Baron van Hippelepip
(1917)–Mien Visser-Düker– Auteursrecht onbekend
[pagina 19]
| |
De glimwormen hadden een gat geboord door de padden-stoelkoppen en hingen nu aan den zolder te glinsteren, als heusche electrische lampjes. De kelners hadden weer een nieuwen voorraad mugjes en honing gehaald. Verborgen achter hooge planten, zat het kikkerorkest. Die muzikanten deden erg hun best, een paar bliezen uit al hun macht op een rietje, de anderen zongen hun mooiste kikkerlied. Een deftige watertor zou als dansmeester dienst doen. Eerst bracht hij al de gasten op hun plaats. Voor het bruidspaar was een troon van lentebloempjes gemaakt, die overheerlijk geurden. De salamander zonder sleep was toch ook maar weer terug gekomen. Al schaamde ze zich te veel om zelf te dansen, ze wilde toch wel graag toekijken. Daarom nam ze plaats op een verdord blad, dicht bij den uitgang der zaal; mochten ze haar te veel plagen, dan kon ze heel gemakkelijk verdwijnen. De kleine padden, die haar zoo geplaagd hadden, waren door het dansen nog veel doller en uitgelatener geworden. Toen ze de salamanderjuffer daar in een hoek zagen zitten, met een gezicht, alsof ze van verdriet zou sterven, - toen gaven ze elkaar een wenk, even boven op het roode dak van de balzaal te saâm te komen. Dan konden ze nog eens een nieuwe grap bedenken! Zoo gezegd, zoo gedaan! Onmerkbaar verdwenen ze uit de zaal en even daarna zat het zestal ondeugden genoeg'lijk te smiesperen. Hun oogjes glinsterden van pleizier. Een van de brutaaltjes, die bekend was om z'n prachtig rijmen, had al een plan opgemaakt, dat hij nu aan de andere vijf moest vertellen. ‘Ssst! jongens! ìk weet wat! We zullen voor omroeper spelen! Ik zal vooruitloopen, met twee schelpjes als bekken, en daarachter komen jullie, die heel luid dit mooie lied moeten zingen: | |
[pagina 20]
| |
‘Bim! - bam! - - Bim! - bam!
Hoort! daar komt de omroeper ân!
Gasten, luistert toch eens even,
Kwaakt toch niet zoo overdreven!
Vanavond, in den maneschijn,
Verloor een salamander, fijn,
Op het lekkere, mulle zand,
Haar mooie sleepje van bruine kant.
Nu is ze, tot haar grooten spijt,
Dat mooie sleepje voor eeuwig kwijt.
Gaat dus in alle hoeken
Zoeken! - zoeken! - zoeken!
Een beker honing, een vlieg en een mug
Krijgt, wie het brengt, weer hier terug,
Hoort! - burgers! - hoort!
Hoort! - en zegt het voort!’
‘Bravo! bravo!’ - riep het vijftal, ‘dat heb je er knap afgebracht, hoor, oûwe jongen! Dàar zullen we pret mee beleven!’ - en schuddende van het lachen, sprongen de kleine rekels van het dak af. En dat was juist bijtijds ook, hoor! want de glimworm, die boven zich zoo'n lawaai hoorde, kon niet nalaten, eens even te gaan onderzoeken, wat daar toch gaande was, - tot groote boosheid van de dansende paartjes, die zich plotseling in een donker hoekje van de zaal bevonden. Nu riep de deftige dansmeester, dat er een kruispolka gedanst zou worden, - het orkest speelde heel mooi: ‘O, m'n lieve zwartkop!’ - de salamanderjuffer keek met verlangende oogjes naar den kikker, met wien ze op het zandweggetje had geloopen: als hij haar vragen zou, die polka met hem te dansen, dan zou ze 't tòch maar doen, al had ze geen sleep meer, - zoo dacht ze. Toen kwamen de ondeugende padden binnen, - de omroeper voorop. Ze giegelden en gaven elkaar duwtjes in den rug, eìgenlijk waren ze wel een beetje verlegen, nu ze hun plan gingen uitvoeren. De dansende paartjes, die elkaar reeds met gekruiste pootjes vast- | |
[pagina t.o. 20]
| |
[pagina 21]
| |
hielden, gingen tegen den muur staan en keken met groote oogen naar de zes padjes. Baron van Hippelepip fluisterde zijn bruidje in het oor: ‘die lieve, kleine padden komen zeker een bruiloftsversje opzeggen; ik zal ze maar wenken, dan mogen ze hier vlak voor onzen troon zitten!’ Maar toen de omroeper op zijn bekken begon te slaan en de andere deugnieten luidkeels dat vers begonnen te zingen, waren de gastheer èn zijn bruid èn alle gasten, groot en klein, sprakeloos van schrik en verbazing. Baron van Hippelepip was de eerste, die de orde herstelde. Met een grooten sprong kwam hij van zijn troon op den grond terecht, en vóór de brutale padjes wisten, wat er ging gebeuren, had hij ze alle zes om beurten over de knie gelegd en ze een flink pak voor hun broek gegeven. | |
[pagina 22]
| |
[pagina 23]
| |
[pagina 24]
| |
En de padjes, die huilden au! - au! - au! - en wreven zich de pijnlijke plaatsjes. De vloer van de balzaal werd nat van hun tranen. Maar de straf was nòg niet groot genoeg. Hippelepip wenkte een paar kelners en beval hun, de deugnieten op hun schouders te nemen en ze zoo gauw mogelijk naar het zandweggetje te brengen. Daar moesten zij zelf nu maar zóó lang zoeken, tot ze den sleep hadden gevonden. Vóór dien tijd mochten ze niet meer op het feest terugkeeren. En wat er van de salamanderjuffer geworden was? - die had al van schaamte een paar maal stil weg willen kruipen, maar de gasten hielden haar tegen. Iedereen had nu erg veel meelij met haar; een goedige hagedis, die zelf óók al eens haar sleep had verloren, bedacht er iets moois op. Ze bond een bruin blaadje op de plaats, waar de sleep had gezeten. Nu zag de salamanderjuffer er heel netjes uit en kon ze best meedansen. Al heel gauw waren allen de geschiedenis van de padjes vergeten en danste men er weer lustig op los. |
|