Stukken en brokken
(1941)–Lodewijk Vleeschouwer– Auteursrecht onbekend
[pagina 303]
| |
III
| |
[pagina 304]
| |
Ik keek derhalve al gauw naer het onderste gedeelte der aenkondiging, om te weten waer het werk te verkrygen was, en daer vond ik, dat Van Dieren en Co de nadrukkers waren. Zoo haest ik dit gezien had, zegde ik in my zelve: Ik zal deze uitgave der Laetste gedichten van Tollens niet koopen. Ge zoudt misschien geerne weten, waerom ik eensklaps zulk een besluit nam, daer toch de diefstal,........ hola! ik wil zeggen de nadruk alleen my niet belette er voordeel uit te trekken. Ik zal u dit in korte woorden gaen verklaren. Het is aen iedereen niet bekend, hoe het huis Van Dieren en Co zamengesteld is. Om deze onwetendheid weg te ruimen, zal ik u zeggen, dat het bestaet: vooreerst uit den drukker, dan uit eenen beruchten advokaet en eindelyk uit eenen niet minder beruchten avoué. Tot hier toe valt er niets te zeggen, integendeel: een advokaet en een avoué, die reeds gezamentlyk een woorden boek nagedrukt hebben, weten zeer wel, waerin, volgens dit zelfde woordenboek, een diefstal bestaet. Een diefstal, zegt Weiland, is ‘de heimelijke ontvreemding van eens anders eigendom.’ Wanneer zy, door het nadrukken, den eigendom van den hollandschen eigenaer ontvreemdden, hebben zy derhalve geen diefstal begaen; want de daed is niet heimelyk geschied, maer openlyk, coram populo, in het gezigt van ieder een. | |
[pagina 305]
| |
Maer nu komt de kat op de koor. Het zelfde genootschap heeft verscheiden hollandsche werken nagedrukt, waeronder de Hollandsche Natie van Helmers, de Woordenboeken van Weiland, en Onze Voorouders van Van Lennep. De vraeg is nu als volgt: Zouden de heeren Van Dieren en Co durven staende houden, dat zy deze werken, in hun geheel, zonder uitlating, zonder vervalsching van den tekst, hebben uitgegeven? Dit is eene doodeenvoudige vraeg, die zy met een' ja of een' neen kunnen beantwoorden. Welnu, als zy het zouden wagen, er ja op te antwoorden, dat is, als zy zouden beweren, dat zy in die werken niets veranderd, vervalscht of uitgelaten hebben, dan zal ik hun vlak af verklaren, dat zy..... het tegenovergestelde van de waerheid zeggen. Dit is niet beleefd; maer het zoude waer zyn. Zonder over de uitlatingen en vervalschingen uit te weiden, die men in den nadruk van Helmers en van het Letterkundig Woordenboek van Weiland bemerkt, zal ik maer dadelyk overgaen, tot het Kunstwoordenboek van den zelfden schryver, welk die heeren op eene onbarmhartige wyze verminkt, verknoeid en bedorven hebben. Die verminkingen heb ik toevallig ontdekt. By het lezen van een natuerkundig werk, ontmoette ik het woord scirrhonen. Ik wilde weten of er geene hollandsche benaming voor die diertjes bestond, en ik dacht, dat ik niet | |
[pagina 306]
| |
beter konde doen, dan Weiland's Kunstwoordenboek te raedplegen. Ik nam dus de uitgaef, die Van Dieren en Co van dit werk in het licht gegeven hadden, en sloeg ze open aen de letter, waer ik dit woord dacht te zullen vinden. Maer de scirrhonen, waer ik naer zocht, brillaient par leur absence, gelyk de Franschman zegt. Ik dacht: misschien spelt hy het woord met eene k, - en zocht naer skirrhonen; maer de afwezigheid deed zich met den zelfden glans bemerken. Ik wierp het woordenboek met onwil ter zyde, en gevoelde my verbitterd tegen Weiland, die goed gevonden had, juist het gezochte woord niet op te nemen. Eenige dagen later, ontmoette ik een' vriend, en by geval spraken wy over het woordenboek van Weiland. Ik zegde, dat dit werk veel te wenschen overliet, en vertelde hem, hoe ik gevaren was met de scirrhonen. Hy wilde my niet gelooven, en daer wy digt by zyne woning waren, traden wy binnen. Hy sloeg zynen Weiland open, eene hollandsche uitgave, en daer vonden wy dadelyk het woord, dat ik te vergeefs in de uitgaef van Van Dieren en Co gezocht had. ‘Scirrhonen, kleine wormpjes, welke in de huid steken, en met het bloote oog naauwelijks te zien zijn.’ Zoo, zoo! - dacht ik in myzelven, - God weet hoeveel woorden die brave en gewetenvolle heeren Van Dieren en Co goedgevonden hebben, in hunnen nadruk van Weiland wegtelaten! | |
[pagina 307]
| |
Ik verzocht myn' vriend, my zyn werk voor een paer dagen te leenen, om eene vergelyking te kunnen maken tusschen den nadruk en de oorspronkelyke hollandsche uitgaef. Daer my dit zonder moeite vergund werd, trok ik met het woordenboek naer huis. Myne vergelyking begost ik met het blad, waer het woord scirrhonen had moeten staen. Op de zelfde bladzyde, geeft de hollandsche editie zeven en twintig woorden, waervan de heeren Van Dieren en Co het op zich genomen hebben, er negentien uit te laten. Eene kleinigheid, gelyk gy ziet. Deze uitgelaten woorden zyn: scirrhonen, scissuur, scitie, scleriasis, sclerotica, sclerus, sclirosarcoma, scolionirosis, scoliosis, scoloma, scolopender, scolopendrit, scolopomachaërion, sconcerteren, sconto, scorderen, scorificatie, scorpiodexis, scotomie. Op de vyf volgende bladzyden, bevattende in de hollandsche uitgaef honderd en tien woorden, hebben er de heeren Van Dieren en Co een en veertig uitgelaten. Eenige bladzyden verder, is er, in de hollandsche uitgaef, eene reeks van twee honderd negen en zeventig woorden, waervan de heeren Van Dieren en Co er honderd dry en zeventig, dus omtrent twee derden, hebben uitgeschrabt. En zoo is het, het geheele werk door. Men zal misschien zeggen: Maer die woorden, die de belgische uitgevers niet hebben nagedrukt, waren misschien van geen belang en geheel overvloedig? | |
[pagina 308]
| |
Indien dit het geval ware, dan hadden de nadrukkers nog het regt niet, zich deze uitlatingen te veroorloven, zonder zulks te kennen te geven. Welnu, verre van dit te doen, zeggen zy in tegendeel in hunne voorrede, dat zy, niet alleen het Woordenboek van Weiland, maer ook het daerop verschenen supplement nadrukten. Dus niet minder, maer in tegendeel meer, dan het hollandsche woordenboek. Maer de woorden, die zy uitgelaten hebben, zyn niet onbeduidend, niet ten overvloede. Men oordeele door eenige derzelven, welke ik hier overschryf: Semonen, noemden de Romeinen die klasse der goden, waaraan zij niet de opperheerschappij over de wereld, maar alleen zekere kleine verrigtingen toeschreven. Senage, eertijds in Bretagne in Frankrijk, bijzonder te Nantes, het regt, om van alle schepen, die in den tijd van den vasten, verschen zeevisch derwaarts bragten, den besten en grootsten voor den koning te nemen. Send, in de middeleeuwen in Duitschland een geestelijk zedengerigt, of liever eene soort van kerkvisitatie, welke zoowel de hooge als lage geestelijken in hunne kerspelen op bepaalde tijden aanrigten moesten. Senderbegli, bij de turksche legers eene soort van vrijwilligers welke lot de eerste snelle aanvallen gebruikt werden. Septemviraat, het zevenmanschap; een collegie of eene regering, die uit 7 leden bestaat. | |
[pagina 309]
| |
Szopa, voorheen in Polen een groot gebouw, hetwelk ten tijde van de keus eens konings bij Warschau, van planken opgeslagen werd, en waarin de senatoren zaten; terwijl de gemeene adel zich buiten hetzelve onder den blooten hemel bevond. Tabellariers, in de eerste christentijden, die geestelijken, welke uit vrees voor verraad, brieven over de belangen der Christenen van de eene gemeente naar de andere overbragten. Bij de Romeinen een knecht, die als schrijver bij zijn heer werkzaam was.
Dit zal wel genoeg zyn, dunkt my, om te bewyzen, hoezeer het Kunstwoordenboek door de heeren Van Dieren en Co verknoeid werd. Laet ons nu overgaen tot een ander werk, dat zy op eene niet minder onbeschaemde wyze bedorven hebben, namelyk de herdruk van Onze Voorouders door Van Lennep. Ik sla het boek open, en het eerste woord, dat myne oogen treft, is Isaec; zoo wordt de eigennaem Isaac, in dezen nadruk gespeld. De uitgevers zyn half Hollanders; men heeft hun doen verstaen, dat de woorden, die men in het hollandsch met aa schryft, in het vlaemsch met ae geschreven worden. Zoo maekt men van kaas kaes; baatzuchtige advokaat wordt baetzuchtige advokaet, en van een aap vormt men een aep gelyk de advokaet Vantichelt... het schynt begrepen te | |
[pagina 310]
| |
hebben. Aldus te werk gaende, hebben de uitgevers, in de diepzinnigheid van hun vernuft ontdekt, dat Isaac ook moest Isaec geschreven worden. Van Baal zouden zy Bael gemaekt hebben, even als zy ook, indien zy uit het vlaemsch den naem van Israël hadden moeten in eene hollandsche uitgave overbrengen, dit woord in Israal zouden veranderd hebben. Dit heet par analogie te werk gaen. Doch dit bewyst niets, dan de slimheid der uitgevers. Het volgende zal nog ten overvloede hunne getrouwheid bewyzen. De Friezen te Rome, in het gemelde werk, bevat het verhael van eenen opstand van monikken en prelaten tegen den paus, gelyk er meer dan eens te Rome hebben plaets gehad, in de tyden wanneer die stad door tegenovergestelde belangen verdeeld en verscheurd werd, en gelyk er zich, zelfs in onzen tyd, in eeniger mate vertoond hebben. De uitgevers, waeronder de godvruchtige advokaet Vantichelt en de nauwgezette avoué Dillen, hadden zich ingebeeld, dat het verslag van den opstand van een gedeelte der afgevallene geestelykheid eene aenranding was van de godsdienst, en wat deden zy? Zagen zy er van af, een werk uit te geven, waerin zy zulke aenrandingen ontdekt hadden? Dit ware redelyk en voorzigtig geweest; maer die heeren zyn noch redelyk noch | |
[pagina 311]
| |
voorzigtig. - Bepaelden zy zich, met het weglaten uit hunne uitgaef van die gedeelten waer zulke goddelooze dingen in beschreven werden? Dit ware misschien voorzigtig geweest, ofschoon niet redelyk; maer dit deden zy ook niet. Zy hadden een geestiger middeltje gevonden. Overal waer zy in het werk van Van Lennep monikken vonden staen, zetten zy bandieten; en prelaten vervingen zy overal door aenleiders van rooversbenden. Men kan ligt begrypen, wat vooreen domme rimram, wat voor ongebondene wartael, wat voor onzin en ongerymd gebrabbel uit dit alles moet voortspruiten; niet gesproken van de ontelbare afsnydingen en uitlatingen, waerdoor zy Van Lennep's werk onbarmhartig verminkt en geheel onkennelyk gemaekt hebben. Welnu, het zyn de zelfde uitgevers, die thans de laetste gedichten van Tollens in het licht gaen geven! Wat hebben wy daervan te verwachten? Zal dit geene herhaling zyn, van 't gene zy reeds ten opzigte van Helmers, Weiland en Van Lennep gepleegd hebben? Zullen zy ons niet een mismaekt, verminkt misgeboorte opdisschen, in plaets van het echte voortbrengsel van den hollandschen dichter? Ik hoop dat dit niet het geval zal wezen, en het is ook ten einde zulks te verhinderen, dat ik de bovenstaende opmerkingen nedergeschreven heb. Maer het voorleden doet my alles voor de toekomst vreezen, en zy die Van | |
[pagina 312]
| |
Lennep, Helmers en Weiland zoo onmeêdoogend gerabraekt hebben, zullen er waerschynlyk geene zwarigheid in zien, de zelfde domme wreedheid aen den dag te leggen, ten opzigte van Tollens. - Dit is de reden waerom ik noch deze, noch eenige andere uitgave van de heeren Van Dieren en Co zal koopen. |
|