| |
| |
| |
III.
Hein opende de oogen... donker... wat hoorde hij daar?... toe-oe-oe-oe-oe... Wat was dat? Kraaide de haan zoo?... En dat gestommel!... Toe-oe-oe-oe-oe...
Eensklaps begreep Hein waar hij was... en dat holle dreunende geluid kwam van de stoomfluit... hoor... toe-oe-oe-oe-oe... Wat beduidde dat?... en 't was donker...
- Tom!
Deze jongeheer ontwaakte met 'n hevige schrik door dien alarmkreet.
- Wat... wa...at? stotterde hij.
- Er is wat! riep Hein, - hoor!
Daar had je 't weer... toe-oe-oe-oe-oe-oe-oe.
- De stoomfluit! bromde Tom, - moet je me daarvoor wakker maken?
- Maar 't is iedere keer! klaagde Hein, - er is vast 'n ongeluk gebeurd!
Tom was wakker en door 't ronde raampje in den
| |
| |
koperen ring drong 'n flauw licht... hij keek er door en kon ternauwernood iets onderscheiden... blijkbaar moest de zon nog opkomen...
Op dat oogenblik hoorden ze gerucht op de gang en boven zich gestommel...
Tom voelde toch wel 'n beetje ongerustheid, want nu hoorde hij 't dreunend getoeter voor de derde maal. En dan - overal klapten de deuren en klonken voetstappen... er was bepaald wat aan de hand!
- We zitten zeker op 'n rots!
- En we gaan nog vooruit!
- Dan naderen we de kust!
- Ach, 't duurt immers 36 uur tot Stavanger en dan nog eens 8 uur tot Bergen!
Tom klauterde uit bed, trok 'n broek aan en opende de deur op 'n kier... Hij werd er niet veel wijzer door en daarom nam hij 'n kloek besluit.
- 'k Ga even kijken! zei hij, maar Hein wilde absoluut niet alleen blijven...
- 'k Heb geen zwemgordel... zijn er reddingbooten?
- Vier! antwoordde Tom, - maar haast je wat!
Hein vlóóg in z'n kleeren...
- 't Is vier uur! pruttelde Tom, - 'k heb nog 'n vreeselijke slaap en... dat jij wakker ben geworden!
- 'k Heb m'n oogen haast niet toegehad! verzon Hein, maar Tom gaf 'm 'n stomp...
- Je sliep eerder dan ik!
| |
| |
Op dat oogenblik klopte er iemand op de deur. 't Was Toon.
- Zijn jullie ook wakker? We zijn allemaal aangekleed, de kapitein is al boven!
- Wat is er gebeurd?
- Kom maar, dan zal je zien!
- Geen gevaar?
- Héél gevaarlijk! Toon verdween en Hein stond stokstijf... héél gevaarlijk?!
- Zie je wel!
Tom zei niets meer, draaide 't licht uit en liep 't smalle gangetje in... de meeste deurtjes stonden open... de bedden waren leeg!
In 'n wip klommen ze de middentrap op en - ze schrikten ...vóór zich ontdekten ze 'n grijze damp, ondoordringbaar... als 'n zwaar gordijn hing die nevel om den stoomboot en zelfs over 't dek... kilnat sloeg 't tegen hun gezicht... ze huiverden...
Uit den nevel kwam 'n donkere gedaante te voorschijn... 'n heer, in 'n groote jas en z'n kraag op...
- Mist! zei Tom, - daarom toetert hij zoo, om andere schepen te waarschuwen.
Ze vonden meneer Trappers met de andere jongens ook present, huiverend en heen en weer loopend.
'n Paar mannen maakten 't dek schoon met 'n spuitslang... hu! 't was zoo koud en zoo nattig en zoo ongezellig! En dan dat getoeter telkens om de twee minuten... ja, ze begrepen allemaal, dat 't hoog
| |
| |
noodig was, want van de zee zag je niets, niets en stel je voor... 'n andere boot, plotseling uit de mist opdoemend, recht tegen je eigen schip in!
Kapitein Trappers praatte 'n poosje met de zeven en joeg ze toen naar bed...
- Je stopt je ooren maar onder 't dek en je komt me niet vóór achten weer te voorschijn!...
Maar ze kònden niet meer slapen, al wilden ze! Telkens die holle toon uit de stoomfluit, je hoorde hem door alles heen en nog erger, je lag te wachten tot 't weer begon!... je telde en dan op eens kromp je in mekaar omdat je dacht: nou begint hij weer...
Om half zeven zaten ze al aan 't ontbijt en de vroolijke heeren van den vorigen avond waren er ook, knorrig en vervelend.
‘Als je me nou maar 'n middeltje gaf waardoor ik dat ellendige geluid niet hoorde! klaagde de zwarte en iedereen zei 't hem na.
Een heer had dikke proppen watten in z'n ooren gestopt - ze hingen er 'n uur uit, maar hij vond er niet veel baat bij...
- We moeten maar veel lezen en spelletjes gaan doen! zei meneer Trappers, - te zien valt er niet veel en stil zitten is ook niet plezierig!...
Zoo kropen de morgenuren om... lezen noch spelen ging van harte..., de zware mist drukte op alles en nergens was er 'n warm plekje... nu hadden de stokers en machinisten 't pas lekker...
| |
| |
't Zou nog wel gegaan zijn als die verschrikkelijke stoomfluit maar niet zoo gegild had ...ze werden er zenuwachtig van. Die zwarte meneer liep als 'n razende Roeland 't dek over en zoodra de toeter begon, zette hij zelf ook een keel op alsof hij geslacht werd. Dat was net iets voor de jongens en zoo vergezelden afgrijselijke kreten 't holle geluid van den toeter...
Daar kwam kapitein Barendrecht aan, ernstig nu... in ieder geval was er gevaar!
- Hoe lang duurt die mist? vroeg de zwarte en kalm antwoordde de kapitein: - Waarschijnlijk den heelen dag!
- Kapitein!...
- Ja, 't is ellendig en 't mooiste: we komen te laat aan.
- Te laat???
- Ja, en als 't zoo mistig blijft, komen we in 't geheel niet aan.
- In 't geheel niet????
- Nee, dan durf ik niet te landen.
- Niet te landen???? Waar blijven we dan?
- In zee!
- In zee?????
Kapitein Barendrecht moest toch even lachen om die vreeselijke gezichten.
- En die stoomfluit - gilt die den heelen lag?
- Ja, dat moet, we dienen elkaar te hooren, mist is onze ergste vijand.
| |
| |
Hij liep door en bracht vertwijfeling onder enkelen.
- 'k Houd 't niet uit! riep Gerard, - 'k spring net zoo lief 't water in!
En allemaal gingen ze wanhopig doen, tot meneer Trappers met z'n gewone opgewektheid afleiding bracht. Achter elkaar deden ze de looppas over de gansche lengte van 't stoomschip en toen speelden ze verstoppertje, bij de tweede toe-oe-oe-oe-oe-oe mocht Jan zoeken... Jan wás ze!
En toen Hein de beurt had, kon hij haast niemand vinden, want als hij links zocht, kropen ze rechts en kwam hij dáár, dan verdwenen ze aan den anderen kant... In elk geval was 't nog gauwer twaalf uur dan ze dachten en ze aten maar veel en langzaam en ze praatten heel druk om 't getoeter niet te hooren, dat ze allemaal tóch hoorden...
Na 't tweede ontbijt werd 't kwader... de meesten voelden zich slaperig en je kón niet slapen. Overal achtervolgde je dat holle tergende geluid... je vóélde 't weer aankomen en 't duurde zoo lang. En dan halve kracht... de Ingerid schoot niet op!
Als kippen liepen de passagiers over 't dek, gehuld in jassen... meneer Trappers had 't zelfs ook opgegeven en hield zich bezig met 't bestudeeren van kaarten.
De mist werd nog dikker, spierwit bijna... Hein was zenuwachtig, hij kon niet tegen dat harde geluid en nergens vond hij rust...
| |
| |
Op eens, omstreeks twee uur, hij zat in den rooksalon half te slapen, schrikte hij uit z'n dut... de stoomfluit gilde aanhoudend, aan één stuk... met krampachtige stooten... de machine stampte langzaam... langzaam... hield stil...
In Heins hoofd kwam de vreeselijke gedachte: schipbreuk en toen hij van alle kanten de passagiers in één richting zag draven, nam hij zelf ook 'n aanloop, wilde 'n zwemgordel halen, maar de toegang tot den stuurstoel was afgesloten en zoo liep Hein door tot aan 't tusschendek...
- Wat is er? stotterde hij tegen Gerard.
- 'n Andere boot, zei die kortaf.
De stoomfluit stootte hartverscheurende tonen uit... iedereen verkeerde in spanning... je zag niets... plotseling begon de machine weer te werken...
- We gaan achteruit! schreeuwde Toon.
En jawel, de Ingerid liep terug...
'n Gevaarlijk oogenblik.
- Ze hebben geen antwoord van 'n andere boot, verklaarde meneer Trappers, - uit voorzichtigheid gaan ze terug, in eens komt zoo'n schip uit de mist te voorschijn en 't ongeluk is gebeurd eer je 't weet...
Weer stond de machine stil...
Angstig wachten...
Ze sperden allemaal de oogen wijd open ...zagen natuurlijk niets... ademlooze spanning... boven zich
| |
| |
zagen ze den kapitein met 'n grooten kijker. Vreemd, die korte stilte tusschen twee keeren getoeter in... alle ooren waren gewend geworden aan 't regelmatige machinestampen...
Toen plotseling 'n sein!... 'n scherp gefluit van de andere boot!... alle passagiers herleefden en de Ingerid stoomde verder, antwoordde en dan weer de onzichtbare vijand...
't Gaf 'n heele verlichting!...
En even later zagen ze 't vreemde schip, 'n flauwe donkere vlek tegen de vlakte van dikke mist.
- We passeeren hier de vaarlijn van Engelsche schepen op Riga! hoorde Gerard zeggen en van daar 'n opkomend idee...
- We passeeren de linie! fluisterde hij tegen Toon en dan moeten de nieuwelingen ingezegend worden! Toon vond 't 'n jolig plan, al vergat hij evenals z'n vriend, dat hij zelf 'n nieuweling was.
Hoe dan ook, 'n half uur later verscheen Gerard in 'n potsierlijk kostuum, geleende kleeren van den kok, den hofmeester en 't werkmeisje... Toon achter hem aan met 'n pot zeepsop en toen begon 't lieve leventje... de rest moest ingezeept worden en vooral Hein kreeg 'n fatsoenlijke beurt... 't werd me 'n stoeipartij van geweld, waardoor ze, zoo warm als 'n stoof, na 'n poos, hijgend in den salon zaten uit te blazen.
Af en toe herhaalde zich 't tijdelijk stil liggen van
| |
| |
de Ingerid... je kon merken dat je hier in drukker water stoomde...
Op eens, tegen half vijf, kolossale verbazing!... 't Getoeter hield op... ze waren er al bijna aan gewend en daarom viel 't zoo wonderlijk dat ze niets meer hoorden. 't Gebeurde nu om de vier minuten en werkelijk, de mist begon op te trekken, hier en daar zagen de jongens scheuren in 't eentonige verschiet... Alle gezichten klaarden op. Gerard smeet van louter pret al de vrienden onderste boven en - eindelijk! 'n streep licht!... géén hol geluid meer... eindelijk rust!
Nog 'n poos zat 't hun in de ooren... ze verwachtten 't ieder oogenblik terug, maar... niets! niets!
Opgewonden holden de zeven naar den boeg, zeiden de gekste dingen en stormden dan weer naar 't achterdek, waar alle passagiers tweede klasse uit pure schrik weer in hun kajuit doken...
En Gerard kraaide als 'n dubbele haan en Tom liep op z'n handen en Toon sjorde Piet op z'n nek en Hein lachte om alles met bol schuddende koonen en de zwarte tracteerde op reepen chocolade en de hofmeester draafde woest heen en weer om aan al de bestellingen te voldoen en kapitein Barendrecht begon met Hein te boksen, zoodat die schreeuwde als 'n speenvarken en de zon brak heelemaal door en ze wisten geen van allen hoe heerlijk 't was, ten minste ze konden 't niet uitdrukken en de zwarte
| |
| |
begon met 'n erbarmelijke stem 't Wilhelmus te zingen, na één regel klonk 't als: 'n sleeperspaard op hol... de derde was precies zoo'n stukje van den kleinen Cohn en de laatste kon je best houden voor 't slot van Piet Hein. Ze lachten tranen met tuiten en toen de zwarte met z'n hoed rondging en ze hem geen van allen iets gaven, gooide hij er zelf maar 'n paar dubbeltjes in... en de Ingerid stoomde door met volle kracht!
Ach, ach, wat was dat 'n heerlijk uur!
- Ja, zei de kapitein, - na treurige uren, waardeer je pas de prettige! en Tom zei heel wijs:
- Door tegenstelling voel je pas wat geluk is!
- Hè, bromde Toon, - dat is uit de laatste Duitsche thema!
- 't Is 'n waarheid! antwoordde Tom, - en of 't nou in 'n thema staat... je hebt 't nou zelf ondervonden!
Ze mochten weer op den stuurstoel en zagen ver weg nog grillige dampen zweven en door den grooten scheepskijker konden ze enkele stoomjachten ontdekken!
Aan 't diner wilden de heeren allemaal tracteeren! Dat werd me 'n buitengewone smulpartij... Hein at stilletjes door...
Kapitein Trappers hield een jolige toespraak tot kapitein Barendrecht en er waren abricozen, ingelegde natuurlijk en aalbessen, versche, natuurlijk!
| |
| |
en 'n geweldige taart, waarop de knappe kok met mooie witte suiker letters gespoten had:
Wie mist
de mist?
opgefrischt,
dit opgedischt!
En op 'n komieke manier zette één der heeren dit rijmpje op muziek en met algemeene stemmen besloot de gansche tafel de kok 'n extra belooning te geven...
De verdere avond werd op de vroolijkste manier doorgebracht en al hoorden de Lissonisten, dat ze vier uur te laat zouden aankomen en dus eerst om half vier 's morgens te Stavanger konden afstappen in plaats van dien zelfden avond laat, 't maakte niet den minsten indruk op hen.
Na achten begonnen de meeste passagiers te merken hoe slecht ze dien nacht geslapen hadden en bovendien werd 't bizonder koud, 'n groot verschil met den vorigen avond... Vandaar dat klokke negen alles naar kooi kroop, want daar kwam nog bij, dat de meesten de aankomst in Stavanger wilden zien en dus om drie uur op moesten!
- Mag ik nou 's in 't bovenste bed? vroeg Hein aan Tom, toen ze samen in hun hut waren.
- Doe dat niet, zei Tom, - als 't schip gaat slingeren, rol je er veel gauwer uit!
Hein dacht even na en antwoordde: - 't Kan
| |
| |
me niks meer schelen, toe, terug mag jij weer!
- Je kunt er niet inkomen! beweerde Tom, die zelf liever boven lag.
Hein begon toen 'n geweldige klimvertooning te geven en Tom had de aardigheid hem op 'n verkeerde manier te helpen, door den stoel weg te trekken of hem zoo te duwen, dat Hein pardoes met z'n zitvlak tegen de zoldering stootte, maar eindelijk arriveerde hij toch in 't bovenste bed.
- Je mag wel oppassen! zei Tom, - als 't glas breekt van 't raampje, verdrinken we allemaal.
Hein bestudeerde even den koperen ring, maar merkte ook wel hoe dik dat glas aanvoelde...
Toen verzon Tom weer: - Zeg Hein, als je begint te zakken door je dikte, fluit dan even!
En grappige Hein floot en liet 't bed kraken, zoodat Tom hem eventjes kwam kapittelen door 'm in z'n dikke koonen te knijpen... Hein gilde...
Meneer Trappers klopte en riep: - Slapen!
Toen werd 't stil en de jongens droomden van mist en schipbreuk...
Om half vier Vrijdagmorgen ontwaakten de jongens door 'n ongewoon spektakel... 'n geloop, 'n stemmen!
Haastig stonden ze op en verschenen met slaperige gezichten boven...
't Eerste wat ze zagen was land! Noorwegen! en 't tweede, heldere zonneschijn!
| |
| |
Met zon in Noorwegen!
- De bergen! riep Toon.
- Stavanger!
- 'n Fjord!
Statig stoomde de Ingerid langs de rotsige oevers van 'n breeden inham...
Prachtig overscheen de zon 't water en de zonderlinge oude huizen vlak aan den overkant... 'n aantal kleine booten en 'n Engelsche brik lagen doodstil, in rust. Behendig bracht de stuurman de Ingerid aan den wal, verlaten, eenzaam... 'n enkele helper, 'n paar sjouwerlui wachtten op den tros, sjorden dien vast en toen werd de brug afgelaten en 't lossen van 'n vracht koopgoederen begon...
De Lissonisten hadden al dien tijd heen en weer geloopen met 'n stuk brood in de hand... valiezen en koffers stonden klaar...
Alle zeven jongens keken aandachtig toe... zware kisten werden door de stoomkraan opgetild... dan zweefden ze even in de lucht en daalden op de brokkige steenen van den wal...
Hun slaap verdween... de heerlijke ochtend frischte ze heelemaal op... en dan die weldadige stilte! géén stoomfluit, géén machinegestamp!
Daar vlak vóór hen stond 't hotel, waar de Lissonisten nog 'n paar uur gingen slapen, 't was toch besteld en moest betaald worden!
Kapitein Barendrecht was ook present en nu ver- | |
| |
schenen de zes heeren, namen van alle passagiers hartelijk afscheid en toen verlieten ze de Ingerid, volgden als kippen hun leider, recht op 't hotel af.
- Willen we ook even rondloopen? vroeg kapitein Trappers.
Nou, dat spreekt!
- Maar 'k heb één voorwaarde! Eerst 'n stuk eten en dan weer naar bed, anders houden jullie 't niet uit. Om half zes varen we hier af, dàt mag je nog zien, van zes tot acht slapen en om 12 uur varen we voor Bergen! En dan - je brieven! Hier vandaan vertrekt dadelijk 'n boot, geef dus je brieven aan den hofmeester, die zorgt er voor!
De meesten hadden er een klaar... alleen Hein kon de zijne niet vinden en krabbelde met ongelooflijke letters op 'n vies stuk papier:
Lieve Ouders!
We eten lekker! Mist gehad! Haast schipbreuk! Gezongen! In 't bovenste bed geslapen en nu in Stavanger. Er is geen tijd meer, mijn lange brief was weg! Dag! Ik kom nooit terug!
HEIN.
In z'n haast plakte Hein er 'n Hollandsche postzegel op en liefst een van vijf cent die hij toevallig bewaard had. Gelukkig merkte de hofmeester 't abuis en ruilde hem met 'n Noorsche van 20 öre...
Toen holde Hein de brug af en betrad de Noorweegsche kust...
| |
| |
'n Kwartiertje liepen ze rond... veel viel er niet te zien... keerden aan boord terug, voltooiden hun ontbijt en wachtten op 't vertrek van de Ingerid, hingen zonder veel praten over de verschansing.
Kapitein Barendrecht had er spoed achter gezet... zooveel mogelijk wilde hij den verloren tijd inhalen en daardoor zette de boot eerder van wal dan iedereen verwacht had. 't Zelfde eind voeren ze eerst terug... links de grauwe ruggen van de kustgebergten... de zonnestralen flikkerden in de ruiten van de lompe vreemde huizen met den voet in 't water... Nog acht uren langs den wal, tusschen rotsachtige eilanden door... naar Bergen!... Tot negen uur sliepen de jongens door en verschenen toen opgewekt boven... nog 'n stuk brood, 'n pot melk en nu zetten ze zich schrap om de laatste uren door te krijgen... al maar langs de kust, 'n soort van binnenzee door...
Om elf uur 'n groote onrust bij alle overgebleven reizigers. Dat werd 'n gesleep met tasschen en koffers... ze liepen allemaal heen en weer, tuurden eens vóór zich uit, verdwenen dan weer in hun hut...
Om half twaalf maakte 't stoomschip 'n draai... alles stond stil, keek naar 't wondermooie schouwspel... dààr, daar lag Bergen om 't smalle fjord, helder verlicht door 'n schitterende middagzon... achter de huizen de bergen, 't verschiet afsluitend en langs de kaden honderden schepen van alle natiën...
Eerst leek 't 'n stad van speelgoedhuisjes, maar
| |
| |
al meer en meer stoomde de Ingerid nader... de Hollandsche driekleur flapperde vroolijk...
De Ingerid keerde behendig... schoof netjes naar de houten loods, bij de aanlegplaats...
- Zou onze admiraal er al zijn? vroeg Toon.
- Uitkijken, jongens!
'n Groote menigte stond bij 't hek opeen gehoopt, maar geen grijs hoofd van meneer Garf was te ontdekken.
Hein keek suf voor zich uit... 't overstelpte hem weer... eensklaps schrikte hij op, door een harde stem en 'n groote kerel pakte z'n tasch beet, snuffelde er in...
- Douanen! zei Tom.
Gelukkig was Hein geen smokkelaar, al keek die groote kerel hem strak aan, omdat die Hein zoo'n kleur kreeg...
Na de ‘visitatie’ mochten de passagiers 't schip verlaten... Ze gingen allen kapitein Barendrecht de hand drukken en hij wenschte ze goede reis en 'n: tot over drie weken!
Ook van de reisgenooten werd behoorlijk afscheid genomen en toen verlieten de zeven de stoomboot, trippelden de brug af tusschen de menigte door, gidsen, hotelwachters, dragers en nieuwsgierigen. Ze waren aangekomen...
Nu begon de eigenlijke reis eerst goed!
En waar was Admiraal Snor?
|
|