| |
| |
| |
Vervolg der cultuur-geschiedenis, - een hoofdstuk, alleen leesbaar voor ernstige lui, wien de opvoeding der jeugd ter harte gaat en die op de nuttigste en aangenaamste manier aan hun eind wenschen te komen.
't Zal elken nadenkenden lezer in 't oog vallen, dat deze tijdelijke huwelijken er het hunne toe moesten bijdragen, om het vrouwelijk karakter te wijzigen. Wat toch is bij ons 't geval? Als een meisje bij ons eenmaal gehuwd is, houdt elke prikkel, om zich eene plaats in de maatschappij te veroveren, bij haar op. Zij is dan eenmaal de haven ingezeild, waar zij haar verder leven rustig zal blijven liggen, - tenzij de onverbiddelijke dood haar op niet al te bedaagden leeftijd tot weduwe mocht maken: dan kan zij nogmaals op eene kaperexpeditie uitgaan. - 't Lust mij echter niet de wijzigingen van den vrouwelijken aard door den voortdurenden strijd om 't bestaan van de Darwiniaansche schoonen nader uiteen te zetten.
Ook op de kinderen, die uit deze kortstondige echtvereenigingen mochten geboren worden, was de heilzame werking dezer inrichting niet te loochenen. In nagenoeg alle gevallen kwamen zij voor rekening van den vader. De wet bepaalde, dat de moeder drie weken na hare bevalling van alle zorg ontslagen was en dan des noods bij deurwaarders-exploot den vader kon dwingen het
| |
| |
kind te laten halen. De vaders namen hunne kinderen niet aan hun huis. Zij waren daar niet op ingericht en gewoonlijk reeds lang weder gehuwd met eene andere dame, die zich niet geroepen achtte, om zulke zorgen op zich te nemen.
Dit maakte in Darwinia het bestaan van vele inrichtingen tot opvoeding dringend noodzakelijk. Zulke inrichtingen bestonden in grooten getale in de omliggende dorpen en kleine steden. Ja, Darwinia was het goudland voor de kostschoolhouders. Hoe nietig is deze tak van industrie ten onzent in vergelijking met die op Darwinia, als men bedenkt, dat de opvoeding der kostschool daar reeds een aanvang nam met de derde of vierde week na de geboorte! Aan zoo'n Darwiniaansch kind was nog eer en - geld te behalen!
Zulke kostscholen verspreidden veel welvaart in de streek, waar zij gevestigd waren; want het hoofd der inrichting placht de nog zeer jonge kinderen op zijne beurt weder ter voeding en verpleging uit te besteden aan arme moeders uit den omtrek, die zelven meestal onder den last van een talrijk gezin gebukt gingen.
Deze instelling verschafte zoo vele gemakken aan de ouders, dat ook de uit ouderwetsche huwelijken geborenen veelal denzelfden weg opgingen. De liefdevolle ouders beweerden, dat de lucht eener groote stad als Nieuw-Berlijn nadeelig werkte op den groei en bloei der lieve kleinen.
Dat de landelijke omgeving een zeer gewenschten invloed uitoefende, bleek met de daad. 't Gebeurde namelijk nooit, dat een kind, waarvoor eene jaarlijksche toelaag betaald werd, stierf. En naar 't scheen, ging de zelfopofferende liefde der landelijke opvoeders zoo ver, dat zij hunne eigene kinderen bij de vreemde achterstelden. De eigene kinderen der pleegouders stierven gewoonlijk zeer jong. Reeds had dit feit de aandacht
| |
| |
der regeering tot zich getrokken en was eene commissie benoemd om het te onderzoeken. Een lid dezer commissie had de vreeselijke verdenking geopperd, dat de zaak hierin hare oplossing vond, dat de pleegmoeders regelmatig de aangenomene kinderen lieten doodhongeren en er later de hare voor in de plaats stelden. Daar echter Darwinia geen militaire staat was, had men de zaak hierbij gelaten en veroorloofde men de jeugdige burgers, die vóór den dienstplichtigen leeftijd verkozen te sterven, voor en na rustig hun gang te gaan.
Waren door de liefhebbende pleegmoeders de eerste zorgen aan de jeugdige wereldburgers besteed, dan nam de kostschoolhouder hen weder in ontvangst en voedde hen naar vaste beginselen en door een sober diëet op.
't Ware zeer te wenschen, dat onze tijdgenooten tot dit opvoedingsstelsel konden besluiten. Ik wil er niet eens over spreken, dat de zorg voor kinderen bijna niet te vergen is van de bewoners der groote steden, die in velerlei beslommeringen gewikkeld zijn en wier plicht meebrengt meer in het publiek dan binnen de enge wanden van het eigen huis te leven. Ik wil enkel de aandacht vestigen op de zedelijke vorming der kleinen zelven. - Wie weet niet, dat de kinderen door niets meer bedorven worden dan door de dwaze apenliefde der ouders?
Van vertroetelen was bij de kostschoolhouders geen sprake. Ik zou zeggen, 't was daar eene echt Spartaansche opvoeding. De geschiedenis zegt, dat dit opvoedkundigste van alle volken, die ooit bestaan hebben, tot stelregel aannam de kinderen een weinig honger te laten lijden, opdat zij mochten leeren zich zelven te redden door op listige wijs zich van het een en ander meester te maken. Dit was, geloof ik, ook het doel der kostschoolhouders met het karig toemeten der levensbehoeften.
| |
| |
Neen, de zoo opgevoede kinderen hadden nooit kennis gemaakt met het ontzenuwende gevoel, dat wij liefde plegen te noemen. Zij waren door niemand bemind geweest en hadden ook niemand lief gehad. Zoo traden zij de maatschappij binnen als zelfstandige, vooroordeellooze personen, ongenaakbaar voor al die aandoeningen, welke ons vaak belemmeren om den strijd voor het bestaan met goed gevolg vol te houden.
Zulk een nooit door eene moeder gestreeld of door eene vaderhand geleid jongeling trotseerde ieder, die hem geen voordeel aanbracht. Hij liet zich niet in zijne handelingen belemmeren door de kleingeestige bedenkingen van een bekrompen vader. Hij kende geen ontzag voor hooger geplaatsten, geen eerbied voor ouderen. Hij spotte met vaderlandsliefde. Hij stak den gek met gevoelsleven en godsdienst. In één woord - ik herhaal het - hij was vrij van de liefde, die vijandin van het belang van 't individu, - van de liefde, die de menschen week, laf, arm, bespottelijk maakt. Neen, de Darwiniaansche opvoeding vormde echte soldaten voor den algemeenen maatschappelijken gerilla-oorlog, waarin de partijen elkander geen kwartier schenken en die de strijd om 't bestaan heet.
Uit zulk eene jongelingschap, die alleen in geestdrift kon geraken voor het eigen ik met zijn lust tot zinnelijke genietingen en zijne hoop op stoffelijke voordeelen, vulde zich de kern der natie van Darwinia aan. Daaruit groeiden de ambtenaars en het publiek, dat een oordeel over die ambtenaars velde.
In welke verhouding stonden zij tot elkander? Zoo'n ambtenaar wist niet beter, of het publiek bestond om zijnentwille. Van zijn post met het daaraan verbonden traktement, meende hij, hing het behoud der maatschappij af; het bedienen van het publiek was een lastig aanhang- | |
| |
sel, dat hij zich op alle manieren van den hals trachtte te schuiven, en waar hem dit niet gelukte, vierde hij zijne booze luim bot tegen allen, die het ongeluk hadden van met hem in aanraking te moeten komen.
En hoe wreekte zich het mishandelde publiek? Die man, zeiden zij, eet mijn brood, ik breng belasting voor hem op, hij moest dus mijn knecht zijn. Dat studie, bekwaamheden, verantwoordelijkheid, 't gewicht van 't ambt zelf ontzag en eerbied opleggen jegens hem, die ermee bekleed is, - hiervan had een echt liberaal Darwiniaan geen besef. Ik geloof, dat, als Darwinia een koning had gehad, de eerste de beste baardelooze knaap zou gezegd hebben: ‘die kerel moest zich niet zoo veel inbeelden; ik betaal hem; hij is dus minder dan ik.’
‘Ik betaal hem’, - ziedaar het groote machtwoord, waarmee in Darwinia alles werd uitgemaakt. - ‘Ik onderhoud haar’, dacht de man in den omgang met zijne vrouw. - Als de Darwiniaan zoo zijne eigene vrouw vernederde en, bepraat door zekere medici, die schrikkelijk bang zijn, dat de man zich door eenige intooming van zinnelijke lusten den dood op den hals zal halen, het zijne bijbracht om de prostitutie aan te moedigen, dan zeide hij: ‘ik betaal immers voor mijn genoegen en vooral voor mijne gezondheid het verschuldigde aan vrouwen, die zich voor dat geld aanbieden!’
Ja, Darwiniaan, gij hebt gelijk, gij handelt volgens het strikte recht der zelfzucht. Zijt gij verplicht om te overwegen, of gij uw scherfje bijbrengt om uwe zusters te verdierlijken en te vernederen? Zijt gij uwer arme zuster hoeder? - Gehoorzaam toch in de eerste plaats aan de wet der zinnelijke natuur en denk aan uwe gezondheid! -
De vader dacht: ‘mijne kinderen zijn een lastpost,
| |
| |
dien ik onderhoud en betaal, daarom kan ik gehoorzaamheid, eerbied, toegenegenheid van hen eischen.’ - Maar dan dacht de zoon op zijne beurt: ‘die man betaalt en onderhoudt mij, omdat hij moet; kan ik het helpen, dat ik zijn zoon ben? Zoolang ik van hem afhankelijk ben, moet ik hem gehoorzamen. Maar dan?...’ En de gehoorzaamheid werd schoor voetend, de genegenheid in 't geheel niet betoond.
Wat zal ik verder zeggen van de cultuurgeschiedenis van 't land der Zelfzucht? Fatsoenlijke diefstal was in de hoogste kringen der maatschappij aan de orde van den dag. Wie zijn geld aan een bankier toevertrouwde, kon bijna zeker zijn, dat de man, als de som hem der moeite waard scheen, ermee op den loop zou gaan. Zoo bewogen zich in de aristocratische kringen van Nieuw-Berlijn beambten der groote staatsbank van Darwinia, die maitressen en paarden hielden en zoo weelderig leefded, dat men elkander een knipoogje gaf op de vraag, uit welke bron die dolle verteringen vloeiden. Daar waren lieden, van wie men wist, dat zij geen kapitaal bezaten, en die met honderdduizenden aan de beurs speculeerden. Daar waren gewezen bankiers, die de hun toevertrouwde spaarpenningen der weduwen genaast hadden, bankroet gingen en zich dan op prachtige villa's ‘retireerden’, om na een leven op het vunzige kantoor de zenuwen door de frissche buitenlucht te versterken. - Of men in Darwinia kleingeestig genoeg was om zulke ridders te minachten? Ba, dat mag ons bekrompen geslacht doen, evenals een ouderwetsch Amsterdamsch koopman met argwaan zou hebben opgezien tegen iemand, die met een flambard of pet op de beurs kwam, - in Darwinia was men boven zulke vooroordeelen verheven. Had zulk een persoon 't ongeluk van werkelijk arm te worden, dan was ieder gereed den eersten steen op hem te werpen. Maar zoo- | |
| |
lang als hij goede sier maakte, lonkten de vrouwen hem vriendelijk toe en liepen de achtbaarste en invloedrijkste lieden vertrouwelijk met hem gearmd. Ik geloof, allen overwogen, dat zoo'n man een gevaarlijk spel speelde, maar dat hij een benijdenswaardig persoon was, als hij er goed afkwam. Men bewonderde heimelijk zijn kloek optreden in den strijd om 't bestaan.
Anderen waagden nog stoutere pogingen. Dat men zijne woning, zijn magazijn in den brand stak, om eene assurantie-premie te verdienen, en 't leven van de bewoners der bovenverdiepingen daaraan waagde, was eene kleinigheid. - Een vernuftig individu was reeds op den inval gekomen om, ten einde zulk eene premie te lichten, een geheel schip met passagiers en bemanning in de lucht te laten springen door eene inrichting, die, door een uurwerk in beweging gebracht, op vooruit te bepalen dag en uur moest ontploffen. Och ja, een kloek man, in de zuivere beginselen der zelfzucht opgevoed en met een weinig verstand en moed begaafd, zou duizenden hebben opgeofferd om zelf eenig voordeel te behalen! - Goed beschouwd hadden die Darwinianen een genialen aanleg. In hen leefde 't genie van een Alexander en Napoleon den Groote, die immers ook niet aarzelden om ter voldoening van eigene eer- en heerschzucht duizenden ter slachtbank te drijven. En als de stem der openbare meening zulke types van genialen zelfzucht met den naam van ‘Groot’ betitelt, waarom zouden we dan aarzelen om zoo'n Darwiniaan, die zijn bescheiden slachtveldje ijverig exploiteert, in zijn vak een kordaten en kloeken kerel te noemen?
Zoo streed ieder in Darwinia met zijne wapenen en op zijn terrein. 't Was een wijs en berekenend ras, die menschen der een-en-twintigste eeuw, vrij wat kloeker dan wij zijn.
| |
| |
Terwijl men bij ons menige gevallene grootheid het leven in armoede en ellende ziet besluiten, kwam zoo iets in Darwinia niet voor.
Ieder Darwiniaan berekende elken avond nauwgezet, of het in zijn belang was het leven verder voort te zetten. Kwam hij tot het besluit, dat zijn aanzijn hem voortaan meer lasten dan lusten zou opleveren, dan aarzelde hij geen oogenblik om tot zelfmoord zijne toevlucht te nemen.
De zelfmoord was in het oog der Darwinianen eene ridderlijke manier om het leven te besluiten. 't Was bij die lieden eene ernstige studie, om zich op eene geestige wijs van kant te maken. De ouderwetsche manieren van ophangen en verdrinken hadden voor dat overbeschaafde volk den prikkel der nieuwheid verloren. Die waren goed voor den gemeenen man. Maar een fatsoenlijk mensch tracht tot in zijne laatste oogenblikken alles, wat burgerlijk riekt, te vermijden. Een zekeren roem had zich in dit vak verworven een heer, die eenige pillen met dynamiet gevuld had verzwolgen. Toen de vreeselijke ontploffing voorbij was zocht men onder de bouwvallen van het huis te vergeefs naar zijn lichaam: het had zich in den vorm van atomen in den dampkring verstrooid.
|
|