Den lvst-hof van de christelicke zielen
(1600)–Jacobus Viverius– Auteursrechtvrij
[pagina 31]
| |
Op de wijse van den 68. Psalm Davids.Dat nu * God's Wijsheydt mijn Goddin
Mijn hert doe Branden met haer Min,
Een * Bruyloft sal ick Singhen;
De Bruyloft van het Weerdigh Lam.
Dat voor ons in de Wereld quam,
Om breken doodes stringhen !
2. O gheef mij * duysent Cuskens soet,
O Wijsheydt, Son van mijn ghemoet,
In Christo sal ick wesen !
Mijn * eerden Vat en is hier niet:
Ick ben in Iesv Christo: (Siet !)
Niet dan Christ wordt ghepresen !
3. * Hier ben ick nu voor Godes * Throon:
Men settet op mijn hoofdt de * Croon:
Den * Schepter men mij ghevet:
De * Balsem-Oly Heyligh-soet
Langhs mijnen Baerdt men druypen doet:
Dus mijne Ziele levet !
4. * Hosanna, Coningh, zij * Ghegroet !
Dat dij nu yder val te voet !
Hosanna, * Coninghinne !
Hosanna, Coninghinnen al !
V * voet-banck zij het eerdtsche dal,
Den Hemel uwe * Tinne !
5. O Sone ! dat dij yder * Cust
En op dij settet sijnes lust,
Och dat is mijn begheeren !
* Cust mijnen Soon, O Heyl'ghe Stam,
Op dat hij nimmermeer zij gram;
Ick en sal u niet deeren,
| |
[pagina 32]
| |
6. Siet ! sijn * Hayr blonter is dan vlas:
Sijn * Aenschijn blincket als ghelas:
Sijn Ooghen zijn twee * Sonnen:
Sijn voor-hoofdt is glat, wit en groot:
Sijn * Wanghen blosen crieckigh-root,
Het zijn des * Levens tonnen !
7. O sijne * Lippen zijn Corael;
Sijn * Tanden Iuoor sterck als stael;
Sijn * Tonghe is scharlaecken:
Sijn * Longhen is vol * Speceri;
Sijn * Maegh is vol van * Ambrosi,
Sijn hert vol * Minnigh blaecken.
|
|