Vis-net(1676)–Lambert de Visscher– AuteursrechtvrijBevangende eenige Geestelycke Liedekens, Passende op alle de Sermonen der Sondagen en geboden Feestdagen, Door het gantsche Jaer Vorige Volgende Op den Feest-dagh van het H. Sacrament, Joh. 6. Stem: O Paris wreed. ALs Christus hadt Gesproken tot de Joden, Dat hy was 's Hemels brood: En wie het adt, Het leven aengeboden, Te sterven noyt de dood: Het Joods geslacht Doen met malkander keven, Hoe kan ons dees mensch door macht Sijn vlees te eeten geven. Den Heer antwoort, Tot haerder onderwijse, Door sijnder stemmen klanck, Verstaet en hoort, Mijn Vlees is waerlijck spijse, Mijn Bloed is waerlijck dranck: Wie mijn Vlees eet, [pagina 172] [p. 172] En drinckt oock van mijn Bloede, Blijft in my altijt gereet, En ick in sijn gemoede. Gelijck ick ben Van den Vader gesonden, Die eeuwiglijcken leeft: Ick oock wel ken, En weete 't alderstonden, Dat my gesonden heeft, En leve klaer, Om de wil van mijn Vader, Sullen leven oock voorwaer, Die my nutten te gader. Dit is het brood Dat van den Hemel daelde, En hier gekomen is, Niet als in nood, Het Manna neder maelde, Als doen vernomen is, U Vaders al Hebben daer van verworven, Maer sy zijn in groot getal, Echter den dood gestorven. Maer wie dat nu Sal eeten van dit broode, Sal leven eeuwiglijck; Dus weest niet schu, Maer komt als mijn genoode Gebruyckt dit heyliglijck; Ick ben gereet Mijn selven u te geven, [pagina 173] [p. 173] Op dat wie mijn vleesche eet, Met my eeuwigh mach leven. Vorige Volgende