Vis-net(1676)–Lambert de Visscher– AuteursrechtvrijBevangende eenige Geestelycke Liedekens, Passende op alle de Sermonen der Sondagen en geboden Feestdagen, Door het gantsche Jaer Vorige Volgende Op den sestiende Sondagh na Pinxter. Marc. 7. Stem: Die mint die lijdt veel pijn. IEsus ging met gesagh In 't huys van eenen Prins Der Pharisenen groot, Op enen Sabbat-dagh, Versmaden hem geensints, Maer at met hem sijn broot: Sy namen op hem acht, Al wat hy sprack, of dacht, Den Heer siet daer, allens, Een sieck en watersuchtigh mens. Den Heere vraeght haer dan Of het geoorloft was Op eenen Sabbat-dagh Te helpen desen man? Sy swijgen op dat pas; Den Heer dees mensch aensagh: Geneest hem met een woordt, En send hem weder voort, Den mensch is wegh gegaen, De watersucht was gants vergaen. [pagina 221] [p. 221] Ons Heer heeft haer geseyt, Soo uwen beeste lagh, Gevallen in een gat, Soud ghy niet zijn bereyt Op eenen Sabbat-dagh Om voort te helpen dat? Sy swegen doen al voort, En niemand kon een woordt Hier op antwoorden, meer, Of weder-spreecken onsen Heer. Voorts spreeckt hy tot de maets, Als ghy-lie word genood, Ter Bruyloft of te gast, Neemt niet de hooghste plaets, Men lichtelijck u verstoot, En seght het u niet past: Maer neemt de laeghste steed', Dan sult ghy wel gereed', Geplaest zijn boven aen, Met grooter eer op sitten gaen. Want wie sich selven meer Verheft als 't hem wel past, Komt licht'lijck tot een val, Hy sal gewisselijck weer Als een onwaerdig gast, Tot zijnder groot mistal, Gestelt zijn lager neer; De minste sal dan weer Verheven worden hoog, Tot zijnder eer, in yders oogh. Vorige Volgende