Den nieuwen verbeterden lust-hof gheplant vol uytghelesene, welgherijmde, eerelijcke, amoreuse ende vrolijcke ghesanghen
(1607)–Michiel Vlack– Auteursrechtvrijop de wyze: Troost my doch wel schoon Goddinne.De nydicheyt snoot,, schept vreuchde groot
In een anders smart.
Dan als haar begeert,, daer in falieert
Knaecht zy het hart.
Een tonghe zijnde tot quaet ghenegen
Den Mensch schadelijck verderft,
Geen cruyt noch raet en helpt daer tegen
Want door haer veel dusent sterft:
Daer zy af spreeckt,, sijn hart doorsteeckt,,
| |
[pagina 21]
| |
Hoe schoon sy smeeckt,, of schyndt voor dooghen waart,
Tgheen haar ontbreeckt sy lasterlijck wreeckt
Daerom geleect,, den wysen hooch vermaart,
Een twee sijd snijdent swaart.
Feninich sijn der Slange beeten
Rovende menich haar kracht
Maer achterclap is niet om weeten
Wat door haer quaets wert gewracht,
Hun boos opset daer zy te met
Meede besmet,, den vromen tot onschult,
Can niet belet,, zijn noch verplet
Anders dan het, te lyden met gedult
Tot ghy 't verwinnen sult.
Voor dieven snoot men huysen sluyten
Om haer quaet te keeren yet
Maer tonghen vals te houden buyten
Canmen geensins weeren, niet,
Die menghen al door haar ghekal
Bittere gal onder den Honich soet,
Doch dit en sal,, het vroom ghetal
Niet tot den val doen comen metter spoet,
So langh alst Godt verhoet.
De waarheyt Prince sal behouden
Boven haar de overhant
Zo wie dat vastelijck betrouden
Zy en bleven noyt in schandt
Maar logens schijn neemt haest verdwijn
Zo ick bevyn,, al waarser noch so fel
De waarheyt fijn,, neemt wech tfenijn
Tallen termijn,, zy onderlooptse wel
En doot de looghen snel.
Wie kant ontvlien? |
|