Vis-net
(1676)–Lambert de Visscher– AuteursrechtvrijBevangende eenige Geestelycke Liedekens, Passende op alle de Sermonen der Sondagen en geboden Feestdagen, Door het gantsche Jaer
[pagina 27]
| |
Dat nu is ons heyl volbracht.
's Hemels geesten zijn verblijdt,
Dat den Heyland is geboren,
Die belooft was van de voren,
En verwacht soo langen tijt,
Die Abram en de Propheten,
Langh verwacht hebben met smart,
Wilt dees Heylant niet vergeten,
Prijst hem nu uyt al u hart.
Wilt nu meede vrolijck zijn,
Met de Englen vreugdig singen,
Die dus blijden bootschap bringen,
Dat een kint in koud'en pijn,
In een stal tusschen twee beesten
Op't Hoy in een krebbe leyt,
't Geen nu loven 's Hemels geesten,
Met gesang in vrolickheyt.
Sy singen sonder verschil,
Glory in't hoogste zy den Heere,
Wilt met ons sijn lof vermeere,
Ghy menschen van goeden wil,
Die hier leeft op deser aerde,
Vrede heeft u Godt bereyt,
Prijst dit kintjen hoogh in waerde,
Dat op't hoy hier nederleyt.
d'Harders hooren dese maer,
Als bewaken hare kudden,
Begosten uyt vrees te schudden,
De Eng'len aenspraken haer,
Wilt niet schricken, ofte beven,
Maer zijt in u hert verblijt,
| |
[pagina 28]
| |
Want u is een kint gegeven,
Dat u van de doot bevrijt.
Doen soo zijn de Harders ras,
Te saam met groote hoopen,
Na het stalleken geloopen,
Dat niet veer van daer en was,
Daer vonden sy blijdelijcke
Met vreugden dit kleene kint,
Een Heer van des Hemelrijcke,
By sijn Moeder lief bemint.
Sy hebben in d'arme stal
Met vroolijckheyt aengebeden,
Dit kindtjen van eeuwigheden,
En den Schepper van het al;
Gepresen sijn lieve Moeder,
Die een Maget was altijt,
Ge-eert sijnen Behoeder;
Blijdelijck in dees Kers-tijt.
Laet ons met d'Harders al,
Met blijdtschap die kleene kinde,
Gaen soecken en gaen vinde,
Tot Betlehem in de stal,
Aenbidden en wel bedencken,
In het harte gants verblijdt,
Die vreugd die 't kint komt schencken,
Aen ons menschen op Kers-tijdt.
|
|