Vis-net
(1676)–Lambert de Visscher– AuteursrechtvrijBevangende eenige Geestelycke Liedekens, Passende op alle de Sermonen der Sondagen en geboden Feestdagen, Door het gantsche Jaer
[pagina 193]
| |
Een knecht sijn meester dienden
Om loon dat is gewis,
Hy overdragen is
Aen sijnen Heer met spoet,
Dat hy hadde verquist,
Veel van sijn Meesters goed.
Den Heer die heeft vernomen
Na 't geen hem werdt verbreyt,
Liet de Knecht by hem komen
En heeft tot hem geseyt,
Nu doet my recht bescheyt,
Hofmeester van het mijn,
Uw plaets werd u ontseyt,
Hofmeester meer te zijn.
De Knecht verstond de zake,
Hy was geheel ontstelt,
En dacht wat sal ick make,
Sijn moed was neer gevelt,
Ick kan nu met gewelt
Niet spitten ofte spaen,
Beed'len om broodt of gelt
Schaem ick my oock te gaen.
Heeft hem doen gaen besinnen
En haestig weer verblijdt,
Dacht wat hy woud' beginnen
In sijn verlegen tijdt;
Hy sprack ick bent nu quijt,
Mijn dienst is my ontseydt,
Ick sal wel zijn bevrijdt,
Van swaren arrebeydt.
Hy roeptse algemeene,
| |
[pagina 194]
| |
Schuldenaers van sijn Heer,
En doet haer daer verkleene,
De schult na haer begeer,
En maeckt soo vrienden weer,
Die hem veel vriendtschap doen,
Want hielden noch veel meer,
Als eyschte hem te voen.
Den Heere heeft gepresen
Dese voorsichtigheyt,
Die hy gebruyckt in desen,
Door ongerechtigheyt,
En heeft doen voort geseyt,
De kindren van de quaen,
Hebben beter beleyt,
Als die in 't lichte staen.
Aldus spreeckt onsen Heere,
Maeckt u des Mammons vrindt,
Ghy sult met grooter eere,
Van haer wel zijn besint;
Als ghy gestorven bint,
Dan sult ghy welkom zijn,
En heerlijk zijn bemint,
By de vrienden van mijn.
|
|