Vis-net(1676)–Lambert de Visscher– AuteursrechtvrijBevangende eenige Geestelycke Liedekens, Passende op alle de Sermonen der Sondagen en geboden Feestdagen, Door het gantsche Jaer Vorige Volgende Op den twintigste Sondagh na Pinxter. Joh. 4. Stem: Santa Teresa Spaense Maegt. Of: 't Windeken daer de bos af drilt. EEn Konings Soone die was sieck, Sijn kaken mager ende blieck, Sijnen vader, Die quam nader, Uyt de Stadt Capharnaum, Om te smeken aen Jesum. Als onsen Heer was uyt Judeen Gekomen nu in Galileen, Quam hy spreken Bidden smeken, Met veel soete woorden schoon, Om hulp voor sijn siecke Soon. Hy sprack, ô Heer! mijn Soone sterft, Soo hy u hulp noch langer derft, Mach het wesen, Wilt genesen, En maeckt mijnen Soon gesont, Keert met mijn heenen terstont. [pagina 230] [p. 230] Hierom den Heere tot hem seyt, En spreeckt tot hem met goet bescheyt, Maer te spreken, Sonder teken, Of dat ghy veel wond'ren siet, Weet ick wel gelooft ghy niet. Dit Koninxken hielt echter aen, En woud' den Heer most met hem gaen, Jesus seyde, Sonder beyde, Om u smeeken gants beleeft, Seg ick dat u Soone leeft. Dees mensch geloft des Heeren woort, En hy gaet na beneden voort, Sijne knechten, Die berechten, Aen hem dat het seker was, En d'uur dat sijn Soon genas. Den Koning kend dan dese uur, Dat Christus sprack, met woorden puur, Uwen schoone, Jongen Soone, Die sterft niet, maer leeft nu weer, De waerheyt kendt hy te meer. Den Vader met sijn huys-gesin; Namen hier door een begin, Te gelooven, Godt hier boven, Wonderlijck is in sijn kracht, Hebben hem seer groot geacht. Vorige Volgende