Het boek der vertellingen en andere kuizelarijen (onder ps. Reinaert de Vos)
(1915)–Lodewijk Vleeschouwer– Auteursrecht onbekend
[pagina 59]
| |
[pagina 61]
| |
Heer Fiks-en-Vaardig.
| |
[pagina 62]
| |
heer knecht zat in de koets, en de stoet reed naar het koninklijke hof toe, waar de schoone prinses woonde. Als de gebaande weg ten einde was, voeren zij het veld in, en kwamen welhaast voor een groot woud, vol met duizende vogels. Daar was een duizendstemmig gezang, dat prachtig weergalmde in de blauwe lucht. - Halt! halt! - riep Fiks-en-Vaardig, - dit vogels niet gestoord. Zij loven hunnen schepper en kunnen mij wel eens van dienst zijn. Links om! - De koetsier moest dus omkeeren en rond het woud rijden. Het duurde niet lang, of ze kwamen aan een groot veld, daar wel duizend raven zaten, die luidop om voedsel schreeuwden. - Halt! halt! - riep heer Fiks-en-Vaardig; - maakt een der paarden los, voert het op het veld en steekt het dood, opdat de raven gespijsd worden. Die moeten geenen honger lijden.- Nadat de raven verzadigd waren, werd de reis voortgezet, en ze kwamen aan een water. Daarin was een visch, en deze klaagde erbarmelijk. - Om Godes wille, zet mij in een vlietend water; want in dit moeras heb ik geen voedsel. Gaarne zal ik u ook eens dienen.- Eer de visch uitgesproken had, riep Fiks-en-Vaardig: - Halt! halt! Kok, neem hem in uw voorschoot; koetsier, rijdt naar een vlietend water. - Toen zij er aan gekomen waren, steeg Fiks-en-Vaardig zelf uit de koets, en zette den visch in den vloed, zoodat hij van vreugde, met den staart sloeg. Dan sprak Fiks-en-Vaardig: - Laat nu de paarden snel loopen, opdat wij van avond nog aan de bestemde plaats komen. In de koninklijke hoofdstad aangekomen zijnde, reed hij regelrecht naar het voornaamste hotel. De waard en al zijne lieden kwamen aan de deur geloopen, ontvingen hem op het beste en dachten, dat een vreemde koning aangekomen was. Maar Fiks-en-Vaardig liet zich dadelijk naar het koninklijke hof voeren, en hield om de prinses aan. - Mijn zoon, - zegde de koning, - dergelijke vrijers zijn er al veel van de hand gewezen, omdat er niet een kon uitvoeren wat ik had opgelegd, om mijne dochter te winnen. - Welnu, - sprak Fiks-en-Vaardig, - leg mij maar iets moeilijks op.- De koning zei: - Ik heb eene maat raapzaad laten zaaien; kunt gij het mij weder aanschaffen, zonder dat er een korreltje aan ontbreekt, zoo zult gij de prinses voor uwen heer verkrijgen. - Ho ho! - dacht Fiks-en-Vaardig, - dit is ge- | |
[pagina 63]
| |
makkelijk voor mij. - Daarop nam hij eene maat, eenen zak en sneeuwitte doeken, ging naar buiten en spreidde de doekens nevens het bezaaide veld uit. Het duurde niet lang of de vogels, die in het woud niet waren gestoord geworden, kwamen aangevlogen, verzamelden het zaad, korreltje voor korreltje, en droegen het op de witte doeken. Wanneer zij alles verzameld hadden, schudde het Fiks-en-Vaardig in den zak, nam de maat onder den arm, ging tot den koning en mat hem zijn uitgezaaide zaad voor. Nu dacht hij, dat hij zeker de prinses ging krijgen. Maar daarin was hij mis. - Nog iets, mijn zoon, - zegde de koning: - mijne dochter heeft eens haren ring verloren; dien moet gij weder vinden, eer gij ze bekomen kunt.- Fiks-en-Vaardig was daarom in 't geheel niet bezorgd: - Toon mij het water en de brug waar de ring verloren is, en ik zal hem gauw te voorschijn brengen.- Bij de brug gekomen zijnde, keek hij naar omlaag in het water. Daar zwom de visch, dien hij in den stroom gezet had, en die zijn kop omhoog stak en zeide: - Wacht een beetje; een walvisch heeft den ring onder de vin, ik zal hem dadelijk brengen. - De visch zwom weg, maar kwam spoedig weer terug en wierp den ring aan land. Fiks-en-Vaardig bracht hem tot den koning. Deze echter sprak: - Nu nog iets. In gindsch woud is een eenhoren, die reeds veel schade veroorzaakt heeft. Als gij dien dooden kunt, dan blijft er u niets meer te doen over. Fiks-en Vaardig bekommerde zich daar weinig om, maar ging recht naar het woud toe. Daar waren de raven die hij eens gespijsd had, en die spraken: - Een beetje geduld. De eenhoren ligt te slapen. Zoohaast hij ontwaakt, pikken wij hem zijn oog uit; dan is hij blind, en zal in zijne woede tegen boomen loopen en zich zelven met zijnen horen vastspitten. Welhaast opende het dier zijn oog. Toen vlogen de raven naar omlaag en hakten het uit. Van de pijn sprong het op en liep razend in het woud rond. Het duurde niet lang, of het had zich vast geloopen. Fiks-en-Vaardig sprong er op toe, sloeg hem den kop af, dien hij bij den koning bracht. Nu kon deze zijne dochter niet meer weigeren. Zij werd aan Fiks-en-Vaardig overgeleverd, en hij reed met haar, in vollen stoet, gelijk hij gekomen was, tot zijnen heer terug. Daar werd hij met vreugde ontvangen. De bruiloft werd in volle pracht gehouden, en Fiks-en-Vaardig werd eerste minister. |
|