Vis-net(1676)–Lambert de Visscher– AuteursrechtvrijBevangende eenige Geestelycke Liedekens, Passende op alle de Sermonen der Sondagen en geboden Feestdagen, Door het gantsche Jaer Vorige Volgende [pagina 99] [p. 99] Op den derde Sondag in de Vaste. Luc. 11. Stem: Belle besieres Ian Perre. Of: Poliphemus aen de stranden. ONsen Heere hoogh verheven, Heeft verdreven, Eenen duyvel die was stom; Als den duyvel moste wijcken, Sonder prijcken, Sprack de stomme wederom. Veele menschen die dit sagen, Staen verslagen, En verwondert in den geest; Andre die Godt niet en kosten, Die begosten, Hem te vloecken, op het meest. Door Belzebub's duyvels rechter, En voor-vechter, Werpt dees mensch de duyv'len uyt: Andere die quamen spreeken, Toont een teeken, Dat de waerheyt ons beduyt. Onsen Heer kend haer gepeynsen, Ende veynsen, Sprack wat rijck sijn selven quelt, Sal verwoesten, en vervallen, Gants met allen, Dat het een huys 't ander velt. Is den Satan dan gereten, [pagina 100] [p. 100] En gespleten, Sijn rijck kan niet blijven staen; Al die werckt door duyvels krachten, Moet versmachten, En in 't ende eens vergaen. Is't dat ick dan, hoord ghy Jooden, Door den snooden, Nu de duyvelen uytdrijf; Seght mijn eens waer door u kinder, Sonder hinder, Duyv'len drijven uyt het lijf? Sy zijn 't die aen alle luyden, Klaer beduyden, Dat ick werck door Godes macht; Godt die wil u altijdt leeren, En bekeeren, Daerom toont hy u sijn kracht. Als een starcken op wil passen Voor't verrassen Van sijn brand, op sijn stee, Soo besit hy sijne goed'ren, En gemoed'ren, In een volle rust en vree. Komt een starcker hem bespringen, En bedwingen, Hy neemt hem sijn wapens af: Den roof doet hy dan verdeelen, En beveelen, Die hem zijn geweest tot straf. Wat mensch die niet wil beginnen, Al sijn zinnen, [pagina 101] [p. 101] Stellen gants geheel in mijn; Die sal 't hem gewis beklagen, Na sijn dagen, Want hy dan verstroyt sal zijn. Als den boosen is gaen strijcken, En wegh wijcken, Uyt een recht berouwigh hart; Volhard die mensch niet in't leven, Ander seven, Maken 't dan noch meer verwart. Een Vrouw die riep seer luydtaligh, Sy is saligh, Die u baerde sonder pijn: Godt sprack die mijn woord bewaren, En verklaren, Sullen oock wel saligh zijn. Vorige Volgende