Vis-net
(1676)–Lambert de Visscher– AuteursrechtvrijBevangende eenige Geestelycke Liedekens, Passende op alle de Sermonen der Sondagen en geboden Feestdagen, Door het gantsche Jaer
[pagina 195]
| |
Dicht by Jerusalem,
De stadt vernam
Seer na op weynig schreden,
In 't hart bedroeft hy hem;
En heeft geweent,
Over haer boose seden,
Vermits sy bleven gants versteent,
Halsterrig buyten reden.
Had ghy gekent,
Spreeckt onsen Heer verheven,
In dees u vreeden dagh,
Maer ghy lie bent
Noch al verblind gebleven,
Dit spreeck ick met geklagh:
Ghy blijft verstomt,
Hartneckig, onbewogen,
Waer door dees dingen zijn vermomt,
Verborgen voor u oogen.
Hierom sal u
Veel droefheyts overkomen,
En veel benautheyt rad,
Ghy Sult door gruw
En vreese moeten schromen,
Ja beven in u Stad;
Den Vyand sal
U Stad rontom besluyten,
En die beleggen met een wal,
Wel swaerlijck van buyten.
Hy sal seer wreed
U Stad te neder vellen,
En werpen op de aerdt,
| |
[pagina 196]
| |
Dit droevigh leed
Sal oock u kinders quellen,
En maken seer beswaert;
Geen steen in't end
Sal blijven in de hoecken,
Om dat ghy niet en hebt gekend,
Den tijd van u besoecken.
Den Heer die gaet
En drijftse uyt den Tempel,
Koopers, verkoopers meed',
Want hy versmaet
Het wonder quaet erempel,
Dat yder een daer deed';
Hy sprack haer an,
Mijn huys is 't huys des beden,
Ghy maeckt daer een schuyl-plaetse van
Voor Moordenaeren heden.
Doen heeft den Heer
Daer dagelijcks gaen leeren,
En onderwijsen voort,
Veel menschen meer,
Om haer recht te bekeeren,
Door sijn Goddelijck woort;
Heeft daer belooft
Ons menschen al gelijcke,
Wie dat hem dient en recht gelooft,
Te schencken 't Hemelrijcke.
|
|