X I X. De Vader ontfanght sijnen Sone.
WAt Kindt sie ick ghinder soo bleeck, magher, vervallen, met de Wijse Maeghet commen ? Och het is mijnen Sone ! Mijnen Sone is het; Het is mijnen Sone ! Doen vloogh de Vader op, hij liep dat sijne beenen drilden; Hij vloogh sijnen Sone om den hals; Ende hem cussende Streelden de traenen uyt sijne Vaderlicke oogen als sterck loopende waeterstroomen die langhe hebben opghehouden gheweest. Ende weenende seyde hij: Och sie ick dij mijnen Sone; Mijnen Sone sie ick dij; sie ick dij mijnen Sone: Wij moeten Leven !