| |
| |
| |
I.
't Heele stelletje trok de Witte Brug over met groot lawaai van veel schreeuwerig gepraat... je moest hier wel 'n keel opzetten door 't aanhoudend geklingel van de electrische trams.
Hein kwam achteraan hollen! Hij was te zeer overtuigd van z'n onhandigheid om niet liever vijf minuten te wachten dan levensgevaarlijke bokkesprongen te maken tusschen twee trams. Vriend Tom, evenals zoovele jaren z'n trouwe makker, had 't hem van lieverlede geleerd, en zoo beleefden de anderen geen doodschrik meer bij 't naderen van 'n auto of 'n electrische...
Rechtsaf, langs de stadskweekerijen... links af 't lage pad op aan den duinvoet...
De zeven heeren, die den vorigen zomer zoo'n heerlijken tocht hadden gemaakt met 'n ouwe schuit, waren elkaar trouw gebleven en - hun kapitein. Voor de zooveelste maal trokken ze op dezen zonnigen lentedag de natuur in...
| |
| |
Piet van Maerlandt en Jan de Beukelaar waren echte plantenzoekers, Hein en Toon morrelden 't liefst in 't modderige slootwater om prachten van torren te vangen, Gerard was dol op hagedissen, en de anderen, Tom en Henri, hielpen den vriend, die wat moois te pakken had.
Meneer Trappers kende alle planten en dieren en wist er wat kostelijks van te vertellen... voor 't overige zorgde hij hoofdzakelijk dat Hein geen ongeluk kreeg. Dit veelbelovende jonge mensch lag met z'n buik op 't gras en graaide met z'n bloote armen in 't vuile water.
- Pas op de bloedzuigers! schreeuwde Gerard en tegelijkertijd kneep hij Hein in z'n kuit, waardoor de ijverige natuuronderzoeker geweldig begon te spartelen en 'n slag deed op 't vlakke water, voldoende om alle bloedzuigers en torren te doen weg vluchten...
De kapitein floot: verzamelen... stoeiend klommen ze tegen 't duin op tusschen 't kreupelhout door.
Boven bleven ze 'n oogenblik met echt jongensontzag naar de schietbanen staren... toen de duinen in, richting watertoren.
Meneer Trappers, jong en lenig en levenslustig gaf telkens 't voorbeeld en stormde met een aanvalskreet op 'n verwijderden duintop af en meestal was hij nummer één ook. Dan weer begonnen er springoefeningen van 'n flinke hoogte naar beneden.
- Zie je, zei meneer Trappers altijd, - voetballen alleen is niet genoeg en dat prikkelt je eerzucht
| |
| |
Heel gewoon vervolgde de vreemde wandelaar z'n tocht.... (Bladz. 10).
| |
| |
zoo - van alles wat! - En hij smeet ze alle zeven in 't zand en zoo vlug waren ze met d'r allen niet, dat ze hem konden beet krijgen.
Vermoeid en warm vielen ze neer, gezellig bij elkaar in 'n kuil en dan verscheen ook de kapitein één en al lach.
En ze redeneerden...
Opeens riep Tom: - Kijk eens!
Zestien oogen zagen 'n stevig oud heer voorbijgaan - van onder den grooten slappen hoed schitterden zilverwitte haren... in de hand droeg hij 'n dikken knuppel...
- Hij praat in zich zelf! fluisterde Henri.
Op 't zelfde oogenblik lichtte de oude heer den stok omhoog en zwaaide dien dreigend als tegen onzichtbare vijanden...
- 't Is 'n krankzinnige!
Maar heel gewoon vervolgde de vreemde wandelaar z'n tocht en verdween achter de duinen...
- Willen we hem eens nagaan? vroeg Jan.
- Waarom? oude menschen zijn geen jongens meer... ze doen dat heel veel, ze leven van herinneringen!
't Was anders 'n kloeke kerel! hij stapte er sekuur van door!... Ik geloof, dat hij z'n vrouw heeft verloren of 'n knappen zoon en nu zoekt hij troost in de eenzaamheid...
- 'n Woest gezicht! bromde Gerard.
| |
| |
- Hij zag ons niet eens! beweerde Piet.
- Nou maar, hij had anders geen bril op! riep Tom.
- En wat 'n geweldigen snor zag ik!
- Hoort Hein! die wil ook wat zeggen! 'n geweldige snor?... hij had heelemaal geen snor!
Admiraal Snor.
- Nee maar... kapitein, zeg u 't eens!
- 't Is me niet opgevallen... maar... 'k geloof toch wel aan 't bestaan van 'n snor!
- 't Kan best, dat Hein alleen zoo scherp naar dien snor heeft gekeken... wij hebben niets bizonders gezien! bromde Toon.
| |
| |
- 't Kan mij niet veel schelen, al had hij 'n snor van drie el! kraaide Henri.
- Daar heb je 'm weer!... dáár!... dáár!... gilde Tom.
Op 'n hoogen duintop zagen ze den ouden heer stil staan, leunende en als in gedachten verzonken.
Alle jongens kwamen overeind en ook meneer Trappers tuurde naar de onbeweeglijke figuur.
- 'k Zie z'n snor! spotte Gerard, - hij is ermee vast blijven zitten in 'n braamstruik!
Vóór Hein kon antwoorden, verdween de oude heer plotseling en Toon schreeuwde: - Leve meneer Snor!
Dat was 'n ui van Toon en Hein vond die zoo kapitaal grappig, dat hij wel tienmaal zat te knorren: meneer Snor, meneer Snor... en onderwijl schudde heel z'n dikke lijf.
'n Paar minuten later rukte de troep op en onwillekeurig zochten alle oogen meneer Snor, maar niemand die hem ontdekte.
- Waarschijnlijk is hij ginder tusschen de dennen verdwenen, zei meneer Trappers en van nu af probeerde hij hun gedachten op wat anders te bepalen, vergeefs.
Hardnekkig hielden de jongens vol over den onbekende te praten en opperden allerlei veronderstellingen. Toen volgde hij 'n ander plan en begon met 'n geheimzinnig gezicht 'n verhaal te doen, zóó onmogelijk en zóó merkbaar met 'n bedoeling verteld,
| |
| |
dat ze 't uitschaterden en nu zelf lachten om hun eigen malle verbeelding...
En 'n half uur later dachten ze niet meer aan den ouden heer, vervolgden onvermoeid hun tocht dwars door de duinen naar de Waalsdorpsche vlakte... en toch was deze vreemdeling bestemd om 'n belangrijke rol in hun aller leven te vervullen. - 't Gebeurde drie uur tien minuten...
Ze liepen juist 'n beetje soezig, uit elkander gewaaierd, duin op, duin af, toen er eensklaps een kreet weerklonk, 'n woeste juichkreet uit de keel van Gerard.
Allemaal kwamen ze op hem afzetten... hij hield iets omhoog... iets zwarts... iets vierkants...
En Gerard met z'n gewone voortvarendheid grabbelde er al in en schreeuwde luidkeels: - 'n Schat!... honderd duizend gulden!
Met open monden gaapten ze Gerard onwijs aan, keken naar 't zwarte taf, naar de papieren en bankbiljetten die er wit en groen en geel tegen uit blonken...
Meneer Trappers nam de gevonden schat over, merkte wel, dat de waarde aan papieren geld nu juist niet zoo heel groot was...
- Vast van dien vreemdeling, allo jongens, zoeken! Dat was 'n kolf je naar hun hand... afgesproken werd, over 'n half uur bij de Cantine te verzamelen, dan zouden ze hem wel te pakken hebben.
Voort stoven ze, in verschillende richtingen... de kapitein met de brieventasch volgde langzaam... hij
| |
| |
zag z'n jonge vrienden weg draven, hoorde hun kreten van aanmoediging...
Gerard spande alle krachten in... hij was nu eenmaal de gelukkige vinder van den schat, aan hem kwam dan ook de eer toe, den eigenaar te ontdekken... Met 'n woeste vaart zette hij koers naar 't stuk dennenbosch vlak bij den watertoren... in 'n ommezien had hij 't doorkruist en verdween tusschen 't struikgewas daarachter, toen twee anderen op hun beurt kwamen zoeken... In alle diepe kuilen wierp Gerard z'n doordringende blikken en hij had me 'n paar oogen, alsjeblieft! En toch - nergens 'n spoor van den ouden heer!
't Speet 'm geweldig, dat hij 't niet mocht zijn en verdrietig koerste hij naar de Cantine... de meesten waren al present, niemand was zoo gelukkig geweest den vreemdeling te vinden...
Op 't laatst ontbrak alleen Hein.
- Die ligt natuurlijk ergens in 'n kuil te slapen, bromde Gerard - daar hoeven we niet op te wachten!
- En al vindt hij 'm, dan durft ie toch niets te zeggen!
- Wat moeten we nu doen?
De kapitein zat er zelf mee in - hij vond 't verwonderlijk, dat die oude heer zoo plotseling verdwenen was...
Tom merkte heel wijs op: - 't Is ook niet zèker, dat we hèm moeten hebben.
Maar ze vielen 'm allemaal af... 't kòn niet anders... 't ding lag zoo netjes bovenop...
| |
| |
Henri kwam met 'n kolossale opvatting: - Ik denk, dat die ouwe heer 't met opzet gedaan heeft om ons op de proef te stellen.
Meneer Trappers gaf 'm eventjes antwoord...
- Alsof er eenige verdienste in steekt, zoo'n ding terug te geven. Je moet al 'n heel min sujet zijn om te houden wat je vindt en dan - we zijn met z'n achten!
Daar had je Hein, vuurrood en doodop en zonder meneer Snor!...
't Werd 'n gek geval... De kapitein onderzocht nu den inhoud van de brieventasch om 'n adres te vinden... niets. Wel 'n hoop brieven, oude brieven, geel en gevlekt, alle met 't zelfde begin: Lieve Maurits, en onderteekend: Je vrouw...
Brieven van twintig jaar her. Nergens 'n enkele aanwijzing. Aan iedereen werd naar den ouden heer gevraagd... niemand had 'm gezien.
- Waarschijnlijk is hij naar 't strand afgeslagen! meende kapitein Trappers, - we zullen bij de politie aangifte doen.
't Was 'n tegenvaller, de zeven jongens hadden dolgraag met den heer kennis gemaakt en nu eindigde 't avontuur zoo verschrikkelijk gewoontjes...
't Werd aangegeven...
Meneer Snor deed niets van zich hooren...
Meneer Trappers plaatste 'n advertentie...
Geen teeken van leven...
Weken verliepen... roerloos lag de brieventasch
| |
| |
in 'n laadje van Gerards kast, want hij moest als vinder den schat bewaren. Een paar keer had hij de brieven gelezen, hij kòn 't niet laten, en telkens bestudeerde hij ook de bankbiljetten. Kwam er soms één van de vrienden oploopen, dan werd geheimzinnig in de brieventasch gesnuffeld en plechtig verdween ze weer in 't kleine kastje...
Jan vond 't jammer van al dat geld, drie honderd zeventig gulden en wou met alle geweld weten, wanneer de tijd van opeischen verstreken was.
- Over drie jaar! zei Gerard, en dan krijg jij er niets van, want ik ben de vinder...
- En we waren er allemaal bij en dus moet je deelen!
- 'k Zal jou vierendeelen, dan deel ik met zeven en niet met acht of ik geef al 't geld aan 'n ziekenhuis!
Gerard speelde òp en dieper dan ooit sloot hij de brieventasch in 't veilige laadje...
Maandag vier uur, twaalf Mei...
Gerard kwam nijdig van school - hij had z'n les gemist en hij kende 'm toch... alleen door 't gezeur van dien vervelenden Lasman... hè, ellendig!... Boven, op z'n kamer, smeet hij z'n tasch met 'n harden plof neer, maar tegelijk viel z'n oog op 'n brief... 'n brief uit de stad... 't Dreef z'n bui af. Haastig scheurde hij 't couvert, las even de onderteekening: M.B. Garf van Bronweelde.
- Sapperloot! dacht Gerard, en in 'n ommezien had hij de enkele regels gelezen:
| |
| |
Jonge vriend!
Zoo even thuis gekomen!
Dadelijk gezocht naar de brieventasch!
Niets gevonden!
Getelefoneerd naar 't politiebureau.
Alles gehoord!
Dank!
Breng me een bezoek en laat de brieventasch niet thuis!
Je toegenegen
M.B. Garf van Bronweelde
Koninginnegracht 78.
Gerard kreeg een hoofd als vuur, z'n verbeelding begon te werken... hij zag zich al aanbellen, binnenkomen. - Waarom zou die oude heer 'n bezoek van 'm willen hebben?... Wat zou hij van 'm willen? Gerard borstelde z'n haren, deed 'n schoon boord aan, holde even naar z'n moeder, vertelde in zeven woorden, waar hij heen moest en - sprong op z'n wiel... Nauwelijks twee straten ver, zwenkte hij met 'n ijselijk korten draai weer terug... hij vergat de brieventasch... z'n fiets lag dwars op de stoep... de voordeur liet hij wagenwijd open en op de trap begon 't te onweeren... Vooruit nu. De agenten schrikten... de honden sprongen woest achter hem aan... de modder spatte... Gerard bereikte in vier en een halve minuut nummer 78... belde...
| |
| |
Een reusachtig heerenhuis... 'n Lakei deed open... nam de fiets in bewaring... liet Gerard in de spreekkamer...
Deze jongeheer keek z'n oogen uit... alles even rijk. Planten en beelden en schilderstukken en gekleurd glas en brons en tapijten en zware meubels... 'n Electrisch schelletje... De lakei buigend binnen, verzocht Gerard hem te volgen... De gebeeldhouwde hoofdtrap op, overal weelderige versiering... 'n deur in... 'n reusachtige kamer binnen... 'n heer... de oude... En 't eerste wat Gerard zag was - z'n snor! Hein had gelijk gehad... 'n Geweldig dikke snor. Met uitgestoken handen liep de oude heer op Gerard toe en met de grootst mogelijke hartelijkheid dankte hij hem voor 't bewaren van z'n eigendom... En toen moest Gerard gaan zitten en vertellen en op z'n leuke vrijmoedige manier deed hij 't gansche verhaal... hoe ze hem hadden voorbij zien loopen... de onderstellingen... 't zoeken later ...van de advertentie, niets sloeg hij over en zoo smakelijk kwam alles er uit, dat meneer Garf 't telkens uitproestte. Aan 't slot zei hij: - Je bent me er eentje! 'k dank je bizonder. Zie je, dienzelfden dag ben ik uit de stad gegaan, 'k móést en eerst nu ontdekte ik m'n verlies. 't Geld was 't minste, maar die papieren zou ik niet graag gemist hebben.
En nu de belooning!...
Gerard stond op. Dank u meneer, 'k zou er niet graag wat voor aannemen.
| |
| |
- Maar eerlijkheid...
- Ach meneer, we waren met z'n achten en dit is toch niet zoo heel verdienstelijk.
- Maar 'k wil je 'n plezier doen, dat vind 'k prettig voor me zelf. 'k Ben dol op jongens... m'n eigen zoon heb ik op zestienjarigen leeftijd al verloren, z'n moeder ook...
'n Korte vreemde stilte... herinneringen aan verloren geluk deden den ouden heer zwijgen... toen plotseling: - 't Is lang geleden, 'k ben altijd alleen gebleven, maar zooveel ik kan, doe 'k de menschen genoegen. 'k Wil 't jou ook doen!
- Mij alleen, meneer?
- Jullie allemaal dan... toe, wat willen jullie graag? 'k Ben rijk en 'k wil m'n geld zoo graag gebruiken tot nut en plezier van anderen. 'k Doe wat 'k kan, maar zoo zelden zie 'k er gevolgen van.
Kom! laten we maar eens afspreken, dat je een avondje bij me komt doorbrengen...
- En... en... meneer Trappers?...
- Die komt natuurlijk mee! 'k Heb er behoefte aan om met jonge menschen te praten en verzin dan maar eens vast, wat 'k voor jullie doen kan! 'n Fiets heb je allemaal zeker... dan krijg je allemaal 'n paard of 'n auto ...je zegt 't maar. Gerard moest lachen om 't denkbeeld, dat ze elk 'n motorkar zouden krijgen of met 'n paard thuis kwamen...
- Ja, lach jij maar, 'k heb 't nu eenmaal in m'n
| |
| |
hoofd gezet en dus gebeurt 't ook. 't Is nu immers 'n vernedering voor Hollanders om geld aan te nemen voor bewezen diensten... goed, ik wil jullie 'n plezier doen, zóó maar, zóó maar!
Hoe Gerard thuis was gekomen, wist hij later zelf niet... hij had een vage herinnering aan twee overreden honden, hollende agenten en scheldende vrouwen, zoo bar had hij gereden. Bloedrood en hijgend vertelde hij z'n verhaal aan de verbaasde familie en de zussen wilden natuurlijk dadelijk weten wàt hij vragen zou.
En na den maaltijd stoof Gerard naar de vrienden en met d'r allen belden ze bij meneer Trappers aan en die schudde van 't lachen, onbedaarlijk.
- Ik ken dien meneer wel van naam, 't is een man die verbazend veel goed doet, soms wel eens 'n beetje dwaas. 'k Heb hooren vertellen dat hij eens in 'n heele arme buurt huis aan huis 'n muntje van tien is gaan brengen... Zie je, ze noemen 'm een zonderling en dat blijkt nu opnieuw. We zullen in elk geval gaan. En nu naar huis - je lessen leeren. -
Twee dagen later trokken de zeven heeren onder geleide van hun kapitein op weg naar de Koninginnegracht 78. Van onder tot boven was 't gansche huis verlicht en in de vestibule stonden vier lakeien, die petten en jassen afnamen. Toen naar boven... Hein rolde van zenuwachtigheid haast de trap af, bonsde tegen 'n lakei aan en trapte den kapitein boven op
| |
| |
z'n teenen. Overal electrisch licht, tot zelfs tusschen 't groen der planten... De feestzaal binnen, waar zich niemand anders bevond dan meneer Garf. Gerard moest voorstellen en 't ging hem goed af, dank zij de gemakkelijkheid waarmee de oude heer hen allen toeknikte en welkom heette...
Hein fluisterde tegen Henri: - Zie je nu wel wat 'n snor!
Ze namen plaats in 'n grooten kring en dadelijk begon de oude heer te vertellen hoe blij hij was met z'n brieventasch en vlak daarop volgde 'n allergrappigste geschiedenis van 'n sigarenkoker die hij ook eens verloren had en eindelijk zelf weer cadeau kreeg... Bedienden boden thee aan met ververschingen en toen begon hij te vragen, te vragen - en in 'n ommezien raakten de tongen los en rammelden ze allemaal door elkaar en vooral toen meneer Trappers heel handig de reis met de Zwerver ter sprake bracht... Dat duurde minstens 'n half uur en meneer Garf lachte hartelijk om Hein en eensklaps stond hij op en zei plechtig: - 'k Weet 't!
Ze keken 'm allemaal zwijgend aan en hoorden 'm de volgende verbazingwekkende zinnen zeggen:
- Meneer Trappers, jongelui! 't is me gebleken, dat jullie nog plezier hebt in flinke gezonde uitstapjes. Wilt u, meneer en willen jullie, jongelieden, met mij een reisje maken? 'n Reisje op mijn kosten en waarheen je maar verkiest ...ja?
| |
| |
Tom raakte zóó in vervoering, dat hij 'n luiden schreeuw losliet en eensklaps gilde: Leve meneer Sn...!
Haast was 't hem ontsnapt - Snor! maar plotseling brak hij af... meneer Trappers ging wat zeggen en 't moeilijke oogenblik was voorbij.
- Namens allen dank ik u voor uw prachtig voorstel, maar wij mogen dat niet aannemen... wat Gerard deed is van zoo geringe beteekenis...
- Ach wat!... daar denk ik niet meer aan! Ik ken zoo weinig jonge menschen en nu doet zich hier 'n mooie gelegenheid vóór om met 'n heel aardig soort 'n uitstapje te maken.. wilt u me dat niet gunnen?
- U kunt 't geld beter besteden... waagde meneer Trappers nog op te merken.
- Beter besteden! 'k Weet toch al niet hoe ik 't kwijt moet raken... 'k geef zooveel ik kan aan alle mogelijke vereenigingen, ziekenhuizen en 'k hou toch nog over! Mag 'k dan niet 'n beetje plezier voor me zelf hebben. Ik vind 't 'n heerlijk idee om met u en deze zeven heertjes 'n reis te maken en dan moeten ze me niet aan boord komen met nietige bezwaren. Nog eens, wilt u, willen jullie?
Ze barstten los en riepen hoera en maakten 'n oorverdoovend spektakel en juist werden er verfrisschingen binnen gebracht en gebakjes en 'n reusachtige gramofoon achter 'n gordijn speelde 'n vroolijke marsch... ze kregen allemaal hoofden als vuur en meneer Trappers liet duizend lachplooitjes zien. -
| |
| |
In 'n oogenblik van stilte zei de heer Garf:
- Met algemeene stemmen aangenomen en nu volgt 't waarheen en 't hoe... ik zeg niets meer, ik vind alles goed! Allo, op de beurt 'n idee... de kapitein 't eerst.
- Ik vind ook alles goed, maar neem me niet kwalijk, meneer... eerst dank ik u uit naam van alle jongens...
- Genoeg, genoeg! ik dank jullie, dat je met zoo'n ouden heer op reis wilt gaan... Zeg eens jij, hoe heet je?... Tom, o ja... jij wou daar straks wat roepen en toen hield je ineens op, wat was dat?...
Ai, ai! Tom werd vreeselijk rood en keek hulp smeekend den kapitein aan en die lachte maar.
- Kom, 't begon met 'n S! Jongens geven altijd bijnamen en ik wil graag ook zoo iets wezen van kapitein...
- Wordt u dan onze admiraal? gooide Gerard er uit en allemaal knikten ze.
- Goed, admiraal S! is 't niet, Tom?
Hein zat te draaien en gezichten te trekken... krampachtig kneep hij z'n handen... hij scheen iets te willen zeggen en 't niet te durven, maar eensklaps fluisterde hij in 't oor van Tom: - Zeg 't dan, Snor!
De nieuwgeboren admiraal had 't gehoord en schuddend van 't lachen bulderde hij: - Goed zoo! op 't goed geluk van onzen tocht!
Ze dronken en klonken...
- Voortaan noemen jullie me dus admiraal en
| |
| |
zoolang de reis duurt, ben ik admiraal Snor! En nu - waarheen, waarheen?
't Werd 'n verward geroep, tot kapitein Trappers wat orde bracht en zei: - Laten we eerst eens 'n paar vragen stellen... ten eerste, mógen jullie allemaal?... Diep verontwaardigde gezichten.
- Zullen jullie alle zeven wel overgaan?...
Weer van die gezichten...
- Hoelang denkt onze admiraal de reis te doen duren? vroeg kapitein Trappers.
- Ja ja ja - u hebt gelijk! ze moeten overgaan en toestemming vragen en we blijven zoolang mogelijk weg, de heele groote vacantie!
Meneer Trappers trok 'n bedenkelijk gezicht en zei:
- Dan kan ik niet mee!
- O maar, duizendmaal pardon! ik weet ook zoo weinig van die dingen, u zegt 't maar, u regelt 't maar en ik vind 't uitstekend. 'k Wou alleen dolgraag weten, wat of ze 't liefst deden. Méér hoeven we van avond niet af te spreken!
- Dan zal ik ze één voor één 'n plan laten opnoemen, en met innig welbehagen luisterde admiraal Snor naar de zeven voorstellen, 'n reis van hoogstens drie weken.
Jan. Een fietstocht door ons land.
Piet. Met 'n schip naar Genua en terug met den trein.
Toon. België door naar Parijs, zooveel mogelijk te voet.
| |
| |
Hein. Met 'n groote automobiel rondrijden, 't liefst in bergstreken.
Henri. Naar Zwitserland.
Tom. Naar Noorwegen.
Gerard. Naar New York.
Daar had je de zeven plannen!
- Wat dunkt u daarvan? vroeg admiraal Snor aan den kapitein.
- Ze zeggen maar wat! antwoordde deze leukweg, en daarom doe ik 't volgende voorstel: - Elk maakt volgens z'n eigen opgave 'n uitgewerkte reisbeschrijving! vandaag over 'n week komen we weer bij elkaar en elk ontwerp wordt voorgelezen - dan kiezen we daaruit 't beste.
- Uitstekend, uitmuntend! U is eigenlijk de admiraal, ik ben maar eere-admiraal, 't is goed bedacht! Dat zal me 'n gezellige en nuttige avond worden!
- Mag je nog veranderen? vroeg Tom.
- Zeker niet, 't blijft zoo!
Onze admiraal doet dan 'n keus...
- Nee nee... u, u alleen moet beslissen, u kent 't jonge volk beter!
- 't Zal makkelijk genoeg gaan! Wie z'n plan 't smakelijkst en prettigst weet uit te werken, krijgt ze allemaal op z'n hand. We stemmen dan eenvoudig over de twee of drie beste... is dat niet 't makkelijkst?
Zoo werd afgesproken en na 'n laatste versnapering trokken de gasten af. - -
| |
| |
Dat werd me buiten 'n redeneeren zonder eind! Zoo'n leuke ouwe heer hadden ze nog in d'r eeuwigheid niet gezien! Hoe was 't mogelijk zoo gauw goede maatjes met hem te worden en wat 'n genot, die aanstaande reis!
Hein begon dadelijk een verschrikkelijk plan te ontwerpen - hij was heilig overtuigd dat aan 't zijne de voorkeur zou geschonken worden. Eerst 'n tocht in 'n motorboot en nu weer in 'n motorwalen!
Nauwelijks had hij z'n werk af, of hij snuffelde in oude Illustrations, leende boeken en kaarten en schreef alles zorgvuldig op... hij wilde 'n goed figuur maken! 'n Kleine fout beging hij door de snelheid van zoo'n auto 'n beetje te groot te stellen, 'n kilometer of honderd per uur en op die manier stoven ze volgens zijn plan dwars door Duitschland, 'n eind Rusland in, langs Boekarest en Belgrado en dan nog even te Madrid kijken... Ook had Hein nergens tijd voor oponthoud gerekend - die goede auto moest aan één stuk doorrennen!...
Alle zeven bluften om 't hardst, ieder vond z'n eigen ontwerp zoo verregaand prachtig, zoo overweldigend beter dan de anderen, dat ze geen enkele bizonderheid verklapten. Alleen Jan kreeg er van langs.
- Jij met je fietstocht door Nederland! Dat hebben we al gehad! knorde Gerard.
- Je moet toch je eigen land...
- Ja, dat ken ik al! Maar er is hier sprake van
| |
| |
iets buitengewoons en dan moet je niet met zoo iets onnoozels aankomen zetten. Als 'k jou was, maakte ik er maar geen drukte van, 't wordt toch niet gekozen!... Aldus Toon.
En ze waren 't met hem eens! - -
Op den bepaalden avond verscheen de bende met meneer Trappers weer ten huize van den admiraal.
De meesten hadden 'n halve bibliotheek meegezeuld, atlassen, handboeken en zelfgeteekende kaarten.
- Leg maar neer, dat wordt een leerzame avond!
Admiraal Snor wreef z'n handen van plezier en vroeg aan meneer Trappers of die de leiding op zich wou nemen...
Toen begon de slag!
Eerst werd er vastgesteld, dat alle ouders hun toestemming verleenden ...Vervolgens kreeg Jan 't woord om zijn ontwerp, uitgewerkt en wel te verdedigen.
Jan stond niet erg vast in z'n schoenen! Door de algemeene minachting had hij zich werkelijk niet veel moeite gegeven en vandaar 'n hakkelende ongelukkige reisbeschrijving...
De jongens letten zorgvuldig op 't gezicht van den admiraal en ze merkten heel goed, dat deze oude heer niet sterk getroffen werd, maar knipoogjes zat te geven of z'n gezicht op 'n komieke manier vertrok. De kapitein haalde z'n wenkbrauwen bizonder hoog op... die heele fietsreis boeide hem evenmin en toen Jan klaar was met z'n droge opsomming, was er
| |
| |
niemand die blijken gaf van ingenomenheid. Alleen de admiraal zei zoo iets van: - Heel aardig, maar... maar... ik rijd geen fiets!
Die woorden gaven me 'n kabaal... Nee maar, dat was 'n mop... admiraal Snor reed geen fiets! En ze lachten met daverend geluid en de oude heer zelf 't hardst.
...Maar... zei kapitein Trappers... waarom hebt u dat niet eerder gezegd, dan had Jan overgeslagen kunnen worden.
- Och, was 't antwoord, - als ik 't vreeselijk aardig had gevonden en jullie allemaal, wel, dan zou ik gauw fietsen geleerd hebben!
Dat vonden ze kranig, maar noodig zou 't niet zijn, want 't voorstel van Jan vermocht in 't geheel geen geestdrift te wekken.
- Wil iemand nog bezwaren opperen, verlangt iemand er iets over te vragen?... Niemand?... Dan krijgen we Piet! En de kapitein zette zich tot luisteren.
Deze jongeheer ontrolde 'n ontzaglijke kaart, 'n inderdaad mooie teekening van den ganschen zeeweg Rotterdam - Genua. En Piet had van z'n oom 'n massa bizonderheden gehoord en wist ze aardig aan den man te brengen. Ten minste, ze luisterden allemaal en de admiraal knikte goedkeurend.
De jongens dachten met schrik aan hun eigen plan... was 't wel beter?... die kleine Piet!... hoe
| |
| |
leuk met zoo'n schip!... Ze werden er stil van!...
Gelukkig kwam Toon aan de beurt en die redeneerde met veel vuur over Brussel, Namen, Dinant, de grot van Han en hij vertelde wonderen van Parijs, zoodat ze wéér met groote oogen luisterden...
Dat leek toch belangwekkender dan die zeereis van Piet.
De kapitein had bezwaren... hij vond ze te jong voor dat uitstapje en de admiraal knikte heel duidelijk.
- 't Eerste deel vind ik zeer geschikt, maar we moeten vooral letten op 't buiten zijn in de natuur.
Toon viel uit de wolken... hij begreep, dat zijn plan niet aangenomen zou worden...
En toen begon Hein... eerst half lachend en stotterend, maar langzamerhand vlotter en levendig... Hij liet z'n automobiel door 't land stuiven, door Europa - met 'n wonderlijke snelheid deed hij de tafereelen voor de verbaasde oogen van z'n toehoorders voorbij flitsen als bij 'n bioscopevoorstelling. En onderdehand rolde hij 'n soort papier ‘sans fin’ af, waarop uitgeknipte afbeeldingen van steden en landschappen geplakt waren. Dat ging maar door... 't zweet parelde op z'n voorhoofd... hij keek geen oogenblik van z'n papier... zelf zenuwachtig als z'n denkbeeldige auto. 't Was ongehoord! Nauwelijks hield hij z'n mond of de admiraal riep: - Bravo! en ze klapten om dien kolossaal knappen Hein...
| |
| |
Dit jonge mensch ging verward zitten, lachte nu weer, wist niet hoe zich te houden...
Kapitein Trappers nam 't woord en merkte doodleuk op, dat Hein bewonderenswaardige dingen gedaan had, maar onuitvoerbaar door z'n gebrek aan tijdsberekening... in plaats van drie weken zouden ze voor zijn plan minstens drie maanden noodig hebben!
Die uitspraak gaf 'n oogenblik van vreemde stilte... 't leek zoo mooi...
- En dan zoo aan één stuk zitten, dat houden jongens niet uit!
Pauze.
Met warme hoofden en opgewonden door 't ongewone van al 't gebeurende, dronken de jongens naar keuze van de heerlijkste verfrisschingen, bekeken nog eens nader de kaarten van Piet en Hein, terwijl meneer Trappers zacht met den admiraal praatte...
Toen Henri met z'n Zwitsersche reis en wat die er van vertelde met z'n wipneus in de lucht als 'n hooggeleerde professor, was wel geschikt om ze graag te maken. En telkens kwam er 'n foto van de mooiste punten, 'n heele stapel...
Jonge ja, Zwitserland kreeg veel kans... de kapitein zei niets en de admiraal bekeek nog vol aandacht de laatste foto's...
Tom!
't Viel ze allemaal op, dat hij geen boek, geen
| |
| |
plaat, geen kaart bij zich had. En tot verbazing was hij in 'n minuut klaar.
- 'k Vind mijn plan 't beste, omdat we daarbij in de eerste plaats 'n zeetocht maken, ten tweede is 't veel minder druk dan Zwitserland, er zijn in Noorwegen nog maar weinig sporen. We rijden heerlijk in kleine karretjes... we moeten te paard zitten... we moeten in sleeën... in roeibooten... we hebben op die reis van alles wat... al 't heerlijke uit de plannen van Piet en Henri zit in mijn plan en bovendien nog meer. 'k Hoef dus niet veel meer te zéggen... omdat we toch naderhand 't goede reisplan gaan uitwerken, heb ik dat maar niet gedaan. Mijn vader zei ook: Nu er zoo'n prachtige gelegenheid is, moet je Noorwegen kiezen, daartoe kom je later niet zoo gemakkelijk en dan verandert 't ook zoo door 't aanleggen van sporen... 't is nu nog zoo'n echt natuurland... ziet u, en daarom zeg ik: Naar Noorwegen!
Tom ging zitten als 'n advocaat die voelt dat hij z'n pleitrede goed gezegd heeft.
De admiraal en de kapitein keken elkaar al eens aan en de jongens hen weer beurt voor beurt en ze gluurden toen naar Tom... 'n spannende stilte!
Eensklaps gebeurde er iets vreemds...
Gerard stond op en zei haastig: Kapitein, ik neem mijn plan terug!
Nieuwe verbazing! 'n Algemeen gedraai en gefluister.
| |
| |
Meneer Trappers tikte en begon:
- Iedereen heeft nu z'n plan mogen verdedigen... Gerard neemt 't zijne terug... dat van Hein is onuitvoerbaar, 't kan gewijzigd worden... dat van Jan vervalt, omdat...
- 'k Neem mijn plan terug! riep Jan.
En Toon wilde ook de eer aan zich zelf houden en deed 't zelfde.
- Dus, we houden er drie over: De boottocht van Rotterdam naar Genua, de reis naar Zwitserland, de reis naar Noorwegen!... Vindt de admiraal goed als we daaruit 'n keuze doen? Mag ik hem verzoeken als hoofdontwerper ons te zeggen, wat hij 't liefst wil?
- Nee, nee, 't moet eerlijk gaan... ik voeg me bij de meerderheid... 't lijkt me alles heerlijk!
- Maar heeft u geen bezwaar tegen...?
- Nee, nee... ik stel voor, ze alle drie nog eens goed te bespreken en dan te beslissen.
Aangenomen!... En opnieuw werden de bezwaren, de voordeelen van elk plan op de keper beschouwd.
Piet gaf zijn ontwerp niet prijs en probeerde zooveel mogelijk afbreuk te doen aan 't mooie in de andere.
Tom alleen zei niet veel... hij vóélde 'n meerderheid... wat zou hij zich dan druk maken!
Henri goochelde met z'n foto's, trachtte z'n Zwitserland nog meer op te hemelen.
| |
| |
Toen alleen zei Tom: - Menschen genoeg, die Noorwegen mooier vinden.
Henri woest aan 't doorslaan... er was niets mooiers dan Zwitserland. Ging iedereen niet naar Zwitserland en maar enkelen naar Noorwegen?
Tom kalm: - Omdat de reis naar Noorwegen veel duurder is, en niet iedereen heeft 'n admiraal, die de reiskosten betaalt!
Ze lachten om die vrijmoedige woorden en de vrijgevige gastheer niet 't minst.
Toch gaf Henri 't niet op en Piet kwam met 'n laatste machtwoord, dat niet heelemaal goed gebruikt was.
- Genua is zoo mooi, dat er 'n spreekwoord is:
- Genua zien en dan sterven!
Maar Tom, bij de pinken, riep luidkeels: - Nee, nee, dat is Napels!
Hij had gelijk en al is Genua prachtig en vooral de omgeving, Napels wint 't weer en zoover zouden ze niet komen.
't Was 'n hevige strijd en ongemerkt lieten de jongens merken, wat ze waard waren aan ontwikkeling en kennis en ook de manier van spreken, van verdedigen deed hun karakter blijken...
Admiraal Snor amuseerde zich buitengewoon... hij voelde zich weer jong bij 't luisteren naar die ongeveinsde vurige taal... hij zag de oogen schitteren, de wangen gloeien... hij genoot van den
| |
| |
onstuimigen ijver waarmee ze zich verdedigden of van de zelfbewuste kracht van Tom... en hij dacht: - O, wat is 't toch heerlijk nog jong te zijn, je te kunnen opwinden voor 'n plan! Meneer Trappers vroeg stilte en terwijl ze hun gebakjes oppeuzelden of de glazen ledigden, sprak de kapitein:
- Met goedvinden van den admiraal zullen we thans overgaan tot stemming. Over zaken wordt meestal mondeling gestemd, maar onze admiraal vindt 'n schriftelijke beter. Schrijft dus allen op 't briefje aan welk plan je de voorkeur geeft - de meerderheid beslist, dat wil zeggen, om aangenomen te worden, moeten er minstens zes stemmen op één ontwerp uitgebracht zijn, dat is twee derde van het aantal - anders herstemming!
En nu deelde Gerard briefjes uit en met 'n weinigje spanning zagen ze allen de ingevulde stembiljetten in 'n vaas vallen... wat zou 't zijn?...
Meneer Trappers opende ze. Gerard zette streepjes op 'n wit vel papier...
Onder 'n merkbare stilte las de kapitein:
- Zwitserland!
- Dat's van mij! dacht Henri.
- Noorwegen!
- Dat 's 't mijne! dacht Tom.
- Noorwegen!
- Noorwegen!
- Genua!
| |
| |
- Eén van mij! dacht Piet.
- Noorwegen!
- Dat 's al vier! Onrustig schoof Henri op z'n stoel heen en weer - bij eerste stemming haalde hij 't al niet meer.
- Zwitserland!
Henri kreeg 'n hevige kleur.
- Noorwegen!
- Vijf voor Tom!... Twee voor Henri!... Eén voor Piet!... rekenden ze allemaal.
Van 't laatste briefje hing 't af, of er herstemming zou zijn tusschen Noorwegen en Zwitserland en dan had Noorwegen er toch al vijf.
Henri voelde, dat hij 't ging verliezen...
- Noorwegen! las de kapitein.
En toen brak 't gejubel los... Piet met z'n eigen stem alleen deed maar braaf mee en Henri troostte zich ook dadelijk... hij had 't voelen aankomen. Ze gingen dus naar Noorwegen, naar dat onbekende en zoo zelden door jongens bezochte land!
Ze praatten allemaal tegelijk - 't begon nu meer werkelijkheid te worden... de gedachte, dat zij onder zonderlinge omstandigheden 'n tocht naar Noorwegen zouden doen, maakte hen na 't vallen van de beslissing half dol...
Kapitein Trappers stelde nog vóór, 'n maand later weer bijeen te komen en elk moest dan zooveel mogelijk over 't land gelezen hebben... alle vrienden en ken- | |
| |
nissen zouden ondervraagd worden en dan kon de reis zelf worden vastgesteld.
Aan 't eind stond de admiraal op en zei:
- 'k Wou ook nog wat zeggen... jullie noemt me nu wel admiraal en dat is heel aardig, omdat ik zoo'n ouwe heer ben, maar... die daar is en blijft je eigenlijke aanvoerder... nee, nee... laat me uitspreken... hij heeft jullie al eens zoo'n prettigen tocht doen maken, ik hou 't er voor, dat hij meer geschikt als leider is dan ik... en... 'k wou ook nog zeggen dat ik heel erg blij ben met den uitslag van de stemming.. want... ik ga zelf ook 't liefst naar Noorwegen... en ik hoop maar dat 't voor jullie allemaal heel plezierig en leerzaam zal zijn...
Zoo bleef 't dus: kapitein Trappers met z'n gezelschap, waarbij 'n admiraal...
Met warme hoofden trokken de zeven huiswaarts - jonge jonge... dat zou me nog wat anders worden dan 'n boottochtje! Onderweg begon Tom eventjes uit te pakken en vertelde sommige bizonderheden, waarvan de oogen aan 't schitteren gingen...
Hein kwam thuis de kamer binnen en zei heel kalm: - 'k Ga drie weken naar Noorwegen!
|
|