Admiraal Snor
(ca. 1923)–A.C.C. de Vletter– Auteursrecht onbekend
[pagina 37]
| |
II.De maanden waren omgevlogen, zoo snel als ze nooit gedacht hadden en de zeven heeren konden elkaar geluk wenschen met 'n bevordering tot de vierde klasse... de groote rust was ingetreden... Voor dien tijd belegde kapitein Trappers twee maal een vergadering, waarin uit 'n machtige hoop aanteekeningen 'n schitterend reisplan voor den dag kwam en wat ze allemaal zoo heerlijk toescheen, ze zouden met 'n stoomschip den tocht over de Noordzee maken. Hein alleen voelde zich niet gerust en in vertrouwen zei hij tegen Tom: - Gelóóf jij aan vóórgevoelens? - Wel nee, knorde Tom. - Maar verleden jaar is 't toch uitgekomen! - Wat dan? - Toen rolde ik 't laatste oogenblik nog in 't water! Tom moest lachen door de herinnering en zei: | |
[pagina 38]
| |
- Nou kan dat niet! We gaan met 'n groot schip! - Ja maar, 'k heb er 'n voorgevoel van, dat ons schip vergaan zal. - Dat 's juist echt! riep Tom uit, - dan dobberen we in 'n roeiboot weken lang rond en dan komen we op 'n onbewoond eiland en later worden we gered! Heb jij nooit zoo'n verhaal gelezen? - Ja zeker! antwoordde Hein, - maar ik verdrink natuurlijk. - Onmogelijk! verklaarde Tom, - ik ben bij je! Hein wou nog meer vragen, maar Tom vond 't genoeg en begon geestdriftig over gletschers te redeneeren... Ondanks z'n groot vertrouwen in z'n vriend, was Hein niet gerust en telkens droomde hij van schipbreuken... Intusschen had Gerard 'n boekje gekocht: ‘Deensch-Noorsch, in één maand te leeren’. En met taaie volharding kreeg hij 'n massa woorden en zinnetjes in 't hoofd. Bovendien hadden ze voor gemeenschappelijk gebruik 't aanhangsel uit Baedeker's reisboek over Zweden en Noorwegen. Gerard benoemde zich zelf tot leeraar in 't Noorsch en nauwelijks waren ze bij elkaar of hij begon: - God Dag! Hvorledes gaar Dem? Det er meget varmt! Taler De Norsk?Ga naar voetnoot*) | |
[pagina 39]
| |
En dan antwoordde geleerde Tom: - God Dag! Mange Tak! Jeg taler Norsk.Ga naar voetnoot*) Dan bromde Henri: - Ik versta jullie niet! En Gerard viel uit: - Zeg toch: Jeg vorstaar Dem ikke. En Hein: - Ik versta alleen ikke! En dat is niet ik! barstte Gerard los. - Leeren jullie dan beter. 't is zoo moeilijk niet! Maar Toon merkte wijs op: - Met Engelsch en Duitsch kom je veel beter terecht, je leert 't toch niet goed genoeg. Toch hielden ze vol en leerden al doende 'n mondje Noorsch... Kapitein Trappers had de laatste bijeenkomst op Zaterdagavond 17 Juli bepaald en juist maakte Gerard zich gereed om van huis te gaan, tegen zevenen. toen hij tot z'n verbazing de stem van den kapitein hoorde... - 'k Kom maar bij jou, omdat je 't dichtst bij woont... 'k heb 'n telegram gekregen en Gerard las: - Waarde Heer! Moet plotseling weg. Kan niet meegaan. Reis gaat wel door. Brief volgt. Bijeenkomst bij u! Garf. Verschrikt keek Gerard meneer Trappers aan en deze haastte zich te zeggen: - Maak je maar niet ongerust, de reis gaat toch door, zooals je ziet, 't | |
[pagina 40]
| |
kan dus niet iets ernstigs zijn. Vanavond komen jullie dus bij mij, dan is de brief er misschien ook. Ga jij ze dus halen? Uitstekend. Tot meteen! 'n Klein uur later waren ze bij elkander op de van ouds bekende kamer... De gezichten stonden 'n beetje gedrukt... 't onzekere van den toestand had meer invloed dan de kapitein verwachtte. 't Scheen hem zelf trouwens óók wat zonderling. Tot de post kwam, hielden ze zich bezig met onderstellingen en onnoozele praatjes. - Meestal komen de brieven om even half tien! zei meneer Trappers, vandaar dat er na 't slaan van de pendule 'n ongewone stilte intrad en alle negen 't bewegen der wijzers volgde... Hein zat zoowaar de tikjes te tellen... Op eens lichtte de kapitein het hoofd op... ze luisterden... voetstappen... halt... 'n plof in de bus! Gerard vloog de trap af, keerde terug met 'n brief, stadsstempel... Terwijl meneer Trappers vluchtig den brief doorlas, zaten de jongens bijna ademloos te wachten... ze bestudeerden z'n gezicht en... 't veranderde al meer en meer naar den zonnigen kant... Ze herleefden en toen begon 't verhaal... De heer Garf moest plotseling op reis om persoonlijke redenen... Gothenburg in Zweden was z'n doel... Het speet 'm heel erg, dat hij nu niet tegelijk met 't gezelschap mee kon, maar zonder mankeeren | |
[pagina 41]
| |
zou hij zorgen op 'n vast te stellen tijd present te zijn ergens in Noorwegen. Precies kon hij 't nog niet zeggen en daarom zou hij gaarne zien, dat ze in Bergen op hem wachtten... dáár hoefden ze zich niet te vervelen! Hein zuchtte hoorbaar en allemaal voelden ze 't bloed sneller stroomen... gelukkig! 't liep goed af!... ze begrepen best dat 't geen pas had gegeven zònder den admiraal op reis te gaan in geval van treurige omstandigheden. De kapitein vouwde den brief op... - Daar zit nog 'n papiertje in! zei Toon, benauwd voor 'n mogelijk post-scriptum. - Dat's weer 'n attentie van onzen admiraal! antwoordde meneer Trappers, - 't is 'n chèque. Hein onwijs kijken! - Weet je niet wat dat is? vroeg de kapitein. - Tabak! antwoordde Hein, - daarom... Ze bulderden 't allemaal uit en Hein hoorde geduldig de uitlegging aan... - 't Is niet 't Engelsche woord shag, dat tabak beteekent, maar 'n vertaling van: bewijs aan toonder. Dit papiertje is voldoende om bij den bankier Scheurleer duizend gulden te innen... Sa, sa! Gerard maakte onmiddellijk de opmerking: - En stuurt die dat zoo maar over de post? - Zòo is 't nog niets waard, 'k moet er eerst mee | |
[pagina 42]
| |
naar z'n rentmeester... hij had geen tijd om 't anders klaar te spelen... En nu werden de laatste afspraken gemaakt... Ze zouden de zeereis dus zonder hun admiraal doen en in plaats van uit te stappen in Stavanger, gingen ze in eens door naar Bergen om van daar uit, de mooiste punten te bezoeken. In de vroolijkste stemming van de wereld trokken ze naar huis... Twee dagen later vergezelden ze den kapitein naar 't reisbureau op de Groenmarkt ...Eerst haalden ze hem van z'n kantoor en toen in optocht 't bureau binnen... 'n Zeer beleefde meneer keek lachend naar dien troep langen en korten, dikken en mageren... - Heeft u de hutten besteld? vroeg meneer Trappers... Hein, soezerig door 't vreemde zitten te midden van al die kaarten en platen, dacht aan Afrika... hutten... hutten... moesten ze nou in hutten gaan wonen... hoe zat dat? - Wilt u even telefoneeren of 'k in plaats van éen retour 'n enkele reis kan nemen... nommer negen maakt 'n andere route! hoorde Hein weer en hij zag dien beleefden meneer de spreekbuis opnemen... - Burger, Rotterdam... wilt u éen plaats terug nemen... ja... ja... goed! - In orde meneer! Even later zag Hein weer geld tellen en hoorde hij zeggen: Acht retours, dat is acht maal acht en | |
[pagina 43]
| |
zeventig gulden, dat is f 624 en een enkele reis van f 52, dat wordt f 676. - Sapperloot! dacht Hein, - er blijft niets over! en met ongerustheid volgde hij het neerspreiden van de biljetten, die handig en wel werden opgeborgen. Al de jongens keken een beetje beduusd en onwillekeurig herinnerden ze zich de kosten van hun laatsten tocht met de Zwerver... wat 'n geld! Ze hadden nog bijna geen woord over de kosten gesproken, maar nu werd 't hun eerst recht duidelijk, hoeveel er met die Noorweegsche reis gemoeid was... De laatste dagen gingen in koortsachtige spanning voorbij... 't bleef warm en lusteloos liepen ze alle zeven rond ...van ongedurigheid wisten ze niet wat ze uit moesten voeren... De enkele inkoopen waren gauw genoeg gedaan... elk had niet veel meer noodig dan 'n sterke tasch, zoo'n bekende bruine hand- of rugtasch, 'n stevige paraplu of 'n overjas. De verschillende moeders zorgden goed voor de zoontjes en besteedden nu maar 'n extra gulden voor iets nieuws. De vader van Hein plaagde hem geducht en telkens zei hij: - 'k Hòòp maar, dat ik je levend terug zie! Of hij vroeg: - Wilt u als 't u belieft, 'n briefje schrijven als u nooit meer terug komt!... Hein vond z'n vader flauw, maar hield wijselijk z'n mond over zijn angst voor verdrinken... 't Vertrek was bepaald op Woensdag 25 Juli | |
[pagina 44]
| |
's middags twaalf uur en, om 't gewichtige van dit vertrek te verhoogen, zouden zooveel mogelijk ouders en familieleden naar Rotterdam komen om getuigen te zijn van de afvaart... En ziet!... dien morgen góót 't water! Toen Gerard wakker werd, wist hij niet goed wat er zoo'n leven maakte en met 'n schok merkte hij dat 't zoo regende! Later begon de lucht op te klaren... toch bleef 't druilerig... af en toe 'n buitje, eindigend in 'n vervelende motregen... 'n Tegenvaller! Henri was uit z'n humeur en bromde: - Natuurlijk, we gaan naar 't regenland! daar ginder in Bergen regent 't immers driehonderd dagen van 't jaar! Mooi zoo, dat zet goed in! Hij duwde z'n wipneus tegen de ruiten, maar 't hielp niets en nijdig liet hij 't valgordijn zakken om daarna de laatste toebereidselen te maken... Tom had gezworen Hein af te halen... de trein kon niet wachten en dus stond hij klokke half tien te bellen... Volgens afspraak gingen de jongens met elkaar... ze zouden ginder in Rotterdam wel zien wie of er waren. Tom belde... niemand deed open! 't Hart van vriend Tom begon hevig te kloppen! Zou die stommerik... | |
[pagina 45]
| |
Tom aan 't luien... Geen teeken van leven! Eén seconde dacht Tom na... toen begreep hij: Hein is met z'n ouders mee... Maar - de afspraak dan... Of hij is naar mijn huis! Tom holde terug ...zijn vader en moeder waren ook al weg... de meid wist nergens van... - Is die dikke... die soezerige... is Hein hier niet geweest? schreeuwde Tom. - Niet dat ik weet... maar ik heb 'n boodschap... Tom was er niet meer! Z'n verstand zei hem, te berusten en kalm Toon te gaan halen en de anderen... Ze lachten Tom uit en toch... zou die eeuwige soezebol nou weer de boel in de war sturen? De kapitein hield zich goed en lachte ook maar, al beviel hem dat wegblijven van Hein niemendal! Ze kuierden naar 't station, allemaal met de tasch op den rug... ze lieten zich door 't druilerige weer niet ontmoedigen en stoorden zich niet aan de sombere voorspellingen van Henri... 't Station! De kapitein nam kaartjes... Op eens slaakte Tom 'n juichkreet: - Hein! De heele vestibule vol menschen keek verrast op... daar zagen ze zes jongens 'n dikken nummer zeven omringen, hem bekloppen en stompen... ze gilden | |
[pagina 46]
| |
allemaal door elkaar: - Waar zat je... waar bleef je... wat dee je? Hein gloeide van pret. Hij zei niets... Eerst meneer Trappers kreeg 't er uit. - Waarom ben je weggegaan? - Ik... ik, - zei Hein, - ik was zoo verschrikkelijk bang, dat ik maar heel vroeg gegaan ben! - Wanneer was je hier dan? - Om... om... acht uur! En ze proestten om dien leuken Hein, zoo'n echt schaap... die was me daar twee uur te vroeg in de vestibule geweest uit vrees van niet op tijd te zijn. - Je hebt mij maar voor niemendal laten loopen en ik zat in angst! bromde Tom, maar z'n trouwe vriend antwoordde: - 'k Ben er toch, beter dat jij in angst zit voor niks, dan... - Nou, zeg maar geen woord! knorde Tom, heel blij met Heins voorzichtigheid. De kapitein nam acht retours, tot groote verbazing van de jongens... Retours? dát leek hun al te gewoontjes... retour Rotterdam!Ga naar voetnoot*) En Jan liep nog al met 'n Baedeker in z'n hand, zoo'n duidelijk zichtbare roodingebonden reisgids, zoodat iedereen kon zien hoever hij wel van huis ging en daar was 't: Retour Rotterdam. - 'n Maand geldig! lachte de kapitein en gaf elk z'n kartonnetje... | |
[pagina 47]
| |
Toen naar 't perron, waar ze familieleden zagen heen en weer loopen... De afspraak was en bleef: niet met elkaar spreken vóór ze op de boot waren... 't Eindje tot Rotterdam werd tamelijk vervelend... in de meeste jongens kwam nu 't levendig besef: ik ga 't land uit, met 'n stoomschip de zee over... dagen van huis... 'n vreemde gedruktheid deed hen zwijgen en misschien ook door 't kletteren van 'n plotselinge stortbui voelden ze zich niet prettig... Zelfs de kapitein tobde over 't weer... zooveel van 't mooie ging verloren door den regen. 10 uur 40! Aankomst! Gelukkig was 't weer droog en nu wat opgewekter sloegen ze den weg in naar de rivier, waar de boot, hún stoomschip, voor den wal lag, de Ingerid! En kwart over elven ontdekten de jonge scherpe oogen de donkere romp, de plompe pijp van 't vaartuig, waarmee ze de twee dagen lange zeereis zouden maken... De laatste kisten en tonnen werden ingeladen... de lange treeplank met één zijleuning lag uit... vóór 't schip op de kade 't af en aanrijden van wagens... enkele groepjes menschen... Pardoes stapte meneer Trappers de plank op en alle zeven de poolreizigers hem als kippen achterna. 't Dek stond vol menschen en... voor driekwart kennissen... dat werd me 'n handjes geven, 'n vóorstellen zonder eind... | |
[pagina 48]
| |
Ook de kapitein van 't schip, 'n echte ronde Hollandsche kerel, breed en goedlachs kwam op meneer Trappers af en had verbazend veel schik in dat jeugdige zevental... hij kneep ze de handen haast fijn en vooral Hein deed 'm hartelijk lachen door z'n zotte bange gezicht... - Zoo, stormvogel, moet je ook mee? Gelukkig kwam de hofmeester, 'n opgewekte jolige kerel hem halen om de hutten te wijzen. 'n Trap af, links om, 'n gang in met allemaal deuren, de hofmeester las de namen op, opende de deuren en nu zagen de jongens allerleukste nette kamertjes... 't licht viel door 'n rond raam in den achterkant en daar zag je twéé bedden... twéé boven elkaar! Meneer Trappers had vooruit al zoo'n beetje bedacht hoe hij ze zou splitsen en zoo kwamen Tom en Hein bij elkaar, Toon en Gerard, Jan en Piet en Henri deelde een hut met hem. - Leg nou alles neer en kom dan weer boven! Nauwelijks waren Tom en Hein alleen, of bij Tom brak de geestdrift los. - Hoe vind-je 't, Hein? Hein keek nog maar soezig rond... - Ik ga in 't bovenste bed! Hein vond alles goed. - En wat is dat nou?... Tom trok aan 'n knop en daar kwam heel komiek 'n waschkom met bijbehoorende dingen te voorschijn... | |
[pagina 49]
| |
- En electrisch licht, Hein! Hein zag alles, maar hij zei niets, bleef met z'n tasch in de hand staan. Nee maar... zóo had hij 't zich niet voorgesteld.... - Kom nou... we moeten naar boven! Ze smeten hun boeltje neer, hoorden al de stemmen van de anderen.... - Wat is dat? stamelde Hein en wees op 'n grijsachtig pak aan den mahoniehouten wand. - Dat... o... dat is 'n reddingsvest! Kom nou! - 'n Reddingsvest?... Heins oogen klaarden op en willig volgde hij z'n vrind... Overal zagen ze onbekende menschen... kellners... ze gluurden in de lange eetzaal... toen op 't dek, maar, geduld om daar te staan praten hadden ze niet. Met alle geweld moesten de ouders en zussen de hutten zien en de schuifla bedden, zooals Gerard zei. Ze vonden 't allemaal even koddig, dat idée van boven elkaar te liggen en dan zóó dicht, dat je niet eens rechtop kon zitten en ze moesten ook 't mechaniek van de waschtafel zien en de reddingsvesten en 't electrisch licht en ze dwaalden door de salons, met mooi fluweel en boven vonden ze de rookkamer en ze gluurden naar de machines en zagen de stokers en de keuken en... en... ze merkten zooveel nieuws, zooveel merkwaardigs en overal heen sleepten ze jongere broers of zusters mee, tot de kapitein, hún | |
[pagina 50]
| |
kapitein, ze verzamelde bij den valreep... nog 'n minuut of tien en ze zouden vertrekken... Er kwam 'n oogenblik van stilte, waarin alleen de kapitein van 't schip z'n stem liet hooren voor de laatste bevelen... Rustig stonden de ouderen bij de trap onder 't zeil... ja, 't was 'n plezierreisje en 't zou maar kort duren en toch... daar waren moeders met tranen in de oogen en niet allemaal gingen ze voor de pret mee... er waren ernstige gezichten genoeg... op 't laatste oogenblik kwam er nog 'n rijtuig aanrollen... 'n jongmensch sprong er uit, kuste 'n dame in 't zwart gekleed telkens weer, wuifde, keerde nog eens terug en kwam eindelijk aan boord, bleek en zonder iemand te groeten... Zij, zeker de moeder, bleef in 't rijtuig zitten... Op eens 'n geweldige beweging! vrienden en bekenden moesten het schip verlaten!... Daar begon 't lieve leven. Omhelzingen en handdrukken en kussen. Hou je goed!... Schrijf vooral!... Voorzichtig!... Zoetjes aan dreef kapitein Barendrecht 't vreemde volk van boord... met drukke gebaren van vaarwel, hou je goed! ging alles de loopplank af, terwijl 't scheepsvolk klaar stond om de brug in te halen, de zware touwen in te palmen... Alle jongens hielden zich stil... daar was 't gewichtige oogenblik, zoo heel anders dan verleden jaar bij 't vertrekken... Nog bleef de lucht grauw - de zware rook uit den schoorsteen viel dampig neer... in groepjes wachtten 'n honderdtal | |
[pagina 51]
| |
menschen op de afvaart... Eensklaps voelden de zeven 'n beweging... er kwam een reep zwart tusschen de Ingerid en den wal... ze gingen!... ze voeren! En eerst nu merkten ze de kleine sleepboot, die 't logge schip naar 't midden van de rivier trok, den boeg vooruit. Hein was er zoo verslagen van, dat hij z'n heele familie vergat en werkelijk meende hij 'n oogenblik dat de gansche reis op die manier zou worden voortgezet. Tom zei 't hem... En nu schommelde de stoomboot zachtkens op de kleine kabbeling van de middenrivier ...ze zagen ouders, broers en zusters aan den wal staan, wuivend, wuivend uit alle macht en hun kelen werden toegeknepen... ze zwaaiden met hun petten, maar spraken geen woord... Plotseling begon de machine te werken... de Ingerid zou zich zelf wel verder helpen... nog liep 't jonge volkje 'n eind mee langs de kade... al kleiner en kleiner werden de figuren... roerloos keken ze naar 't verdwijnende gebouw de Jachtclub... onherkenbaar de gedaanten ginder aan den wal... 'n laatste groet... voort stoomde de Ingerid... naar Noorwegen!...
Meneer Trappers bracht afleiding! 't Was ook 'n aandoenlijk oogenblik voor deze jonge luidjes. Op hun gemak konden ze nu 't schip wat nader bekijken... | |
[pagina 52]
| |
ze moesten 't zich maar zoo gemakkelijk mogelijk maken! Overal konden ze gaan zitten op lekkere stoeltjes, beschut tegen al te fellen wind. Aan weerskantenvoort stoomde de Ingerid... naar Noorwegen!... blz. 51
van de boot liep 'n omgang, zoodat ze vrijheid van beweging genoeg hadden. En als je wou, kon je in je hut gaan of in den rooksalon onder den stuurstoel. Daar stond kapitein Barendrecht, scherp uitziend, | |
[pagina 53]
| |
af en toe galmde de stoomfluit als waarschuwing voor roeibootjes. - Weet je nog verleden jaar? zei Toon, - toen zijn we hier ook langs gevaren. - Abuis! bromde Gerard, - dat was den anderen kant op... nu gaan we naar zee! Toon gaf 'm gelijk... ja, ze gingen naar den Hoek van Holland, langs Vlaardingen en Maassluis... Hein sufte tijden lang over die geweldige kromme dingen op 't dek, wel 'n stuk of acht en toen Jan hem vroeg: - Wat zijn dat? antwoordde Hein: - Roepers! Maar gelukkig hoorde Tom de dwaasheid en hij aan 't verbeteren: - Wel nee, die dienen voor luchtverversching, 't zou anders beneden veel te benauwd worden, 't zijn luchtkokers. Op eens luidde 'n bel en toen Hein hoorde, dat 't tijd was voor 't tweede ontbijt, slaakte hij 'n zucht van verlichting, want in z'n angst te laat te zullen komen, had hij 's morgens veel te weinig gegeten... Langzaam schoven alle passagiers de ruime eetzaal binnen, heerlijk gezellig en dadelijk koos kapitein Trappers 'n hoek voor zijn gezelschap uit... hè, 'n echt Hollandsche tafel met kaas en vleesch en broodjes! Nu ook konden ze eens op hun gemak zien wie de andere passagiers waren, allemaal heeren haast, 'n enkele dame... | |
[pagina 54]
| |
Hein vond 't vreeselijk, te moeten eten waar zooveel vreemde oogen naar hem keken en juist door z'n verlegenheid werd er des te meer op hem gelet en hij vond die broodjes zoo verrukkelijk en hij hield zoo van zoete kaas en koek. Tom zat 'm maar aan te stooten en gaf 'm maar 'n goed voorbeeld... 't Ging anders gezellig genoeg... 'n gezelschap heeren vooral, bracht heel wat drukte in de eetzaal en telkens ging er 'n vroolijk woordje naar de jongenstafel over. - Dat is 'n troepje van Lissone, zei meneer Trappers, - je weet wel, dan hoef je nergens voor te zorgen, alles wordt voor je gedaan. - Erg makkelijk, vond Piet. - Ja zeker, maar 't is juist zoo goed, je zelf eens te moeten helpen. - Wij hebben ook 'n Lissone, zei Toon lachend. - Ja, je bedoelt mij, hè, maar 'k zal jullie aan zien komen, af en toe moet je voor je zelf zorgen! - Heeft u alles ook vooruit besteld? vroeg Tom. - Wel nee! als 't noodig is, slapen we maar in 'n schuur. We willen toch 'n beetje avonturen beleven en dat doe je met Lissone nooit! - En onze admiraal, wil die wel? - Die! Nee maar, hij heeft juist gezegd, we moeten zwerven, niet te veel vooruit vast stellen, dat is zoo heerlijk! - Is hij nu al in Bergen? | |
[pagina 55]
| |
- 'k Weet er niks van - hij zou poste restante schrijven. Hein had van de gelegenheid gebruik gemaakt en z'n slag geslagen. De hofmeester had 'm ook in 't oog en knikte oolijk - die zouden samen wel goede maatjes worden. Zoo gauw mogelijk klommen de jongens weer naar 't dek, elk met 'n prentbriefkaart, die de Ingerid voorstelde en de hofmeester zou ze meteen komen halen. - Is hier dan 'n brievenbus? vroeg Hein. - Ja zeker! spotte Gerard, - die gaat onder water door naar Rotterdam. Meneer Trappers kwam te hulp en verklaarde, dat aan den Hoek de brieven werden afgegeven. Met halve stoom stevende de Ingerid langs den Nieuwen Waterweg, passeerde heel wat schepen en - wat 't heerlijkste was, de regen had opgehouden, in de verte streepte de lucht ...zon, licht! - Hou je meteen maar goed vast! plaagde Gerard, - nog 'n kwartier en we komen in zee! Hein lachte als 'n boer met kiespijn... jawel, hij zou natuurlijk dadelijk zeeziek zijn en - en - niet kunnen eten!... En al hielden de anderen zich groot, gerust waren ze niet... Ja, zoo in 'n ouwe schuit de rivier af te varen, dat was waarlijk geen heksentoer, maar meteen, de zee in! zoover hadden ze 't nog nooit gebracht... Als je uit den rooksalon stapte en er omheen liep | |
[pagina 56]
| |
langs 'n balustrade, dan kon je 'n trapje af gaan en kwam je in 'n lager deel van 't schip vol koopgoederen. 'n Eind verder klom je weer 'n trap op en dan stond je op de voorplecht en daar zag je over de verschansing heen de spitse boeg van de Ingerid door 't water snijden... dan zag je over de gansche lengte van de stoomboot heen als je omkeek en voor je uit ontdekte je almaar water... Dat plekje voorop werd 'n geliefkoosd punt van uitkijk... met moeite klom je over de groote ankers, de trossen, maar je genoot er van 't vrije uitzicht. Geen wonder dan ook, dat ze alle zeven present waren op 't oogenblik dat de Ingerid den Waterweg uitstevende en zee koos... En dadelijk al merkbaar geschommel... Hein stond te beven... en alle passagiers deden zenuwachtig... dat denken ook aan de zee, de machtige, de woeste! Maar 't verrukkelijkste, 't zaligste... dat was de zon, die schitterend door de zware wolken brak en heel de wijde watervlakte overstroomde met rimpelend goud... zonder spreken stonden ze daar met vele anderen en aller oogen namen 't wonderschoone schouwspel op... tien, twintig schepen als zwarte vlekken tegen 't kleurig oppervlak der zee! En zoetjes aan verwijderde de Ingerid zich van de vaderlandsche kust, stoomde met 'n grooten boog naar de Noordzee... | |
[pagina 57]
| |
Meer dan 'n uur bleven de jongens voor aan den boeg, konden niet genoeg krijgen van dit nooit beleefde... ja, 't was wat anders dan 'n riviertochtje! Hein alleen deed onrustig... z'n oogen gingen al wijder en wijder open en telkens wilde hij wat zeggen, maar dan keek hij weer over 't ontzaglijke watervlak als zocht hij iets in de verte. Meneer Trappers, zelf genietend van dit overheerlijke uitvaren met zonneschijn en kalme zee, zag wel aan Hein, dat er wat in 'm omging en jawel, eensklaps kwam 't: - 't Is toch niets eng! De kapitein lachte en vroeg: - Zat je in de war? We treffen 't dan ook bizonder, want de zee is zeldzaam rustig, vindt je 't niet heerlijk? Hein knikte - al z'n angstige gedachten verdwenen, zóo had hij 't zich waarlijk niet voorgesteld... haast geen wind, zonneschijn en dan die onmetelijke, volkomen effen zee... Van nu af aan namen de jongens weinig notitie meer van elkaar ...elk zocht 'n plekje naar z'n zin, hing over de balustrade en genoot van 't bewustzijn, nu echt in volle zee te varen, niets om zich heen dan lucht en water. 't Was etenstijd vóor ze 't wisten en onder den invloed van 't mooie weer, ging 't aan tafel vroolijk toe. Nu ook nam kapitein Barendrecht aan 't hoofd van de middelste tafel plaats en met z'n gullen lach, z'n | |
[pagina 58]
| |
oolijk gezicht, hield hij er de levendigheid in. Telkens knipoogde hij tegen Hein, die met een reusachtige eetlust van al de uitmuntende gerechten 'n behoorlijke portie genoot. Eén van de passagiers, 'n breed kereltje met 'n zwarte snor zat naast Toon en begon Noorsche zinnetjes te zeggen, maar Toon hield zich dapper en werd behoorlijk door vriend Gerard gesouffleerd. Toen probeerde hij 't met Engelsch, verbeeld je, als je de derde klas H.B.S. achter den rug hebt, nou, dan kun je toch zeker wel 'n woordje Engelsch spreken en evengoed 'n mondjevol Duitsch. In elk geval kreeg Toon 'n pluimpje en werd uitgenoodigd na 't diner een spelletje mee te doen met de vrienden. Aangenomen! Na eerst een poosje rustig gezeten te hebben, vermaakten zich al de mannelijke passagiers met ringwerpen, houten ringen om houten pennen. Hein smeet er met 'n woeste vaart natuurlijk een over boord en kroop toen uit pure wanhoop in z'n hut. Maar Tom haalde hem terug en nu moest hij boete doen en 'n liedje zingen. Nee maar, dat werd me 'n spektakel. Hein met z'n gekke stem aan 't zingen, vuurrood en dan toch met 'n guitig gezicht. En ze zongen allemaal 't refrein achter elke regel en de dames kwamen ook aanwandelen... | |
[pagina 59]
| |
Ik ben dokter Peperbaard! kraaide Hein en dan 't refrein: Ziedewiedewiet sa bom!
Hein alleen:
Genees de menschen heel bedaard:
Refrein:
Ziedewiedewiet sa bom!
Hein:
Voor alle kwalen weet ik raad,
Geen enkele die mijn kunst weerstaat!
Retrein:
Van larie lirum dat 's niet dom,
Ziedewiedewiet sa bom!
In de volgende coupletten zong Hein van allerlei gevallen die hij genas... vreeselijk flauw, maar toch komiek genoeg om 't dien Hein te hooren zingen, bv. voor honger hielp 'n dikke boterham, voor eksteroogen 'n paar wijde laarzen enz. 't Leukste van alles was 't refrein en bij dat laatste sa bom! stampten ze met hevig geweld op 't dek. 't Dienstpersoneel, zelfs de stoker gluurde om 'n hoek en zagen dien witharigen dikken jongen boven op 'n bank staan, uitkraaiend z'n dwaze coupletten. Aangemoedigd door 't succes, verloor Hein z'n verlegenheid en vergezelde de woorden door grappige gebaren... Kapitein Barendrecht kòn niet meer van 't lachen om 't zotte tooneel... geen wonder dan ook dat Hein in triomf werd rondgedragen, 't heele schip over! Omdat het zulk buitengewoon rustig weer was, mochten de passagiers op den stuurstoel voor dezen avond... dàt was me 'n feest... Natuurlijk moesten de jongens alles bekijken en | |
[pagina 60]
| |
deden honderd vragen aan den stuurman, die met z'n handen in de zakken tegen de balustrade leunde en 't roer overliet aan 'n jong maatje... de zee leek 'n grijs-blauw vlak... 't ging recht uit... geen gevaar denkbaar! De stuurstoel werd nu een plek van groote gezelligheid... daar dronken de passagiers thee en zaten op de banken in 't rond of in een gemakkelijk stoeltje te keuvelen of te droomen... En nog heerlijker werd 't, toen de electrische lampjes begonnen te schitteren, langs den omloop en binnen... zachtjes viel de avond... Vlak vóor 't roer stond 't kompas, schuins in 'n koperen houder en nu, met donker, werd 't verlicht, zoodat de stuurman met z'n handen aan de krukken van 't wiel, rechtop staande, altijd de zwarte letters op de witte kompasplaat kon zien... Hij had maar te zorgen dat de boeg van 't schip juist in 't verlengde van de zwarte lijn viel die de goede richting aangaf N.N.O. In de voorste hoeken van den stuurstoel bestudeerden de jongens twee toestellen, vol krukken en met allerlei witte plaatjes... vooruit... achteruit... volle kracht, en zoo meer. En nu eerst begrepen ze waarom kapitein Barendrecht op de Maas in dien hoek gestaan had en dáár heel gemakkelijk kon uitzien en z'n bevelen geven, wat nu niet meer noodig was... Hein zat telkens aan één van de groote kisten te | |
[pagina 61]
| |
morrelen en eindelijk kreeg hij er een open... allemaal gordels, reddinggordels, waarop met zwarte letters stond: Ingerid... Hein nam zich heilig voor, er stilletjes één in z'n hut te verbergen... zoo'n luchtgordel leek hem 't veiligst! Volkomen donker werd 't niet... de horizon vloeide samen met den waterspiegel ...in 't westen alleen nog een roode stralengloed... De jongens verdwenen telkens heel geheimzinnig en gingen dan in hun hut 't electrisch lampje doen gloeien, kolossaal prettig zoo'n klein kamertje! Boven begon 't frisch te worden en omstreeks negen uur kwamen jassen en mantels voor den dag en kapitein Barendrecht vertelde van wonderlijke passagiers en tot z'n groote geruststelling hoorde Hein, dat hij nog nooit 'n ongeluk met de Ingerid had gekregen. Volkomen duisternis! alleen 't stampen van de machine verbrak de stilte, vooral voor stadsmenschen zoo heerlijk en zelfs de jongens zaten nu kalm, voelden zich vreemd te moede, dachten aan huis... daar dreven ze op dat kleine eilandje... Om tien uur gaf meneer Trappers 't sein voor 't slapen gaan... de andere passagiers blèven nog... beneden was de gansche boot helder verlicht en na 'n wel te rusten zochten ze alle zeven hun hut op. Tom en Hein bleven samen, kleedden zich op hun gemak uit in 't goudgele schijnsel van 't electrisch licht... | |
[pagina 62]
| |
- Vindt je 't niet dolheerlijk? vroeg Tom. - 'k heb nooit geweten, dat 'n zeereis zoo verrukkelijk was. - Ja, als er maar niets gebeurt! zei Hein. - Ach jij, ben je nu nog bang? Allo, vooruit, jij er eerst in! Hein kroop in 't onderste bed en keek toen met verbaasde oogen naar den onderkant van 't bed boven zich. - 't Is toch wel benauwd! zuchtte hij, - als jij er maar niet doorheen zakt. - Dan lig ik naast je! lachte Tom en stapte eerst op 'n stoel en vervolgens in 't bovenste bed. 't Kraakte wel 'n beetje, zoodat Hein z'n hoofd buiten bed hield, maar toen Tom goed en wel stil lag, merkte z'n vrind er niets meer van... 'n Poosje bleven ze babbelen, terwijl 't licht brandde, ze hoorden 't regelmatig stampen van de machine, gedempt... af en toe klonken er voetstappen... - Slaap je al? vroeg Tom, na 'n poos stilte. Geen antwoord. Tom draaide 't knopje om... de eerste nacht aan boord begon... |
|