Het boek der vertellingen en andere kuizelarijen (onder ps. Reinaert de Vos)
(1915)–Lodewijk Vleeschouwer– Auteursrecht onbekend
[pagina 65]
| |
[pagina 67]
| |
Nieuwjaarsdag.Prosper.
Tiens, Amédée! Ça va bien? Amédée.
Pas mal, et vous? Prosper.
Tout doucement. Au nouvel an, n'est-ce pas, il y a toujours quelque chose à espérer. Amédée.
A propos, ge zijt nog altijd op denzelfden bak, he? Hoeveel wint ge daar, als ik het mag weten? Duizend francs? Prosper.
Allez! duizend francs! Amédée.
Meer? Tiens! Victor had mij gezegd, dat ge maar duizend francs hadt. Prosper.
Ah ça, Amédée, blageert gij ook somtijds niet? Surtout als er juffers bij zijn. Hoe zouden wij anders fortuin kunnen maken. Gij hebt immers 3500 francs? Amédée.
Ikke? Wie zegt dat? Eulalie zeker? Prosper.
Dezelfde. Ze zegde er nog bij, sprekende van Constance: - Dat meisken zal gelukkig zijn, als ze met Amédée trouwt. - Hoe vinde 't? Amédée.
Die raaskous! Hoort eens, Prosper, het blijft onder ons, he? Prosper.
Tiens! Oude kamaraden! Het zou beest zijn anders. Amédée.
Ge moet weten, Constance is nog al een aardig poesken, he? Welnu, ik heb haar beloofd, met haar te trouwen, en natuurlijk, dan kost ik niet gaan zeggen, dat ik | |
[pagina 68]
| |
maar duizend francs won. Dit is immers geen positie. Wat kunt gij aanvangen met duizend francs? Trouwen! Als wij van tijd tot tijd die belofte niet deden, hoe zouden wij dan die nieuwjaars en vastenavond ballen kunnen bijwonen? Prosper.
Ze zei er bij, dat de bruiloft plaats had kort na nieuwjaar, dat ge eenen mode-winkel gingt openen en dat... Amédée.
Ta ta ta! een mode-winkel! Leuren ze daar nog meê? Ik heb haar gezegd, dat ze moet wachten tot dat mijne matant dood is, want dat ik die niet kou alleen laten. Allo! flauwkens, ge weet? Maar dit blijft onder ons, he? Prosper.
Ja, parole d'honneur. Het is immers bij ons klerkskens allemaal 't zelfde. Hoe kunt gij u anders in de wereld lanceeren? Zie Eugène eens! Op wat schoon fortuuntje heeft die niet gestaan? En dit enkel, met een schoonen bureau te laten maken! De lessenaren waren van massief mahoniehout, de toogen met marmeren platen, en een huis! al wat ge zien kost. En dit allemaal, om een meisken te krijgen, dat fortuun had! Maar 't is mislukt. Haar papa zag door en door het mahoniehout der lessenaars, door en door de marmeren platen der toogen, en hij heeft hem vriendelijk bedankt. Maar had hij er eens in gelukt! Zijn haring was gebraden. Het was nog al hardi, he? Amédée.
Wat is er al anders te doen? Onze oukens zijn burgersmenschen, die moeten werken en wroeten om door de wereld te geraken. Wel, wat doen ze? Het eerste dat ze droomen, is den athénée. Mijnheer hun zoon moet advokaat of koopman worden. Hij moet leeren declameeren, blageeren en radoteeren. Hij wordt daar geplakt tusschen eene klik fiskens van de eerste klas, zoons van schepenen, bankiers, groote koopliê. En met die fiskens moet hij gelijk staan in 't blageeren. Hij wordt er zoodanig beschaafd, dat hij eene straat om gaat, als hij zijnen pere van verre ziet aankomen. Is 't niet zoo, Prosper? Zijn wij niet beschaamd, als wij onze ouders ontmoeten? Prosper.
Dit is waar. Van de honderd kamaraden, die ik heb, is er niet een, die weet wat voor 'nen stiel mijn vader doet. Amédée.
Zoo haast wij een beetje fransch kunnen rabraken, plakken ze ons op 'nen bak, waar er van niets anders gepraat wordt, dan van acteurs en actrices, van bals en soirées, van tracteeren met champanje en madera, van affaires onder zeil, van exportatie en consommatie, van groote beneficies, maar nooit van verliezen. Dit steken de bazen in | |
[pagina 69]
| |
hunnen binnenzak. Wij, die dit allemaal afhooren terwijl wij aan 't copieeren zijn, wij zwellen op van hoogmoed, gelijk eene spons. Cuba eigaren worden te gemein voor ons, het moeten echte Havanas zijn. Wij abonneeren ons aan de theaters, bij coiffeurs; van tijd tot tijd gaan wij naar 't koffiehuis. Brrrr! welk een leven! Maar de centen, Prosper, de centen, jongen, daar ligt de knoop! Als mijn meken eens wist, hoe dikwijls ik in haren zak naar haren vingerhoed zoek, diable! En de nieuwjaar dan! Als die niet kwam, het zou er wel meê zijn! En gij, geeft gij dien te huis af? Prosper.
Ikke? Ge lacht er zeker meê. Daar weten ze te huis niets van. Maar dit blijft onder ons, he? Amédée.
Tiens donc! Prosper.
Verleden jaar kwam ik, met nieuwjaar, bij mijnen baas, en zei: ‘Bonjour, monsieur, zei ik, j'ai l'honneur de vous souhaiter une heureuse année, zei ik; ge weet, gelijk naar gewoonte. Bien, Prosper, zei hij, je suis content de vous, zei hij; maar, zei hij, ik wil niet meer hebben, dat ge zoo veel in de keuken loopt, zei hij. Geen familiariteiten met mijne domestieken, zei hij, en zoo 'nen heelen rimram. Tenez, zei hij, dat is voor uw devoiren. En hij stak mij iets in de hand, dat in een enveloppe was. Mijne vingers beefden van ongeduld. Ik wenschte hem veel navolgenden, en wip! ik was den bak uit. Zoo tij ik op de straat kwam, de enveloppe af, en...., raad eens! Amédée.
Twee briefkens van 100 francs? Prosper.
Twee van 100? Vijf van 100, ja! Vijf honderd francs! Ge kunt denken, hoe alles voor mijne oogen draaide. Vijf honderd francs, dacht ik, wat nu gedaan? Ik zal er 100 afhouden, en aan mijne oukens zeggen, dat ik er maar 400 heb gekregen. Vier honderd francs! Da's toch wat vet om af te geven, dacht ik. Allo, drie honderd. Drie? Dat klinkt nog al gelijk vier. Als ik er eens twee afgaf? Mij dunkt, dat dit nog al wel is, voor een nieuwjaar. Mijne ouders, die van buiten zijn, kennen geenen anderen nieuwjaar dan een peperkoek. Ja, kom, twee honderd francs. Het zal er gaan van avond, in de Variétés, dacht ik. Amédée.
En te huis? Prosper.
Te huis waren ze zoo blij als kermisduivels. Twee honderd francs, zei mijn pere, wel, jongen, dat is kapitaal! Ge wordt een klepper, zullen. En hebt ge nu niets voor uw eigen, voor een goed cigarken? - Neen, vader. - Zie, daar zijn tien francs, en doet uw best, hebt ge 't gehoord? Moeder | |
[pagina 70]
| |
zal morgen eens meê gaan zien bij monsieur Deldrap, voor eene nieuwe broek. Allo! Dag Prosper! - En ik de deur uit. Wat vreugd! Ge kunt denken, met 310 francs op zak, diable! Alles wat ik zag, was te goedkoop. Ik liet mij dien avond onder drie societeiten inschrijven, ik at drie biefsteken en twee porties paling; ik speelde zes parties op den billiard; ik ging naar de Variétés en dronk, voor den eersten keer in mijn leven, champanje. Ik danste dat het een plezier was, en toen ik 's morgens te huis kwam, had ik nog 200 francs over, en een stuk in mijnen kraag op den hoop toe. Nieuwjaar! nieuwjaar! Als wij dit niet hadden, jongen, wij kosten in de Cité gaan wandelen, met onze handen in onze zakken. Amédée.
Vijf honderd francs, 't is wel de moeite waard! Bij ons, aan de douanen, geven de bazen niets. Alles wat wij krijgen is van de expediteurs, en hier en daar een jovialen koopman. Als ge op onzen bureau komt, voor eene declaratie of passavant, en ge dokt niet goed af met nieuwjaar, dan kunt gij uw papier aan de pin steken, en een uur of twee gaan wandelen. Maar als de expediteurs en de joviale mannen komen, die roepen al aan de deur: - Zeg, Jef, eene declaratie voor de sortie! Een passavant! - Ze komen binnen den toog, pakken eene pen, en gaan zonder complimenten, nevens ons aan den lessenaar zitten. Als wij niet gauw genoeg zijn, dan zouden zij zelven de stukken wel opmaken. Hoe vinde 't? Het springt wel wat tegen den kop; maar dit nieuwjaar, dit nieuwjaar! Dit roept van uit het binnenste van onzen leegen zak: - Toe, Jef, schrijf! Het is haast nieuwjaar. Toe! Laat die andere apen maar op den kanapee zitten. Toe! toe! - En zoo gaat het. Als wij van onze pree moesten leven, Siemenies kinderen! jongen, dan waren wij er erger aan dan de stadhuisklerken. Maar die zullen ook wel vetjes hebben. Prosper.
Nieuwjaars wenschen, komedie! anders niets. Ik wensch u een zalig nieuwjaar! dit is zoo veel, als of ik mijne handen reikte om wat te krijgen. Waar het nog echt is, dit is bij eenvoudige burgersmenschen, die niet beschaafd genoeg zijn, om kaartjes te laten drukken. Amédée.
Die kaartjes! De kaartjesliefde gaat alle jaren meer en meer vooruit. Bezoeken verminderen en gaan te niet. Al wat ge te huis krijgt, als ge geen gouverneur of burgemeester zijt, zijn vuilniswijven, gaz-ontstekers, tamboers van de garde-civique, kassijers, en zoo eene geheele masse eenden, daar ge met geen stuk peperkoek van af zijt. Recht- | |
[pagina 71]
| |
uit gesproken, het spant mij ook tegen, als ik ergens moet gaan, bij kennissen of familie, waar niets af valt. Dit heeten wij korvee, op den bak. Prosper.
Zoo is het, Amédée. Effectief, het is komedie. Tegenwoordig ben ik, gelijk de garçons in de koffiehuizen, eens zoo rap en gedienstig op den bak, omdat het haast nieuwjaar is. Dat doet altijd goed effect bij den baas. Amédée.
Wel, uw pere heeft een acteur van u gemaakt, in plaats van u zijnen stiel te leeren. Ziet dat gij u goed op de planken houdt, en dat ge niet te dicht bij 't licht komt, anders verbrandt gij uwe billen. Prosper.
Dit heeft geen nood. Ik zal alles wel schaveelen. Waar vind ik u met nieuwjaar? In den Suisse? Amédée.
Komt in 't Café français. Prosper.
Allo! tot het naaste jaar! Amédée.
Oui. Salut. |
|