Het boek der vertellingen en andere kuizelarijen (onder ps. Reinaert de Vos)
(1915)–Lodewijk Vleeschouwer– Auteursrecht onbekend
[pagina 99]
| ||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||
Mr Luybrechts gaat zijnen advokaat spreken over zijne rekening.- M. Knoopenknauwer, uw dienaar. - Ha! M. Luybrechts, zit neêr. - M. Knoopenknauwer, ik kom met dat apothekersrekeningsken, dat ge mij verleden week gezonden hebt. - Och! dit presseerde niet, M. Luybrechts; ik zou dit wel gehad hebben. Geef hier, wil ik het acquitteeren? - Maar ik kom niet, om het te betalen. - Ah! dan..... - Ik kom u maar zeggen, dat ik het verduiveld gepeperd vind, en mij dunkt, dat er hier en daar wat misrekend is. - Dit is zeer mogelijk, M. Luybrechts; errare humanum est, gelijk ge weet. - Ik weet niet wat ge wilt zeggen met raren manen mest, maar uw rekening schiet wat sterk met spek. - Kom, M. Luybrechts, wij zullen ze te zamen overzien. Zijt gij den 18 Juli bij mij geweest, om over uw zaak te spreken, ja of neen? - Ja, maar..... - Is M. Spiegels niet binnen gekomen en heeft hij ons gesprek niet gehinderd? Ben ik niet ongerust geworden, of gij wel zoudt terug gekomen zijn? Heb ik u later niet ontvangen? - Dit is wel waar; nochtans.... - Heb ik de stukken niet gelezen en er 's nachts over nagedacht? | ||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||
- Ja; ten minste, ik geloof het. - Heb ik niet voorgenomen u een briefken te schrijven? Ben ik er niet van afgezien, omdat ik het geraadzamer achtte, in persoon een bezoek bij u af te leggen? - Dit weet ik niet, maar gij hebt toch geen bezoek bij mij afgelegd. - Parfekt! Dit staat ook aangeteekend. Heb ik niet meenen te bellen? - Dit is mogelijk; maar gij hebt het niet gedaan. - Ik weet het; ook zult gij dit op uwe rekening vinden. Heb ik u niet meenen te schrijven? Heb gij mij dit niet belet, met binnen te komen? Heb ik niet met u over de zaak gesproken? Heb ik er niet andermaals over nagedacht? Heb ik u geen briefken geschreven en heb ik niet ernstig met u geconfereerd over de zaak? Heb ik geenen slaaploozen nacht doorgebracht? Heb ik het pleidooi niet opgesteld? Ik zal 't u laten lezen, als gij wilt; maar ge zult er niet uit kunnen. Heb ik geenen brief ontvangen van uwe tegenpartij? Heb ik hem niet gelezen? Heb ik er niet in gezien, dat de zaak geschikt was. Heeft mij dit geene teleurstelling veroorzaakt? Zou ik niet vermoeid geweest zijn, indien ik mijn pleidooi had uitgesproken? Heb ik van dit alles geene nauwkeurige declaratie opgesteld? Gij ziet dus wel, M. Luybrechts, dat alles in regel is. Bij mij zult gij geene misslagen vinden, mijnheer. Ik ben consciencieus. Voor zoo een viziet, waarmede gij mij vereerd hebt, zou een ander advokaat u eene volle vacatie gerekend hebben. En ik, wat doe ik? Een arm franksken met 80 centiemkens, is alles wat ik er u voor vraag! Is dit gematigd of niet, spreek? - Ja, ja, zegde M. Luybrechts, in zijn haar krabbende, dit schijnt nog al juist. Ik zal abuus gehad hebben. - Neen toch niet, M. Luybrechts, nu zie ik, dat gij gelijk hebt. Ik had toch iets vergeten. Het verdriet dat ik had, omdat ik niet meer kon rekenen, staat er niet op. Wij zullen dit aanstonds veranderen. Wij zeggen dan:
Zie, M. Luybrechts, nu valt er niets meer op te zeggen.- | ||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||
Luybrechts vertrok. In het naar huis gaan, kwam hij Spiegels tegen, die hem vroeg: - Wel, zijt gij te akkoord geraakt met Knoopenknauwer? - Ja wel, Spiegels; maar nooit in mijn leven reklameer ik nog tegen eene advokaten rekening Had ik nog wat meer gezegd, dan had die van Knoopenknauwer 10.000 frank beloopen. Het schoonste is, dat er niets op af te wijzen valt. Ik heb de additie zelf gemaakt!- |
|