| |
| |
| |
[Eerste deel]
Eene katastrophe.
Er loopen tegenwoordig vrijwat heeren op het door ons bewoonde gedeelte van den aarbol, die de wereld miserabel slecht vinden. Nu zijn er sinds onheugelijke tijden menschen geweest, die zoo over de zaken dachten, adres aan onzen ouden vriend Job. Maar naar mijne bescheidene meening waren dat arme drommels, die zich den tijd niet herinnerden, dat Fortuna hen met een vriendelijken lach verwaardigde. Melancholici, podagristen, oude knorrepotten, - die vonden de wereld steeds een ellendigen boel. En men liet hen praten, omdat het toch zou zijn geweest den Moriaan schuren.
Wat is thans echter het geval? Mannen in de kracht des levens, gezegend met eene vrouw en lieve kinderen, in nuttige werkkringen geplaatst; jongelui, wien het leven geen enkel genot ontzegt en die de schoonste toekomst voor oogen hebben, - zulke lieden beginnen op een mooien dag over het leven te philosofeeren, en een paar maanden na dato zijn zij gekomen tot het resultaat, dat de heele wereld een mislukte boel is. En van deze kategorie van dilettant-philosofen zijn er tegenwoordig zoo velen, dat men in de noodzakelijkheid is gekomen om een geijkten naam voor hen vast te stellen: zij heeten pessimisten.
Ik moet u zeggen, dat ik er op lange na niet toe behoor en dat ik voorstel hen maar te laten praten evenals die oude podagristen en knorrepotten. Ik denk, zij willen zich interessant maken of er mankeert iets aan de constitutie van hun lichaam. En beide gevallen
| |
| |
zijn door redeneering niet te genezen. Misschien kan het eene verholpen worden door een goed pak slaag en 't andere door eene dokterskuur - maar deze beide executies vallen niet in mijn beroep.
Ik vind de wereld opperbest. Immers, wordt het u hier in Nederland te vochtig, wie verbiedt u naar de Sahara te verhuizen? En is het u in Indië te warm, de weg naar IJsland staat open, en daar leeft men ook heel gezellig. En bevalt de Duitsche biefstuk u niet, men zegt, dat hij in de Transvaalsche republiek onberispelijk en schandekoop is. De menschen zouden des noods hun leven kunnen inrichten als de trekvogels, die, zooals men zegt, zich steeds daar ophouden, waar telkens de dag het langst is. En berekent gij, dat het leven op die manier al te lang zou duren, wel, volg dan den nacht en ga daar uwen tijd verslapen, waar telkens de nachten 't langst zijn. En wordt het leven u dan weer te kort, ga dan naar Java, waar men van één dag er twee maakt, door tweemaal in de vierentwintig uren naar bed te gaan, tweemaal op te staan, tweemaal te bitteren, tweemaal te dineeren.
Doch ik word langdradig en zeg kort en goed: de wereld is zoo rijk met verscheidenheid toegerust, dat zij aan ieders smaak en behoeften kan voldoen. 't Is er echter mee gesteld als met den berg van Mahomed: 't geen gij verlangt komt niet naar u toe; gij, luiaard, moet u de moeite geven om zelf erheen te kuieren.
Maar onze beschaafde maatschappij dan, is die ook zoo opperbest?
Zeg eens, amice, wat hebt ge erop aan te merken? En als zij u soms niet bevalt, ga dan maar eens een jaar logeeren bij de inboorlingen van Nieuw-Holland of bij de Hottentotten of zelfs bij de Kaapsche boeren, en honderd tegen één, of gij komt terug volkomen verzoend met de maatschappelijke toestanden, waarin wij de eer hebben te leven.
| |
| |
Ik zou haast zeggen, dat onze maatschappij het toppunt van opperbestheid bereikt heeft. 't Kan niet beter. Zie maar eens: als onze huizen nog wat lichter gebouwd werden, zouden zij op ons invallen en werden wij onder de puinhoopen begraven. Als de postjes nog wat talrijker en geringer bezoldigd, het vleesch nog een weinigje duurder wordt en de gezelligheidsdrift de menschen nog een weinig sterker naar de groote steden trekt, gaan wij elkander opeten. Als Krupp's fabriek nog een klein weinigje wordt uitgebreid en het kaliber der kanonnen en de bepantsering der oorlogsschepen eenige duimen toeneemt, blijft er geen ijzer meer over om ploegen en spaden te smeden. Als de groote mogendheden nog wat meer volk onder de wapenen houden, zullen ook de vrouwen aan den dienstplicht moeten meedoen en zullen er geene geschikte sujetten meer zijn om kinderen te baren. Als de Zwarten nog een weinig veld winnen, wordt alles priester of gaat in kloosters. Als de algemeene ontevredenheid onder alle standen der maatschappij nog een weinig toeneemt, gaan de armen de rijken doodslaan en maken de overgeblevenen zich zelven van kant uit ‘malaise’, ‘spleen’, ‘geblaseerdheid’, of met welken anderen nieuwen term gij deze nieuwe gemoedsstemming van den nieuwen tijd gelieft te noemen; - en in al deze gevallen sterft de menschheid uit, niet waar, dat voelt gij?
Ik houd derhalve mijne bewering staande, dat onze maatschappelijke instellingen zulk een hoog standpunt van volmaaktheid bereikt hebben, dat het minste, wat er nog bij mocht komen, het heerlijke gewrocht van 's menschen vernuft moet doen kantelen.
Nu, dat de beschaving niet zal blijven stilstaan, dat er nog meer Zwarten en soldaten en nog zwaardere kanonnen en nog lichtere huizen en nog meer menschen en nog minder koeien zullen komen en dat het er in anno negentienhonderd zesenzeventig inderdaad bedenke- | |
| |
lijk met onze maatschappij zal uitzien, laat zich verwachten.
Dat het in 't gezegde jaar der toekomst zoover was gekomen, dit viel op eenmaal den goeden Genius in de gedachten, die met het toezicht op deze aarde belast is.
Te drommel, zegt hij tot een van zijne collega's, die over eene andere ster 't commando voerde, is u ooit zoo iets voorgekomen? Daar in Europa gaat de boel over den kop. Alles is soldaat, ambtenaar, professor, priester, monnik, en niemand denkt er meer aan om datgene aan de aarde te ontwoekeren, waarvan de mensch eigenlijk moet leven. 't Zit alles in de groote steden als een klus op elkaar.
Wel, zeide de ander, kunt gij dan de geschiedenis van Babels torenbouw niet laten herhalen en de spraken verwarren?
Onmogelijk, daartoe is het te ver gekomen met de beschaving. Door die drommelsche spoorwegen en telegrafen zijn er zoo goed als geene afstanden meer.
Dan het remedie van Plato's god. Deze hakte de menschen, die in de dagen van olim dubbele menschen waren met vier armen en vier beenen, eenvoudig door en maakte er tweebeenige wezens van. Toen waren zij in hun overmoed gefnuikt en hadden vooreerst genoeg te doen met op twee beenen te leeren loopen en zich naar de nieuwe omstandigheden in te richten. En gij herinnert u immers, dat hij er het dreigement bijvoegde, dat, als ze nu niet beter oppasten, hij hen nog eens zou doorhakken en hen 't heele lieve leven lang zou laten hinken. Wat dunkt u, - Plato's god is wel begraven en vergeten; maar zou de tijd niet daar zijn om zijn plan uit te voeren?
Onmogelijk! dan kregen we juist eens zooveel menschen. Elke der beide helften zou zich weldra even veel behoeften aanwennen als thans de heele mensch heeft. En als de eene keizer het dubbele getal hinkende solda- | |
| |
ten aanstelde, zou ook de andere het moeten doen. De zaak zou erop verslimmeren.
Goeden morgen, riep de Genius der planeet Venus, - zit gij in de war met de beschaving? O, dat is niets. Daar heb ik een probaat middel voor, dat ik reeds tien malen heb aangewend en dat, als ik mij wel herinner, ook al een paar keer door uwen voorganger op uwe Aarde is toegepast.
Nu, wat is het dan?
Gij verzet dood-eenvoudig de aardas een weinig, dat wil zeggen, zoo veel, dat de streek, met wier beschaving gij geen weg weet, de noord- of zuidpool worde. Dan vriest zonder genade al dat moois vast en de arme lui aan de polen krijgen ook eens hun beurt om een gemakkelijk leventje te gaan leiden.
Waarachtig nog zoo kwaad niet! Maar wat zeidet ge daar, dat dit in overouden tijd reeds een paar maal met de Aarde zou zijn voorgevallen?
Wel ja, hebt gij dan nooit gehoord van den tijd, dat in midden-Europa een tropisch klimaat moet geheerscht hebben, en van eene daarop gevolgde ijsperiode, toen de ijsschotsen de Alpen beukten? Ik heb er somtijds schik van, als de geleerden met het ernstigste gezicht van de wereld trachten te betoogen, dat om die en die reden Zwitserland en Frankrijk onder het ijs hebben moeten begraven liggen en dat weder op een anderen tijd de verhoudingen van land en zee, en God weet wat meer, zoodanig waren, dat planten en dieren uit Indië daar konden gedijen..... mooie praatjes! De wetenschap zal u, als 't in hare kraam te pas komt, zonder blikken of blozen bewijzen, dat wit zwart en krom recht is. Zij bewijst alles en de geleerden gelooven alles, maar de niet geleerden met gezond verstand storen zich niet aan al die praatjes......
Houd maar op, roept de Genius der Aarde, ik ga oogenblikkelijk doen, wat gij raadt.
| |
| |
Zoo gezegd, zoo gedaan. Hij legt eene magneto-electrogalvanische leiding tusschen de polen der Aarde en die van Jupiter - eene planeet, die niet voor een klein schokje vervaard is. De batterij komt in werking...... rttt..... en in een ondeelbaar oogenblik komt de noordpool zoowat juist te staan, waar tegenwoordig Frankfort ligt.
Van den ruk zelven merkten weinigen iets: 't ging even snel als de gewone beweging der aarde; en daar voelen we immers niet het minste van, - tusschen haakjes: een dogma der wetenschap, dat de meester op school ons trachtte duidelijk te maken door het verzoek, dat wij ons eenigen tijd zouden verplaatsen in de gewaarwording van mikroskopische insecten, die op een draaienden bol rondwandelen. De eenige indruk, dien 't krachtig bewijs bij mij heeft achtergelaten, is, dat ik meermalen gewenscht heb zoo'n mikroskopisch wezen te zijn: toen reeds dadelijk, om aan den schooldwang te ontkomen; en later menigmaal om te ontsnappen aan militie, schutterij, brandweer, diakenschap, belasting op personeel, patent, kranten- en tijdschriftenkritiek en allerlei andere aardigheden, die voor ons in de pekel liggen, zoodra wij de eer hebben van de grootte van een volwassen lid der samenleving te hebben bereikt.
't Was een dier warme zomersche dagen, zooals 't einde van Maart die veelal brengt. Alles, wat niet ziekelijk was, had de ramen openstaan. De keizer van Duitschland had juist de pen in de hand om een besluit te onderteekenen, waarbij de landstorm in actieven dienst werd gesteld en allen, die om lichaamsgebreken waren afgekeurd, werden aangewezen om bij de administratie der armee te worden gebruikt. De inkt bevroor in de keizerlijke pen, de hooge vingers verstijfden. In de Kamer der volksvertegenwoordigers werd een heftig debat gevoerd over een middel om nog eenige millioenen ten behoeve van nieuwe krijgstoerustingen uit de beurzen der burgers te persen. Sprekers en ministers droogden zich 't zweet van 't voor- | |
| |
hoofd. Maar op eenmaal stokten de stemmen, want de woorden veranderden in sneeuwvlokken. Een troepje soldaten, dat door een onderofficier geplaagd werd met de nuttige oefening om eenige minuten het eene been recht vooruit te steken, was reeds zoo aan de discipline gewend, dat het er niet aan dacht om het gekwelde lid des lichaams ijlings in te trekken en thans nog in die houding zal staan. Als ik de pen van een Cats of Ovidius had, zou ik bladzijden lang kunnen voortvaren met u te schilderen, hoe alles op eenmaal stilstond, verstijfd door den vreeselijken adem van zijne majesteit den Wintervorst in hoogst eigen persoon en gewapend met zijne alles doodende attributen.
Dit alleen wil ik nog als merkwaardigheid vermelden, dat de laatste ziel, die in deze streken geademd heeft, een oud vrouwtje was van honderd en vijf jaren, wier kamer zoodanig met tochtlatten, dubbele ramen en dikke tapijten was toegestopt, dat de poolatmosfeer ruim een kwartier werk had om door de wanden van hare kluis te dringen. Als 't arme schepsel niet blind, doof en suf was geweest, zou zij zich verwonderd hebben over de plotselinge duisternis en de doodelijke stilte. Nu merkte zij 't niet eens, hoe hare kamer in eene doodkist veranderde.
Zoo stond onze prachtige maatschappij daar als één reusachtige doode, - als het hof van de Schoone Slaapster.
Voor velen was de slag wellicht eene uitkomst: voor den benauwden examinandus, wien zijne wreede beulen het angstzweet uitpersten; voor den bankier, die morgen zou springen; voor den armen courantschrijver, die zich 't hoofd pijnigde met stof tot een artikel te zoeken; voor den zelfmoordenaar, die, met den strop reeds om den hals, den moed niet had om met den stoel onder zijne voeten zich zelven in de eeuwigheid te schoppen; misschien ook wel voor den gelukkigen bruidegom, die juist op 't punt stond om het onherroepelijke jawoord voor
| |
| |
den ambtenaar uit te spreken. 't Was eene tegemoetkoming voor hen, die bij 't naar bed gaan de verzuchting slaken, dat zij 's morgens de oogen niet weer mogen openen, - doch aangezien de katastrophe op 't midden van den dag plaats greep, denk ik, dat al die sollicanten naar den dood hun verzoek wel weer hadden ingetrokken. Zeggen wij dan voorzichtiger, dat het eene groote, schoon wellicht ongewenschte weldaad was voor allen, die op Gods schoonen aardbodem dag in dag uit worstelen met honger, pijn, bange zorgen en booze hartstochten en bij wie het domme levensinstinct des te sterker werkt, naarmate 't bestaan voor hen minder waarde schijnt te hebben. Ach ja, wie kan het getal noemen der ellendigen, die handenwringend en kermend naar het graf strompelen, en die, als zij ervoor staan, hunne laatste krachten gaarne zouden willen gebruiken om er over te springen?
Maar toch was het jammer van die schoone maatschappij, en ik noem u een barbaar, Genius dezer Aarde, dat gij in een oogwenk al dat moois kondt laten vastvriezen. 't Was jammer van den grooten schat dezer eeuw, van die balen kostelijke Turksche en Spaansche effecten, die, als de brandkasten zich zoo lang goed houden tegen een geheel ander element dan waarvoor ze gemaakt zijn, misschien over een millioen jaren na eene nieuwe katastrophe zullen opgedolven worden. Eene nieuwe menschheid zal de onleesbare stukken dan in een museum neerleggen en er geen benul van hebben om de massa's verschenen coupons te knippen. Ja juist; voor zoover ik 't berekenen kan, zijn onze brandkasten en Krupp's reuzenkanonnen zoowat het eenige, dat bestand zal zijn tegen de schuring der ijsmassa's en tegen het vernietigende ontdooiingswerk, dat daarna weder zal plaats grijpen. De geleerden der nieuwe menschheid zullen die brandkasten natuurlijk aanzien voor de bergplaatsen, waarin wij onze goden en tooverformulieren
| |
| |
bewaarden. En de kanonnen, - wat zij daarvan zullen maken, weet ik zoowaar niet. Zooveel is zeker, dat niemand op den inval zal komen om ze te begroeten als het speelgoed van keizers en koningen.
Al de overige getuigen onzer beschaving zullen in atomen opgelost worden. Onze onvergankelijke spoorwegbruggen en onneembare forten worden tot gruis gewreven, en onze hemeltergende geleerdheid, in millioenen boeken opgetast, zet zich als eene pap tusschen de fijne brokken. 't Versteeningsproces balt ze tot keisteenen, waarmee de lieve natuurkinderen der verjongde menschheid elkander dan misschien de hersenpannen verpletteren.
Doch waartoe ijdele bespiegelingen over eene verre toekomst, die wellicht nimmer aanbreekt! - Zooveel is zeker, dat onze kazernes en hoogere burgerscholen, spoorwegstations en gekkenhuizen, gevangenissen en fabrieken, met alles, wat er in en bij was, in een oogenblik tijds bedolven lagen onder onwrikbare stapels van eeuwige sneeuw en ijs.
De Genius der Aarde zag de verwoesting, die hij had aangericht. Huiverend keerde hij deze streek, die voortaan zijne zorg niet meer noodig had, den rug toe, om met belangstelling te zien, welk gebruik de onder de baan der zon verplaatste kinderen der poollanden zouden maken van de gunstige lotswisseling, die zijne goedheid hun geschonken had.
|
|