten. - Zie je daar die kleine bootjes?... 't zijn geen bootjes, maar in die bakken houden ze de visch levend... kijk, van voren traliewerk, zoodat er altijd versch water binnenstroomt... ja, 't is hier visch, visch en nog eens visch! Wel 'n uur lang dwaalden ze hier rond, geboeid door 't levendige schouwspel... al die visschers in verschillende kleederdracht... de bewoners van Bergen zelf, waarvan de vrouwen bijna allen 'n doek om 't hoofd dragen in driehoekigen vorm. Hein met z'n blond hoofd zei: - Ik dacht dat ze hier allemaal zoo blond waren als ik! - Jij bent alleen maar 'n echte Germaan! spotte Gerard, maar Hein had gelijk, want 't mooie goudblond krijg je hier in Noorwegen niet veel te zien. Om vijf uur kochten de zeven 'n postzegel en de kapitein informeerde naar 'n brief... géén brief! - Ik begrijp 't niet! en de jongens zagen z'n ge- | |
[pagina 86]
| |
zicht ernstig, - er moet iets niet in den haak zijn! Waarom schrijft hij dan niet? - Weet de admiraal, dat we in hotel Smeby logeeren? vroeg Toon. - Ja! ik heb 'm gezegd, stuur uw brieven daarheen of poste restante, dat is sekuurder. - Er is zeker iets met 'm gebeurd, zei Piet. - Niet 't ergste denken, we moeten geduld hebben en ons maar wat vermaken. En zoo ondernamen ze dan maar spoedig 'n klimpartij, tegen één der zeven bergen op, de Kalfarvei. - 't Oude wapen van Bergen droeg zeven kegels, zei de kapitein, - omdat de stad zoo mooi ingesloten ligt en daardoor zoo rijk is aan bloemen en vruchten. - 't Is hier ten minste knapjes warm, bromde Toon, terwijl hij langzaam opklom langs de nauwe straatjes met breede zware steenen geplaveid. Verder begon de weg te kronkelen en nauwelijks waren ze tusschen de huizen uit of ze kregen 'n prachtig gezicht over de stad en 't fjord. Allerlei aardige landhuizen met groene tuinen lagen tegen de helling en duidelijk konden ze nu de verschillende gebouwen onderscheiden. De kapitein kwam met 'n kaart voor den dag en ze zochten de groote scheepstimmerwerf, 't aardige Duitsche kerkje, 't Theater... Hooger en hooger klauterden ze tot aan 'n klein | |
[pagina 87]
| |
restaurant, waar ze met smaak 'n groot glas melk leegdronken... Nu ook zagen ze voor 't eerst 't Noorweegsche kostuum,Nu ook zagen ze voor 't eerst 't Noorweegsche kostuum, want de meisjes, die bedienden, droegen 't kleurige pakje met 't zwarte rokje, 't keurslijfje en de helder witte mouwen.
want de meisjes, die bedienden, droegen 't kleurige pakje met 't zwarte rokje, 't roode keurslijfje en de helder witte mouwen. Hein keek z'n oogen uit en maakte ze geweldig | |
[pagina 88]
| |
aan 't lachen door z'n gemors met de melk... Bij den tocht naar beneden moesten ze menig zweetdruppeltje laten... geen wonder dat de kapitein uitriep: - Wie gaat er mee baden? Nou, dat was 'n kolossaal idée en 'n kwartier later bereikten ze den uitlooper van de rechterkade en hier konden ze naar hartelust rondplassen en zwemmen voor 'n paar öre... 't Water was heerlijk frisch, en lekker opgeknapt keerden ze terug... eerst nog eens naar 't postkantoor... niets!... niets! Slaperig van 't klimmen en baden raakten de zeven in 'n toestand van stil zijn... zelfs de kapitein zei niets en zag met zorg den dag van morgen tegemoet. Geld om verder te trekken had hij niet genoeg... er zou dus niets anders opzitten dan met de eerstvolgende boot weer naar huis te keeren... De eetzaal stampvol menschen, weer nieuw aangekomenen... 't avondeten bracht gebakken zalm, eieren en verder naar verkiezing... Hoe suffig de jongens ook waren, eten konden ze wel! Na 't souper sprak de kapitein geruimen tijd met den eigenaar van het hotel... nog eens werden alle brieven in 't rek nagekeken... - Er raakt er nooit één weg! verklaarde deze, - ik heb er zelfs nog van jaren geleden. Er moet wel iets gebeurd zijn, want de post is ook sekuur! 't Eenigste is, dat meneer ze niet bezorgd heeft en | |
[pagina 89]
| |
dan ziet u hem eensklaps vóór u... van avond komen er twee booten uit Christiania... wie weet of hij niet meekomt! Wacht eens, die van zeven uur is er natuurlijk al... de volgende komt van nacht... Treurig vooruitzicht! Even rondgetippeld door 't aardige parkje, toen langs den vijver die Bergen van drinkwater voorziet en daarna 't bed in... De kapitein had niets gezegd van die nachtboot... hij wilde de jongens ten minste 'n goeden rusttijd geven... onwillekeurig had hij ze toch wel wat veel vermoeid... En Hein droomde, dat Admiraal Snor op 'n klipvisch kwam aanzetten en Gerard zag 'm boven op den schoorsteen van 'n stoomschip zitten en Toon ontdekte hem op de vischmarkt vermomd als visscher... en allemaal droomden ze vreeselijk, want dit ééne begrepen ze maar al te goed: - Kwam de admiraal niet, dan moesten ze naar huis!... En in z'n ééntje stond de kapitein te wachten op de boot uit Christiania... hij voelde zich verdrietig, 't meest ter wille van de jongens... 't stoomschip 'n uur te laat en - zonder admiraal Snor!... Ze zouden dus opstaan, de zeven, en - teleurgesteld worden... de kapitein kon niet in slaap komen en ook hij droomde van den ouden heer Garf de verschrikkelijkste tooneelen... Aan 't ontbijt verscheen 't achttal niet bijster opgewekt, niemand voelde zich verkwikt en de een | |
[pagina 90]
| |
voor den ander verzweeg 't onrustige vermoeiende droomen van den nacht, zelfs Hein at niet veel... Plotseling kwam de eigenaar binnen... hij liep recht op meneer Trappers af met 'n ontsteld gezicht... Onmiddellijk voelden de jongens, dat er wat gebeurd was... ze zagen hun kapitein eerst luisteren... hij werd gloedrood... toen doodsbleek... hij rees met 'n woeste beweging van z'n stoel... liep mee... de deur plofte toe... Geen der zeven jongens durfde hem te volgen... nieuwsgierige blikken werden op hen gericht, want ook anderen hadden 't ongewone wegloopen van kapitein Trappers opgemerkt... Gerard fluisterde tegen Toon: - Er is 'n ongeluk met den admiraal gebeurd... 't is heel ernstig! En al de jongens mompelden korte zinnetjes van angst... weg was de heerlijke Noorweegsche reis! Bij sommigen sprongen de tranen in de oogen en met verslagen gezichten bleven ze zitten, aten niet meer! Enkele minuten verliepen... Toen kòn Gerard 't niet langer uithouden... hier zoo stil te zitten... niets te weten... hij stond op en als door 'n afgesproken sein volgden de anderen, haastten zich de eetzaal uit, stormden de gang door naar de vestibule... Juist kwam de eigenaar aan... - Waar is meneer Trappers? vroeg Gerard. | |
[pagina 91]
| |
- Naar 't telegraafkantoor! Ik zou 't u zeggen! Zoo goed en kwaad 't ging werd 't gesprek voortgezet in 't Engelsch en nu bleek 'n bericht in de krant de oorzaak van de opschudding. In Christiania was 'n oude heer, 'n Hollander, bij 't verlaten van de boot uit Gothenburg plotseling in elkaar gezakt en bewusteloos in 't ziekenhuis gedragen... Daar stonden ze en wie 't niet goed verstaan had, hoorde 't van een der anderen... er viel niet aan te twijfelen!... 't was de admiraal, alles kwam uit! Toon greep z'n pet en tot verbazing van de Bergenaars vlogen daar zeven jongens als razenden door de straten in de richting van 't postkantoor... Ademloos kwamen ze 't gebouw binnen... zochten... herkenden hun kapitein bij 't telegraafbureau... Toen bleven ze 'n oogenblik staan, zelf verschrikt door de opschudding die ze veroorzaakten... Meneer Trappers wenkte hen en vroeg: - Hebben jullie 't gehoord?... ik telegrafeer om inlichtingen aan 't politiebureau en aan 't ziekenhuis! 'k moet den naam weten... hij zal 't wel zijn... Allen voelden ze weer die opkomende droefheid en met sprekende oogen keken ze den kapitein aan... - Je begrijpt, ik ga naar 'm toe... 'k breng jullie eerst op de boot... van middag om vier uur vaart de Ingerid af... 't spijt mij ook vreeselijk! | |
[pagina 92]
| |
En nu begon 'n ondragelijke tijd van wachten... De mogelijkheid bestond nog, dat 't niet de admiraal was... 't Kòn toch!... Zenuwachtig liepen ze rond... door 't gebouw... er om heen... vijf minuten weg... terug... De kapitein had getelegrafeerd met betaald antwoord... binnen 't uur kòn hij antwoord hebben... Kwart voor negen! - Is er al antwoord? - No, sir! Opnieuw begon 't gejaagde loopen... de harten bonsden... van 't antwoord hing alles af... 't was misschien maar 'n voorbijgaande duizeling!... Negen uur! - No, sir! - Die vent met z'n ‘nee, meneer’... De kapitein bleef nu bij 't loket... 't antwoord zou elke minuut kunnen komen! Ook de jongens leunden tegen 't beschot, keken wezenloos toe bij 't gaan en komen van de vele bezoekers... ze hoorden 't geld tinken, de zachte praatstemmen, eens de gulle lach van 'n opgeruimd heer... - Hoe kan zoo'n kerel nou lachen! bromde Toon, - ik kan wel huilen! - Zoo gaat 't in de wereld! zei Gerard wijs, maar hij zelf had moeite om 't niet uit te schreeuwen van akeligheid... Telkens hoorden ze ook 't riktikketik-tiktik van de | |
[pagina 93]
| |
telegraaftoestellen en telkens 'n bericht, maar niet voor hen! Kwart over negen! - No, sir! En buiten scheen de zon zoo heerlijk en iedereen keek vergenoegd... Half tien! Niets!... - 't Gaat nooit zoo gauw! troostte de kapitein, - 't bezorgen houdt soms lang op, 't kan best tien uur worden! Van rust waren ze weer overgegaan tot beweging, elk liep z'n eigen kant uit, las de biljetten aan den muur of trachtte ze te lezen... Hein kreeg 't benauwd... z'n dik hoofd gloeide en bonsde... op 't laatst liep hij naar buiten, keek telkens door de glazen deur van de vestibule... Kwart voor tienen! Niets!... Nu ook kon de kapitein zich niet langer goed houden... hij wischte zich 't zweet van 't voorhoofd en in z'n brein woelden de gedachten...... hij overlegde al bij zichzelf, wat hem nu te doen stond... Maar 't antwoord mòèst toch komen!... Plotseling vloog de deur van de vestibule open... er klonk 'n schreeuw: - Kapitein! Alle oogen naar de deur... | |
[pagina 94]
| |
Hein schreeuwde... hij zwaaide met beide armen... als dol!... Ze liepen op 'm af... - Wat is er? - Hij komt! Ze begrepen 't niet... - Wie komt? - De admiraal!... Ze begrepen 't nog niet... keken Hein maar aan met opengesperde oogen... - Admiraal Snor! Kom dan! - Hein is gek geworden! zei Tom, zenuwachtig lachend, - waarom doet die Hein nou zoo gek?... Kapitein Trappers dacht er anders over!... Hij vloog op Hein af. - Wat zie je?... waar? Hij trok Hein mee... - Dàar! dàar! gilde Hein. De kapitein kèèk... één seconde... toen sprongen hem de oogen vol tranen... van blijdschap... want... 't wàs de admiraal, die daar op 't postkantoor kwam afstappen... En al de jongens herkenden hem... stormden op den ouden heer af... en nu zagen de verbaasde Bergenaars weer 'n zonderling schouwspel... 'n troep huilende jongens en twee mannen, 'n oude en 'n jonge, die elkander wel drie minuten lang de hand stonden te schudden... | |
[pagina 95]
| |
De admiraal raakte er zelf door van streek en zei niets anders dan: - Wel sapperloot! wel sapperloot! 't Veroorzaakte 'n heele oploop en zoo gauw mogelijk namen ze alle negen de vlucht in 'n nabijgelegen restaurant. Daar zochten ze 'n stillen hoek en toen zei Hein plotseling: - 't Telegram zal er nu wel zijn. Die woorden brachten 'n ommekeer, de zenuwachtigheid, lang bedwongen, vond 'n uitweg in 'n onbedaarlijk gelach... ze huilden tranen met tuiten van 't lachen... zelfs de kapitein wreef z'n oogen uit... En de admiraal zat maar dwaas te kijken en te zeggen: - Wel sapperloot, 'k begrijp er niets van. - We begrijpen er geen van allen wat van! riep meneer Trappers, - vertel toch, waarom u ons zoo in angst heeft laten zitten. - In angst? - Ja zeker, we hebben gelezen van dien Hollander, te Christiania bewusteloos opgenomen in 't ziekenhuis. - En was ik dat? Nu was 't de beurt van den admiraal om te lachen. - Ik telegrafeerde en we stonden op 't antwoord te wachten, toen Hein u zag komen aanstappen... Bulderend schaterde meneer Garf en riep: - Arme kerels. Maar... maar... hebt u dan m'n brief niet ontvangen en m'n telegram? - Zie je wel? zei Gerard. - Wat jij met je ‘zie je wel’ -? | |
[pagina 96]
| |
- We dachten, dat de admiraal... - Hebt u zelf uw brief verzonden? - Zeker, uit Gothenburg... die moet er dus al geweest zijn, toen jullie aankwamen... En 't telegram heb ik gisteren verzonden uit Christiania... - 't Is wonderlijk, bromde meneer Trappers... 'n brief begrijp ik nog, maar 'n telegram!... - In elk geval ben ik er zelf en dat is 't voornaamste. Tot m'n spijt kon ik niet eerder weg en dàt schreef ik je en de nachtboot was vól, dat telegrafeerde ik... en nu, allo, geen ernstige gezichten meer... kom, laat ik maar eens beginnen met jullie te tracteeren. 'n Poos waren ze opgewekt, maar de gevolgen van de lange spanning deden zich voelen...... ze zakten in. Vandaar dat de kapitein met z'n meerdere ervaring 't beter vond de jongens dien dag flink te laten rusten om dan den volgenden morgen de eigenlijke reis te beginnen. Zoo stuurde hij de zeven elk naar hun eigen kamer met bevel stil te gaan liggen lezen of dutten tot 't middagmaal... En dat deden ze. Intusschen ondervroeg de admiraal den eigenaar van 't hotel. - 't Adres was goed... op den brief stond P.C. Trappers, Hotel Smeby, Bergen. En 't telegramadres was: Trappers, Hotel Smeby, | |
[pagina p.t.o. 96]
| |
De spoorweg was uitgehouwen in de rots.... rechts zagen de jongens het water van 't fjord diep beneden zich en links rees de rotswand steil omhoog. (pag 101).
| |
[pagina 97]
| |
Bergen. 't Moet dus terecht zijn gekomen, u is de verantwoordelijke persoon. De eigenaar werd boos en antwoordde: - Welk bewijs hebt u voor de verzending? Komt u maar binnen - daar staat alles wat er is aangekomen. Met hun drieën onderzochten ze de heele reeks en eensklaps greep de kapitein 'n brief en hij barstte in 'n luid gelach uit. - Nee maar, admiraal, die is goed! Hier is de oplossing... u hebt op 't adres geschreven: P.C. Kapitein... De oude heer nam 't couvert... keek... keek nog eens... keek den kapitein aan... en die had 't telegram ook al te pakken met dezelfde zonderlinge vergissing... En de admiraal moest toen zelf bulderen van de pret en ze vroegen den hotelhouder excuus, verklaarden hem 't geval en de admiraal vroeg den kapitein excuus en later hoorden de jongens van 't malle abuis, waardoor ze zooveel angst hadden uitgestaan... - Jullie schuld! zei de admiraal, - jullie noemen meneer Trappers ook altijd kapitein... daardoor ben ik er zeker toe gekomen! Ik zal 't goed maken, daar kunnen jullie op aan! En bij 't middagmaal was de oude heer Garf 'n voorwerp van buitengewone belangstelling... De eigenaar had het woord admiraal opgevangen | |
[pagina 98]
| |
en nu dachten de gasten, dat hij 'n echte Hollandsche admiraal was en later, buiten merkten de jongens hoe de menschen bleven staan en fluisteren... Nu moest de oude heer ook de vischmarkt zien en op Zaterdag was het er nog wel zoo aardig en ze brachten er weer een uurtje zoek, wandelden later naar de uiterste punt van de landtong. Eensklaps begon Toon op 'n geweldige manier te wuiven en te schreeuwen... Ze keken allemaal en - daar voer de Ingerid de haven uit ...de hofmeester ontplooide 'n tafellaken... hij had ze herkend en nu juichten ze alle zeven... - Verbeeld je, dat we er eens op geweest waren! zuchtte Henri en ze zuchtten met d'r zevenen! 'n Poos bleven ze uitkijken naar 't gewoel in de haven en de oude heer vertelde van Gothenburg, waar hij 'n broer had wonen, die door 'n aanval van waanzin in moeilijkheden geraakt was en nu in 'n inrichting goede verpleging vond... Tot 't avondmaal bespraken ze 't verdere reisplan en 't gevolg daarvan? Vóór negen uur sliepen alle jongens en niet veel later de beide ouderen, want zes uur zouden ze geroepen worden om den trein te pakken naar Vossevangen... |
|