| |
| |
| |
Een kamerdebat over eene onkiesche zaak van oorlog. Glatthaut brengt de ministers ten val en zet zich op hunne plaats.
Glatthaut moest vóór alles zijne pogingen erop richten, om de zevenmannen tot aftreden te dwingen en zich door zijne strijdbaarheid en vinnige welsprekendheid zulk een ontzag te verwerven, dat hij op een der door hen ontruimde zetels werd geplaatst.
De gelegenheid om zijne talenten in 's lands achtbare vergadering ten toon te spreiden bood zich onmiddelijk aan.
Mijne trouw als verslaggever dezer spiritistisch-profetische geschiedenis laat mij niet toe om de vraag te opperen, of mijn onderwerp wel in allen deele voor de rechtbank eener strenge en zeer fijngevoelige kieschheid kan bestaan. Wilde ik dit punt bij voorbeeld op 't oogenblik in aanmerking nemen, dan zou ik de eerste en roemrijke campagne van Glatthaut moeten overslaan of haar zoo moeten verbloemen, dat niet alleen de geur er afging, maar de lezer er wellicht ook niets van begreep. 't Zal derhalve geraden zijn, dat ik mij niet aan de rechten der dames store en, met de deur in 't huis vallend, kort en goed vertelle, dat de volksvertegenwoordiging van Darwinia in een heftig debat was gewikkeld over de broeken der soldaten. 't Gold, wel is waar, slechts de bovenbroeken dier heeren, maar 't woord wekt toch altijd
| |
| |
leelijke nevengedachten op, en al verander ik het ook in pantalon, de zaak blijft dezelfde.
't Zal den aandachtigen lezer verwonderen, dat ik zoo op eenmaal van soldaten spreek, terwijl ik vroeger uitdrukkelijk heb vermeld, dat men er in Darwinia geene lieden van dat slag op nahield; dat er tot handhaving der orde slechts een korps pedellen bestond en dat deze, om allen schijn van militair despotismus te vermijden, in het zwart waren gekleed en met toga's, kuitenbroeken en lage schoenen waren uitgedost.
Er had echter op dit punt langzamerhand eene groote verandering plaats gegrepen. - Dat ik het niet verteld heb, kunt ge mij niet kwalijk nemen, want het is mij volkomen onmogelijk om in chronologische volgorde alles op zijne rechte plaats mee te deelen. Dan zou ik zoo uitvoerig moeten worden, dat gij van wege al de boomen het geheele woud uit het oog zoudt verliezen.
't Zij dus voldoende aan te stippen, dat er in de uitmonstering der pedellen eene gewichtige verandering had plaats gegrepen. En gaat men eenmaal aan 't veranderen, dan brengt helaas onze menschelijke eenzijdigheid mede, dat men gewoonlijk van 't eene uiterste in het andere vervalt. Zoo ook hier. De zwarte togaächtige jas was vervangen door een nauw sluitend kanariegeel buisje. En volgens dezelfde wet van 's menschen onvátbaarheid voor de gulden middelmaat was de enge kuitenbroek verwisseld met een lichtblauwen pantalon, zoo buitensporig wijd, dat hij den manschappen als een vrouwenrok om de beenen fladderde. Mij dunkt, na zulk eene herschepping heb ik wel het recht om, ofschoon de naam van pedellen op Darwinia nog altijd gebruikelijk bleef, hem tot ondersteuning van de verbeeldingskracht mijner lezers, in dien van soldaten te veranderen.
Van uwe verbeeldingskracht wordt toch reeds veel ge- | |
| |
vergd, als gij u een juist beeld zult voor oogen stellen van het potsierlijk uiterlijk van zulk een Darwiniaansch soldaat. Het kanariegeel schreeuwde tegen het lichtblauw in. En ware dit nog maar alles! Sedert de rasvermenging en het jeneverdiëet zag men onder de mannelijke bevolking zeer zelden forsch gebouwde gestalten. Inzonderheid gebruikte men voor den soldatenstand de zwakste kereltjes, wier lichaamsbouw en gezondheid te slecht waren voor andere beroepen. Verbeeld u nu eens, welk eene vertooning zulk een soldaat opleverde! Het enge kanariegele buisje, om het lichaam gespannen, deed de schouders nog smaller en de borst nog meer ingedrukt lijken, dan zij in werkelijkheid waren. Een onder dit nietige bovenlijfje hing eene reusachtige broek, gelijk ik zeide, zoo wijd, dat zij van verre de vertooning maakte van een vrouwenrok.
Over deze broek waren in den laatsten tijd herhaaldelijk klachten gerezen. 't Was voorgekomen, dat de manschappen over de wijde plooien der pijpen struikelden en zich danig bezeerd hadden. En dit was nog niet het ergste. De lichaamsbouw der Darwiniaansche mannen bracht mee, dat zij eigenlijk geen middel bezaten. Of dit aan geringe uitzetting der heupbeenderen of aan buitengemeene gezwollenheid van den buik of aan abnormalen groei van den ruggegraat lag, kan ik als leek in de anatomie niet beslissen. Zooveel is zeker, dat onder het marcheeren de Darwinia-soldaten op de jammerlijkste manier door de wijde broeken gekweld werden. Elk oogenblik zag men een man, wien dit kleedingstuk was afgegleden, achterblijven, om het weer op te hijschen. Sommigen overkwam deze ramp zoo menigvuldig, dat zij 't geraden vonden de broek gestadig met beide handen omhoog te houden. Ge vraagt, waarom niet eenvoudig dien lieden een paar bretels of zoogenaamde galgen aan- | |
| |
daan? - Maar ik heb u immers gezegd, dat ze evenmin schouders hadden. Het noodzakelijke steunpunt voor dit hulpmiddel ontbrak derhalve.
Over deze broekenquaestie woedde bij Glatthaut's intrede in de Kamer der volksvertegenwoordigers een hevige strijd.
Mijne heeren, riep het lid Bruckmann in edele verontwaardiging uit, hoe zal zulk een man strijden, als hij zijne broek met beide handen moet vasthouden? Hoe zal hij vluchten? Of denkt gij, dat de vijand hem den tijd zal gunnen om eerst zijne broek uit te trekken? Op uwe verantwoording, minister van oorlog, op uwe verantwoording het schromelijk gevaar, waaraan gij onze landskinderen blootstelt!
Oogenblikkelijk nam een ander lid het woord. 't Was eene sierlijke en uitgewerkte redevoering. Met de getuigenissen van lakenfabrikanten in de hand analyseerde hij de stof, waaruit de broeken vervaardigd waren. Die stof was onbegrijpelijk grof en zwaar. En in verhouding tot die zwaarte gaf zij geene warmte. Verder bood zij 't nadeel aan, dat zij, eenmaal met vocht doortrokken zijnde, niet weer was droog te krijgen. Hij haalde zelfs voorbeelden aan, dat zich een weelderige groei van schimmelplanten op de broeken had ontwikkeld. 't Was om een hart van steen te vermurwen, als hij in levendige kleuren schilderde, hoe rhumatiek vele van die lieden waren geworden. Nu betoogde hij verder, dat eene dunnere en dicht gewevene stof oneindig veel lichter zou zijn en toch grootere diensten zou bewijzen tot verwarming en drooghouding van de onderste extremiteiten des menschen.
't Was eene doorwrochte rede, die van de meeste zaakkennis getuigde en langer dan een uur duurde. 't Was echter een ondankbare arbeid, want de zeventigmannen
| |
| |
hadden de gewoonte om niet dan in zeer buitengewone gevallen toe te luisteren. Sommigen hielden een morgenpraatje met elkander. Een ander las de krant of schreef een brief. Velen verwijderden zich, om elders te gaan ontbijten. Dat was zoo de manier van die heeren. Als de redevoering van den een geëindigd was, stond een ander op, die, omdat hij niet gehoord had, wat zijne voorgangers zeiden, de zaak nog eens van nieuws ophaalde. Dat ging altijd door zoo zijn gang. 't Gevolg was, dat wel vele den vorigen dag gereed gemaakte hatelijkheden en verwijten tot den minister gericht werden, maar dat er tusschen de verschillende adviezen geen het minste verband bestond en dat men met dagen lang debatteeren geen stap verder kwam.
Alleen de minister, op wien het vuur gericht was, en de voorzitter, die moest waken, dat de verwijten niet al te beleedigend werden, luisterden toe.
De eerstgenoemde had het kwaad te verantwoorden en maakte zich tot eene verdediging gereed. Doch daar stond reeds weer een ander spreker op, een lid van de oud-rechtzinnige geleerden-aristocratie.
Mijnheer de voorzitter, zeide hij, er is veel over de broeken gesproken. Zij zijn van alle kanten bekeken, gekeurd, gewogen, gepast. Volgens mijn oordeel ligt het gebrek alleen in de buitensporige wijdte. Maak de stof zoo licht, als gij wilt, toch zullen zoo vele ellen laken den man onder haren last doen zwoegen, door de wet der zwaartekracht naar het middelpunt der aarde streven en van de heupen glijden. Waartoe, moet men vragen, aan dit kleedingstuk zulk een omvang gegeven? Is er ééne gezonde reden voor aan te voeren? Neen, ik zie hier niets anders dan een dwaas verzet tegen de oorspronkelijke instellingen des lands. Omdat de groote Knöff zijne pedellen met zeer enge broeken voorzag, daarom,
| |
| |
en daarom alleen moeten zij nu zoo wijd mogelijk zijn. Omdat dezelfde de toga's in sierlijke plooien liet wapperen, daarom, en daarom alleen, moeten de buizen thans schouders en borst beklemmen. Ik heb het woord eigenlijk niet genomen, om over broeken of buizen te spreken, maar om protest aan te teekenen tegen de hand over hand toenemende zucht om de maatschappij het onderst boven te keeren. Onze tegenwoordige pedellen, die geheel het uiterlijk hebben van op het hoofd geplaatste oude pedellen, zijn in mijn oog een symbool van de toekomst, die geheel Darwinia te gemoet gaat.
Goed, goed, hoor, hoor! weerklonk het in de rijen der oude garde van de geleerde aristocratie, die bij deze gelegenheid eens toeluisterde, omdat haar voorman vooruit had laten verluiden, dat hij het geheele ministerie tegelijk zou vastzetten. Door de bijvalsbetuigingen der zijnen aangemoedigd, ging de spreker voort met Darwinia's verval op roerenden toon te bejammeren: de vermenging der rassen, het insluipen van parvenu's in de kaste der geleerden... Dat was eene hatelijkheid, die het nieuwe lid in den zak kon steken! -
Zijn aanslag gelukte niet. De ministers keken elkander glimlachend aan, want zij wisten heel goed, dat de oude aristocratische ideeën wel vele aanhangers in naam telden, maar dat die heeren alles kalmpjes langs hun kant lieten glijden, als zij maar niet in hunne persoonlijke belangen benadeeld werden. De vertegenwoordigers der ouderwetsche liberaliteit lieten het dan ook bij de gegevene teekenen van goedkeuring rusten, toen een ander lid het woord erlangde.
Deze heer, een volbloed liberaal uit de school van Knöff, eischte onvoorwaardelijk afschaffing van het korps pedellen. 't Kon hem niet schelen, in welke gekke pakken zij gestoken werden en of zij met of zonder broeken
| |
| |
langs 's heeren wegen liepen. De broek was het niet, die hem ergerde, maar de man, die er inzat, was hem een doren in 't oog. Wat deed Darwinia met zoo'n troep zuiplappen? Tegen wien moesten die helden vechten? - 't Was bepaald een misgreep van den ouden Knöff geweest, dat hij door de oprichting van het korps aan zijne opvolgers het voorwendsel had in handen gegeven om soldaatje te spelen. Want dat dit en niets anders de ziel der zaak was, bleek voldoende uit de dwaze pakken, waarin men hen gestoken had.
Het advies van dezen spreker verwekte slechts hilariteit bij de ministers. 't Was bij dien man eene soort van manie om op dit aanbeeld te hameren. En ofschoon eigenlijk alle menschen op Darwinia privatim den draak staken met de mooie soldaatjes, voelde niemand zich toch geroepen, om officiëel tegen het eenmaal bestaande op te komen.
Daar klonk op eenmaal de stem des voorzitters:
Dr. Glatthaut heeft het woord!
't Was alsof deze aankondiging allen electriseerde. Want er was een groote roep van zijne bekwaamheden uitgegaan.
De wijs, die hij tot heden gevolgd had, om zich uit te laten, was zoodanig, dat iedere partij hem tot de haren rekende. Daarbij kwam het nooit geziene schouwspel van den eersten plebeïer in het parlement. Geen wonder derhalve, dat allen hunne gewoonte verzaakten.
Ieder schikte zich om toe te luisteren, en uit de koffiekamer kwamen ze aanloopen met broodjes in de hand of den mond afvegend.
't Is mij niet mogelijk, om zijne rede in haar geheel terug te geven. Zij kwam echter hoofdzakelijk hierop neer: Men klaagt over broeken. Alsof de cardo quaestionis, het groote bezwaar, in de broek zat! Waarom klaagt men over de broeken en niet over de mutsen der
| |
| |
manschappen? Ziet de lichtblauwe slaapmutsen, de gewone hoofdbedekking der zonen van Mars, en evenzeer eene ontaarding van de deftige baretten der pedels, hebben wij niet zeer onlangs een gelen kwast eraan waargenomen? En dragen de manschappen niet sedert eenige weken hun haar geheel anders dan vroeger? Ik vraag niet: is het goed, is het kwaad; is een wijde broek beter dan een korte: is eene slaapmuts verkieslijker dan een helm? Ik verdiep mij niet in dergelijke quaestiën. Ik vraag enkel: wie heeft het gelast? - De minister! zegt men. - Op wiens gezag heeft hij het bevolen? - Op eigen gezag! - Ja juist, daar hebt gij 't woord: op eigen gezag! Een minister, dat wil zeggen ‘een dienaar’ - ik bid u, mijne heeren, let wel op de beteekenis van 't woord ‘minister’: het beduidt ‘dienaar’, - nu, een dienaar van 't liberale en vrije Darwinia verstout zich eigenmachtig been-, hoofdbedeksel, haartooi van Darwinia's troepen te wijzigen. Van Darwinia's troepen..... Let wel: dat wil zeggen: van de troepen, wier kost, woning en uitrusting wij betalen. Ik zeg: wij, wij betalen, ik en gij, en A en B, en X en Z, kortom alle burgers van 't liberale Darwinia. Die broek, die slaapmuts van den soldaat is voor een zooveelste deel mijn en uw eigendom. En met dat eigendom houdt de minister, onze dienaar, geheel naar eigen goedvinden huis. Wat zegt gij, mijne heeren, is dat schending van onze liberale staatsinrichtingen? Is dat tirannie of niet? In naam der liberaliteit stel ik voor, dat de Kamer een votum van wantrouwen uitbrenge tegen dezen minister van oorlog en tegen zijne zes ambtgenooten, die zich niet tegen zijne willekeur verzet hebben. Allen hier, die liberaal gezind zijn, tot welke partij zij overigens mogen behooren, - allen, in wier borst een liberaal hart klopt, roep ik op, om met mij een votum van wan- | |
| |
trouwen tegen deze zevenmannen uit te brengen en hen te brandmerken als schenders van Darwinia's liberale instellingen.
Zoo ongeveer sprak Glatthaut met veel meer en veel treffender woorden, dan ik in staat ben om terug te geven. Eene rilling liep door de vergadering. Bij dit beroep op de liberaliteit vergaten alle partijen hare vijandschap, die intusschen niet zoo heel kwaad gemeend was, daar gezegde liberaliteit niemand in dit voorbeeldig bestuurde land verhinderde, om zijn persoonlijk voordeel steeds boven het algemeen belang te stellen.
Kort en goed, het votum van wantrouwen werd met bijna algemeene stemmen aangenomen. ‘De vergadering van oordeel zijnde, dat het ministerie zich aan de grootste willekeur heeft schuldig gemaakt en de liberaliteit met voeten treedt, ontzegt haar vertrouwen aan deze ministers’.
Hoe gaarne de zeven heeren ook waren aangebleven en hoe weinig zij ook voor een klein gerucht vervaard waren, als het om 't behouden van 't zware traktement te doen was, waren zij gedwongen onmiddelijk hunne zetels te verlaten.
Daarop had eene schildverheffing van den echten liberaal Glatthaut plaats. Hem werd opgedragen de teugels van 't bewind in handen te nemen en zich zes ambtgenooten uit de vergadering toe te voegen.
Zooals van zelf spreekt, koos hij hiertoe de meest onbeduidende personen, die hij kon vinden, - personen van allerlei kleur. Want hij rekende erop recht lang aan 't bewind te blijven en zag in deze combinatie van verschillende elementen het beste middel om alle partijen te bevredigen.
Zich zelven maakte hij tot minister van oorlog. Want ofschoon dit kleine land nooit oorlog had gehad en ook nimmer in staat zou zijn om een oorlog te voeren, en hoewel
| |
| |
het heele ministerschap in dat vak zich bepaalde tot het invoeren van nieuwe knoopen of een nieuw soort van worst voor de manschappen, werd het in Darwinia toch voor het gewichtigste ambt gehouden. Darwinia met zijne vierhonderd kanariegele soldaten en met zijne nooit uitgevoerde plans voor verdedigingsliniën was met den meest oorlogzuchtigen geest bezield. Ieder burger zwetste en brulde van doodslaan der aanvallers. Maar hoe het met dat zwetsen zou af loopen, als eens een wezenlijke vijand verscheen, was indertijd gebleken bij de aankomst van het schip met de zwarte heeren.
Glatthaut maakte derhalve eene zeer juiste berekening, toen hij de taak, die bij zijne medeburgers als de zwaarste gold, voor zich nam. De onbeduidendheid zijner ambtgenooten liet hem vrij spel, om ook naar goedvinden te werken op elk ander gebied van binnenlandsche zaken. 't Was heel slim, om datgene, wat hij als zijn eigenlijken werkkring beschouwde, in schijn aan een ander op te dragen. Die kon dan ook de misslagen en afwijzingen voor zijne rekening nemen.
|
|