Het boek der vertellingen en andere kuizelarijen (onder ps. Reinaert de Vos)
(1915)–Lodewijk Vleeschouwer– Auteursrecht onbekend
[pagina 33]
| |
[pagina 35]
| |
Een Antwerpsche Verkens-Maatschappij.De vergadering heeft plaats in eene kroeg voerende voor uithangbord: In den Telle Graf tapt men alle soorten van dranken en bier en halven beijers bij Louis Snekens. Het vlag der maatschappij draagt voor zinspreuk: De vrinschap, ofschoon er alle dagen gevochten wordt.
Wannes Schrobbers, hoofdman der maatschappij gaat nevens de horlogiekas aan 't hoofd der tafel zitten. Een dozijn medaljes van verschillende grootten hangen hem op de borst; onder anderen, eene van 't handgevecht, twee van de mans of Brusselsche canarievogels, voor het postuur, eene voor de geëmaljeerde poppen, twee voor de blinde vinken, twee van de meezenvangst, en eene als hoofdman van de verkens. De eerbied dien hij inboezemt, als hij daar zoo opgetakeld de vergadering voorzit, is onuitsprekelijk. De Hoofdman.
Sa, jongens, zijn wij allemaal present? Marten Kanon
(secretaris). Ja, hoofdman, allemaal. Ik en Klaas de kassier, en Balten Kwak, en Jef Answit, en Tist Verguld, en Sander Koffemeyer, en Peer Overslagers, en Wannes van Geut, en Sus Piré, en Mane Smeerpont. De anderen zitten daar achter, hoofdman.
De Hoofdman.
Eer wij beginnen, jongens, heeft er iemand somtijds geen sjiksken? Ik heb per abuus mijnen rol vergeten. Mane.
Hier, hoofdman! Hij is wel wat kort, maar... | |
[pagina 36]
| |
Klaas.
Daar, hoofdman! Dat is rol uit het Parapluuken. Sander.
Ga weg met uwen rol. Daar, Schrobbers... verekskuzeert, hoofdman wil ik zeggen, daar, dat is van dien Havana nog, ge weet wel, dien wij daar eens gelost hebben. De Hoofdman.
Dank u, vrienden, dank u; het is maar voor een klein besken, jongens; want zonder toebak zou ik het niet kroppen. Dan ben ik geen halve mensch. Nu wij bijeen zijn, vrienden, heb ik een voorstel te doen, daar ge, geloof ik, kontent zult van zijn. Al de Mannen.
Ja ja, zeg op; het woord is aan den Hoofdman. Bravo! De Hoofdman.
Ha wel, jongens, ik proposeer een propositie, dat is van eens deftig te vlaggen, als de verkens komen. Natuurlijk, wij moeten iets doen. De Mannen.
Ja ja, zeker vlaggen, goed geveegd! Vivat onze hoofdman! De Hoofdman.
Stilence, jongens, laat me spreken. Ge weet dat wij, voor het vlaggen, de permissie van den kommissair of den burgemeester moeten hebben, he? De Mannen.
Dat is positief, dat is uitgemaakt. De Hoofdman.
Ha wel, ik proposeer dan, dat de Koben en de Mane, die van mijn ploeg zijn, morgen de parmissie gaan vragen. Ik zal ze een half uur vroeger laten uitscheiden. Wat dunkt u, jongens? De Mannen.
Vivat de hoofdman! Hurrah! Vivan de verkens! Mane.
Verekskuzeert, hoofdman, als mij het woord geparmetteerd is; maar om rechtuit te spreken, naar den kommissair gaan, dat kan ik niet doen, om redewil dat ik mij in den haat gezet heb, met die vechtpartij in de Rottestraat, bij Mie Jef. Ja, hoofdman, ik vraag ekskuus, om redewil dat ik niet kan. Maar de verkens tegen gaan, dat wil ik met plezier, dat weet ge. Kobe.
Om te zeggen, hoofdman, dat ik zuiver ben, dat ook niet, zullen. Ze kennen mij op de Groote Markt. Maar dat was 't minste, als 't die affaire niet was van Maandag met mijn wijf. Ze zien het nog aan mijn oogen. Anders ben ik gereed. De Hoofdman.
En gij, Klaas? Klaas.
Dit zal zoo al hetzelfde zijn, hoofdman. Ge weet, wij hebben ook nog al affairekens aan de dok. Als 't met de verificateurs was, ja! Ik zou zeggen: Allo! haalt eene flesch cognac, en wij zijn klaar. Maar de policie! Dit lapt altijd op | |
[pagina 37]
| |
bij mij; ik heb er een hekel tegen. Maar, hoofdman, als ik eens eene propositie mocht proposeeren, ik zou een brief aan den burgemeester schrijven en..... De Mannen.
Bravo bravo! Vivat Klaas. Hurrah! De Hoofdman.
Dit is geen slecht gedacht van den Klaas. He wel, secretaris, ge moet dat eens vegen. Marten
(secretaris). Verekskuseert, hoofdman, ge weet dat ik niet kan schrijven. Teekenen met een kruisken, als het moet zijn, dat kan ik; maar schrijven, dat zal onze hoofdman beter doen, geloof ik. En daarbij, dat zal meer coureuzement geven aan den burgemeester, om redewil, dat onze hoofdman deken is van de sjouwers.
De Mannen.
Bravo, bravo! Vivat onzen deken! De Hoofdman.
Allo! Ik zal proberen, op conditie dat ge mij helpt. Ge weet, jongens, een brief schrijven aan een burgemeester, dat is van geen stroo. Zeg, bazin, ge moest ons eens pen en papier brengen; maar postpapier, zullen van dat blaauw, met die timberkens op. De Bazin.
Daar, hoofdman; dat is van 't zelfde papier, waar mijne kleine zijnen nieuwjaarsbrief op geschreven heeft; dat zal zeker goed zijn. De Hoofdman.
Allo! laat ons eens zien. Wij beginnen met:
‘Antwerpen, 18 December 1861
Mijnheer den zeer Edele Heer Mijnheer den heer Burgemeester van de stad Antwerpen.’ De Mannen.
Bravo, bravo! Vivat de hoofdman! De Hoofdman.
Vindt gij niet, jongens, dat het wat vet geschreven is? De Mannen.
Het is gegraveerd! Het is bommenabel schoon. De Hoofdman.
‘Zeer Edele en hoogmoedigen Heer.’ Zoo is 't, he? Marten.
Dat is te zeggen, hoofdman, edele heer, dat is wat vet! Hij is immers geen noblesse. De Hoofdman.
Dat doet er niet toe, jongen. Ze zeggen immers wel den edelen handboog, en dat is ook geen noblesse. Ten andere, ge weet niet wat hij nog kan worden. De Mannen.
De hoofdman heeft gelijk, bravo! Marten.
Verekskuzeert, hoofdman, ik was abuus. De Hoofdman.
Wij zegden dan: ‘Zeer edele hoogmoedige Heer, Mijnheer! Ik, Wannes Schrobbers, hoofdman van de verkens...’ Sander.
Mag ik eens een mondvol spreken, hoofdman? | |
[pagina 38]
| |
De Hoofdman.
Zeker, Sander. Sander.
Ik vraag ekskuus, ge zegt ikke; staat dit niet wat aardig Het is alsof gij alleen maar van de verkens waart. Zou het niet beter zijn, te zeggen wij? Dat is gij, ikke, de Koben en de Klaas? De Mannen.
Dat is klaar! De Sander heeft gelijk. Vivat de Sander! De Hoofdman.
Hoort eens, jongens, ik versta dit zeer goed; maar ge moet me gerust laten, anders klad ik. Wij zeggen dan: ‘Ik, Marten Kanon, Klaas Suikerbuik, Sander Koffemeyer en Wannes Schrobbers, hoofdman van de verkens societeit in den Telle Graf, wij komen, Mijnheer den edelen heer Mijnheer de Burgemeester van Antwerpen, wij komen met de grootste attentie en beleefdheid vragen, of het ons geparmetteerd is met uwe edele permissie, overmorgen te mogen vlaggen, als de verkens komen, met de drij koleuren over de straat gelijk den lesten keer, als keunink Leopol hier is geweest, dat ge wel zult gereflekteerd hebben, Mijnheer.’ De Mannen.
Bravo! Goed gedouwen, hoofdman. De Hoofdman.
Laat mij voortgaan, jongens. ‘Ja, edele Heer Mijnheer, en als gij de goedheid hebt om dit te parmetteren, dan beloven wij u Edelen, dat elken keer dat de keunink de goedheid zal hebben van hier te komen, dat wij dan de goedheid zullen hebben van te vlaggen met de drij koleuren, just gelijk wij doen, als de verkens de goedheid hebben...’ Marten.
Maar, hoofdman, staat daar niet wat te veel goedheid in? De Mannen.
Allez! Te veel? Daar kan niet te veel goedheid in staan; dat toont dat wij onze wereld kennen. Ga maar voort, hoofdman. De Hoofdman.
‘... de verkens de goedheid hebben van te komen. Dat is ons allemaal egaal, Mijnheer; wij zijn jongens van de Belge Nasjong, Mijnheer, die met de revolutie de Hollanders uit het arsenaal gejaagd hebben voor onze keunink Leopol. Daarom komen wij vragen, Mijnheer, met veel attentie, Mijnheer, of wij mogen vlaggen voor onze verkens, gelijk wij den lesten keer gedaan hebben voor de parade van de garde civik. Als het goed is, Edele Heer Mijnheer de Burgemeester, gelieft dan uwen knecht eens te zenden bij Marten Kanon in de Lange Winkelstraat, nuus over den Ossiater, twee deuren voorbij den Koeboer, boven. | |
[pagina 39]
| |
‘Wij hebben de eer en de hoogmoedigheid van u Edele Heer Mijnheer den Burgemeester vriendelijk te saluweeren. ‘De sekretaris, (zijn kruisken) + Sito, sito.’ ‘De Hoofdman, Ik Wannes Schrobbers, sjouwer bij de groote ploeg. De Mannen.
Hurrah! hurrah! Vivat onzen deken! Marten.
Welk een jammer, dat wij den Wannes niet gekozen hebben in den goedenmannenraad! Wat talent voor natiegast! De Hoofdman.
Is het anders niet? Ik heb al puiker petitiekens gezonden naar 't gouvernement van den keunink! Bazin, geeft daar eens een ouweltjen, en eenen knoop voor 't cachet. Ah ça, jongens, wie gaat er nu de verkens tegen? Gij, Marten en Sander? De Mannen.
Gelijk ge wilt, hoofdman; verleden jaar was er een literken aan vast, en ons verlet aan de natie..... De Hoofdman.
Daar zal ik voor zorgen, jongens. A propos, Klaas, hoe staat het met de kas? Klaas.
Wel, hoofdman, daar schieten nog 25 francs en 35 centiemen over, en daar staat nog te betalen 3 liters en 6 kappers jenever. Zoo omtrent 16 franks zullen er nog over zijn. De Hoofdman.
Wel, jongens, dan proposeer ik eene ton seef voor overmorgen, en als er dan nog te kort is, dan spreekt ge mij aan. De Mannen.
Hurrah! Vivat de hoofdman! Vivat de keunink! Vivan de Verkens! Sander.
Vrienden, als mij het woord geparmetteerd is..... De Mannen.
Zeker, zeker. Ussst! Sander.
Vrienden, ik proposeer 'nen dronk op de gezondheid van onzen hoofdman en van de verkens, en ik hoop dat wij nog lange jaren samen mogen bijeen blijven in onze societeit, die nu 60 members sterk is. En ik proposeer van toekomend jaar, als de keunink komt, ook meê te defileeren, om te laten zien, dat de verkens van Antwerpen, ik wil zeggen de societeit van de verkens, voor niemand moet onder doen. De Mannen.
Bravo, bravo! Vivat Sander! Hurrah! De Hoofdman.
Jongens, het is twaalf ure, en ik geloof voor de reputatie van onze societeit, dat het goed zou zijn, naar huis te gaan. De Mannen.
Hurrah! Vivat de hoofdman! Hurrah! Hurrah! |
|