Vis-net(1676)–Lambert de Visscher– AuteursrechtvrijBevangende eenige Geestelycke Liedekens, Passende op alle de Sermonen der Sondagen en geboden Feestdagen, Door het gantsche Jaer Vorige Volgende Op den negentiende Sondagh na Pinxter. Mat. 22. Stem: Ach schoone Kreeklea. CHristus antwoort de Joon, Nu wederom in een gelijckenis, Gelijck hy was gewoon, 't Rijck der Hemelen nu geworden is Als een Koning die Bruyloft houwt, Om dat sijn eygen Soone trouwt. Hy send de dienaers uyt, Tot de genooden al te samen ras, Die hebben haer beduyt, Dat het nu rechte tijdt te komen was, Sy hebben dan tot haer geseyt, Nu komt, want alles is bereyt. De stieren en vet vee, Dat is al t'samen nu om u geslacht, En alles is nu ree, Maer hebben Konings woorden niet geacht, [pagina 228] [p. 228] Den een ging na sijn Landhuys treen, Den ander na sijn neering heen. Noch ander hebben daer De knechts gehouden, ende seer versmaet, Ja oock gedood voorwaer, Den Koningh seer vergramt zijnde, hy laet Soldaten komen in haer lant, Heeft haer gedood, haer Stad verbrant. Hy spreeckt tot sijn dienders, En heeft haer met een goet gemoet geseyt, De Bruyloft is immers Volkomelijcken klaer, en wel bereyt Maer die genoot zijn of dit feest, Zijn het al t'saem niet waert geweest. Hierom soo gaet dan heen, Roept alle die daer by der wegen zijn, Versmaet van haer niet een, Maer brengtse al ter Bruyloft hier by-mijn, De knechten zijn terstont gegaen, Sy brengen goede ende quaen. Den koning siet daer een Die niet gekleet was met een Bruylofskleet, Hy sprack tot hem alleen, Mijn vrient, hoe komt gy hier ons ongereet? Dien mensch en sprack niet wederom: maer sweeg gants stil, gelijck een stom. Den Koning gebied voort, Nu met gebonden handen ende voet, Werpt hem soo dat behoort, In't alderdiepste van der hellen gloet, [pagina 229] [p. 229] Daer is geschrey, gekrijt, met pijn, Geroepen niet al saligh zijn. Vorige Volgende