| |
XI
Iene miene mutte is de baas.’
Toen Maarten het hek van Villa Lucie genaderd was, zag hij daar wachtmeester Bos op zijn post staan. De man was in druk gesprek met een paar dorpelingen en het was duidelijk, dat hij langzamerhand toch plezier in zijn vermeende roem begon te krijgen. Was hij geen ingewijde en had hij niet zijn woordje te zeggen over het geval? De moeilijkheden van het onderzoek bleven hem gespaard, maar dat wisten buitenstaanders niet en
| |
| |
het was de vraag of hij het zelf nog besefte. De mannen zwegen opvallend toen Maarten hen met een groet voorbijging en hij voelde hun ogen op zich gericht, terwijl hij het tuinpad afliep naar de deur. Het drong plotseling tot hem door, hoe onrechtvaardig het Lot was. Jarenlang had hij met eerlijk en serieus literair werk getracht enige bekendheid te verwerven, zonder dat het noemenswaardige gevolgen opleverde en nu, door stompzinnige omstandigheden, kende een heel volk zijn naam en antecedenten. Deze indruk werd nogmaals versterkt, toen hij de huiskamer binnentrad, waar men hem met het diner wachtte. Bij zijn bord lag een hele stapel kranten en brieven, zoveel als hij er nog nooit in zijn leven tegelijk ontvangen had en het vreemde was, dat het hem afkeer inboezemde, meer dan dat het hem plezier deed. Hij zag dat Mieke hetzelfde twijfelachtige voorrecht ten deel gevallen was en zij wisselden er een enkel woord over. Daarbij viel het hem op, dat zij hem een tikje gereserveerd behandelde. Er klonk een prikkelbare toon in haar stem en haar manieren waren kort aangebonden. Zou zij vermoeden of raden, dat hij naar de inspecteur was geweest en vrezen dat hij het vinden en verdwijnen van de hamer verteld had? Hij begon aan zichzelf te wanhopen. Misschien was het toch verkeerd geweest dat hij met de inspecteur gesproken had. Hij scheen alles in zijn leven verkeerd te doen. Deze depressie verhinderde niet, dat het hem opviel hoe charmant Mieke er uitzag in een eenvoudig donkergroen jurkje, opgefleurd door een helgele pochette. Er was een klasse-verschil in smaak wanneer hij haar vergeleek met Hortense, die zich kwasie modieus optuigde en waarvan men precies kon voorspellen hoe ze er over twintig of dertig jaar uit zou zien.
De stemming aan tafel was prikkelbaarder dan ooit. Men begon steeds meer op elkaars zenuwen te werken, nu de afwikkeling van het onderzoek niet vlug genoeg opschoot en men een gedwongen samenzijn rekte. Zij waren te verschillend onderling, hadden te veel een anders gerichte belangstelling, dan dat zij elkaar ook maar iets nader kwamen. Als dit nog even zo doorging zouden de maaltijden een kwelling worden en was het beter, dat ieder apart ging eten. Misschien zouden de mannen elkaar op de duur nog verdragen hebben, onverschillig als zij elkaar in wezen lieten, maar met de vrouwen was dat anders. Mevrouw Henkelmans was zeer nerveus en mevrouw de Groot had een van haar kribbige buien, terwijl Mieke zich evenmin in een goed humeur bevond. Het begon al met het opdienen van de
| |
| |
soep, die door mevrouw Henkelmans uit de keuken gehaald werd. Mieke die aan het hoofd van de tafel zat, vroeg of iedereen zich bediend had. Daarop viel mevrouw de Groot uit, dat dit een overbodige vraag was en dat het haar niets aanging bovendien. Waarop Mieke antwoordde, dat zij dit uit bezorgdheid vroeg, want dat tenslotte de hier aanwezigen de gasten van haar en van meneer Roesink waren.
‘Ik ben uitgenodigd door Ina en niet door U,’ zei mevrouw de Groot, ‘en dat ik hier tegen mijn wil in vastgehouden word heeft daar niets mee te maken.’
Mieke haalde de schouders op en antwoordde niet.
Mevrouw de Groot ging door: ‘Dat U mevrouw Henkelmans tot uw dienstmeisje hebt kunnen degraderen, betekent nog niet, dat U mij ook zover zult krijgen.’
Dit nu kon mevrouw Henkelmans niet op zich laten zitten. ‘Dat ik meehelp de boel hier een beetje op gang te houden, betekent nog niet, dat ik een dienstmeisje ben,’ zei ze. ‘Niet iedereen kan lui en egoistisch zijn.’
Mevrouw de Groot schoof haar bord van zich af en zei: ‘Als U die beledigende woorden niet terugneemt dan stel ik voor dat een van ons beiden zich op haar kamer terugtrekt.’
Op dit gezegde vloog Hortense overeind en begon te snikken. ‘U bent een verzuurde intrigante! Daar, nou weet U het eindelijk,’ zei ze. ‘U hebt de hele dag op iedereen iets aan te merken. Gaat U dan naar uw kamer, maar mams blijft hier, als U dat maar weet.’
Mevrouw de Groot stond ook op, sloeg haar kanten shawl verontwaardigd om de schouders en schreed naar de deur. Daar draaide zij zich om en zei: ‘Ik neem dat niet, al vergeef ik je de woorden, omdat je zo jong bent. Het gaat hier om heel wat anders. Ik duld niet, dat dit huis geregeerd wordt door ex-personeel, dat eigenlijk in de keuken behoort te eten. Ik groet U allen.’
Nu was de maat bij Mieke vol. Ze stond eveneens op en liep op mevrouw de Groot toe. Alsof die een obstinaat kind was, nam zij haar bij de arm, met een zo beslist gebaar, dat de vrouw er door overrompeld werd. ‘En nu is het uit met dat kinderachtige gedoe’, zei ze. ‘U gaat weer zitten en eet uw bord leeg en ik wil van niemand meer iets horen over wie hier de baas is, of wie dienstmeisje. We zijn allemaal volwassen mensen en moeten ons als zodanig gedragen. Niemand wint erbij, wanneer we elkaar het leven verzuren, zolang we bij elkaar moeten zijn.’
| |
| |
Haar optreden was zo vastberaden, dat ieder er door geïmponeerd werd en de rest van de maaltijd verliep normaal, zij het grotendeels stilzwijgend. Na een kopje koffie, juist op het ogenblik dat Maarten besloot naar zijn kamer te gaan en daar de post en de kranten door te nemen, werd er gebeld. Het was de wachtmeester die kwam vertellen, dat er een heer en een dame met een auto waren. Ze vroegen naar meneer Roesink.
‘Laat ze maar binnenkomen,’ zei Maarten.
‘Het spijt mij meneer, maar ik heb mijn instructies,’ zei Bos met gewichtige onverzettelijkheid.
‘Hoezo instructies?’ vroeg Maarten, maar hij liep al, nieuwsgierig geworden, de wachtmeester voorbij, het tuinpad af, het berkenlaantje door, tot hij de auto op de straatweg zag staan. Het was een heerlijke zomeravond. De hemel, waarvan ook de laatste wolken verdwenen waren, begon te verbleken tot een transparant groenblauw, dat naar het Westen overging in een gloeiend rood, waartegen de verre boslijn koolzwart afstak. Reeds was een dimne maansikkel, een enkele gouden kerf, zichtbaar en er dreef een sterke geur van kamperfoelie door de lucht. In de paar dagen dat Maarten niet meer in de stad verkeerde, had de natuur in haar vele wisselende gestalten en stemmingen, invloed op hem gekregen. Daardoor trof hem bijna onaangenaam de harde joviale toon, waarop zijn naam geroepen werd. Het was Ella, die uit het geopende portier van de auto hing. Hij zag haar ene been in de elegante schoen en het nauwsluitende mantelpak dat zij droeg. Hij zag de opvallende grote ring aan de hand waarmee ze het portier vasthield en hij zag haar golvende rode haar, waarvan hij nooit had geweten, of het echt dan wel geverfd was. Vager ontdekte hij achter het stuur de gestalte van een jongeman, die niet de beeldhouwer was. En in dit ogenblik viel het nabije verleden met kracht op hem aan. Ella wàs charmant, zij wàs betoverend en haar verschijning riep een overstelpend aantal even zoete als smartelijke herinneringen op. Hoe had hij ooit kunnen denken, dat hij niet meer verliefd op haar was. Terwijl hij haar naderde, rook hij haar exquise parfum, boven de geur van de kamperfoelie uit merkbaar, toen hij naast haar stond, en het verwarmde hem.
‘Hoe kom je hier?’ vroeg hij, ‘hoe ben je mijn adres te weten gekomen?’
‘Zal ik je allemaal vertellen chéri. Stap eerst maar in. Mag ik je even voorstellen: Maurice de Waardt. Hij is redacteur van “De Telex”. Of hebben jullie elkaar misschien al eens ontmoet? Niet?
| |
| |
Nu goed dan. Maurice, dit is Maarten Roesink. Je mag aanstonds je story uit hem peuteren. Eerst ga ik met hem achter in de wagen zitten. Rij maar ergens heen. In deze negorij is geen behoorlijke tent, hebben we al ontdekt. Maarten, je ziet er patent uit. Je lijkt een beetje op een ouderwetse landjonker en je bent waarachtig bruin geworden. Hoe hou je 't hier langer dan een dag uit, maar je zal wel gauw weer in de stad terugkeren, denk ik en je een mooie flat uitzoeken. Ik zal je helpen inrichten. Ik zie al precies voor mij, hoe ik het hebben wil...’ Ze ratelde door, bedisselend en beslissend, terwijl Maarten naast haar plaats nam op de achterbank. Ze stak een sigaret in haar mond, gaf zichzelf vuur en plaatste daarop de sigaret tussen de lippen van Maarten. Intussen startte de wagen en reed weg. Ella schoof haar arm door die van Maarten, die nog steeds te verbluft was om iets te zeggen en zij vervolgde: ‘Je vroeg, hoe ik je adres te weten was gekomen? Maar lieve jongen, dat weet iedereen in Nederland. Je bent de hoofdpersoon van het drama Roesink. Iedereen praat er over op de Soos. Ze gaan zelfs weddenschappen aan, of jij de moordenaar bent of niet. 't Is geweldig opwindend zie je? Is het een crime passionnel? Je moet me er alles van vertellen. Er is een echte detective bij heb ik gelezen. Ik ben geweldig trots op je, als je verloofde. Je moet gauw weer naar de stad terugkomen. Als jij de moord bedreven hebt, vinden we wel een goeie advocaat, die je er uitkletst. We geven feesten in je flat en als je wilt gaan we officieel trouwen. 't Is wel ongelooflijk burgerlijk, maar we kunnen ieder ons eigen flat aanhouden. Ik kan mijn atelier niet missen.’
Maarten luisterde met klimmende verbazing naar de waterval van nonsens die ze over hem uitstortte. Had ze altijd zulke enormiteiten, zoveel domheden verkondigd? Was dit de conversatie, dit de toon die in haar kringen - eenmaal ook zijn kringen - gevoerd werd? Hoever was hij daar door de laatste schokkende gebeurtenissen in zijn leven van afgedwaald? Hoe voos en onecht klonk zij hem in de oren. Zijn verliefdheid, eigenlijk een plotselinge springvloed van herinneringen, die het onverwachte weerzien met haar opgeroepen had, ebde weg. Hij doorzag de leegheid van haar charme, de sluwheid die achter elk van haar op effect berekende woorden klonk, voor wie oren had om te horen. Vroeger, toen hij dwaas en blind om haar gunst gebedeld had, was hij haar niet goed genoeg, had zij zich hoogstens met hem geamuseerd. Nu, nu hij een bekende persoonlijkheid was geworden - bekend waarom, waardoor? - nu hij erfgenaam was,
| |
| |
vond zij hem begeerlijk, legde ze met domme aanmatiging beslag op hem. Voor dit schepsel had hij maanden van wanhoop en onrust gekend, had hij zich opgeschroefd en uitgesloofd, nee, hij liet zich niet meer vangen. De ogen waren hem geopend. De tegenstelling tussen Ella en Mieke drong zich aan hem op. De openheid en het karaktervolle van de tweede tegenover de sluwe berekening van de eerste. Ja, openheid, ondanks het geheim van de misdaad, dat Mieke voor hem verborgen hield. Vermoeid luisterde hij naar de vrouw naast hem, hoorde tenslotte nauwelijks meer wat ze zei. Ze scheen het ook te merken, want eensklaps zei ze pruilend: ‘Je luistert niet naar me, darling.’
Hij had geen lust haar tegen te spreken en met een poging tot glimlachen antwoordde hij: ‘Jawel, ik luister wel, maar 't is allemaal een beetje overrompelend en... en ik ben wat moe geloof ik. Ik zal je later uitvoerig alles schrijven, alles uitleggen. Nu wou ik liever weer terug naar Villa Lucie.’
Voor de auto doemde de schaarse verlichting van een kleine stad op, met hier en daar een helle winkelétalage, een paar wandelende mensen en iets meer snelverkeer. De man achter het stuur reed de auto tot voor een tamelijk groot café-restaurant, waar muziek gemaakt werd en gedanst. Ondanks dat was het er nogal saai. Slechts enkele paren bewogen zich over de dansvloer op de maten van een Engelse wals. Maarten kon er niet aan ontkomen, hij moest mee uitstappen met de beide anderen en zij namen plaats aan een tafeltje, zover mogelijk van de band verwijderd. ‘Vertel nu eerst alles wat je weet aan Maurice voor zijn story,’ zei Ella en begon haar poederdoos te voorschijn te halen.
De jongeman, die Maurice genoemd werd en een klein pedant kneveltje droeg, keek Maarten grijnzend aan. ‘Ik zal er een verdomd mooi artikel van maken,’ zei hij.
Ella zei, tussen het poederen door: ‘Maarten, snor eens een ober op. Je moet een rondje geven op die erfenis. Ik laat het aan jou over wat het zal zijn, maar ik ben dol op champagne, dat weet je.’
Een ogenblik leek het of Maarten zich zou laten verleiden, maar toen stond hij op van zijn stoel, waarin hij pas was gaan zitten en zei stroef: ‘Het spijt mij heel erg, maar ik laat niet op deze manier over mij beschikken. Ik geef geen story en ik tracteer niet op champagne. Ik denk er niet aan, ik heb bovendien geen cent op zak en ik verzoek jullie wel, mij terug te brengen naar Drechteroord.’
‘Nu geen recalcitrant ventje zijn,’ zei Ella, met een poging
| |
| |
om te schertsen, maar de uitdrukking van haar ogen werd hard. ‘Een week geleden zou je een gat in de lucht gesprongen hebben, als je mij op champagne had mogen tracteren, mon chou.’
‘Dat was misschien inderdaad zo, een week geleden,’ zei Maarten, ‘maar er is zo het een en ander gebeurd in die week. Jullie hebben me tegen mijn zin hier mee heen genomen. Brengen jullie mij dan nu terug op mijn vriendelijk verzoek.’ Ella beet op haar onderlip en Maarten zag hoe vulgair haar gezicht werd wanneer ze woedend was. En plotseling verlangde hij zo hevig naar Mieke, dat hij de boosheid van Ella niet met boosheid beantwoorden kon.
‘Bedenk dat het voorgoed uit is tussen ons, hoor!’ beet ze hem toe.
‘Dat heb ik bedacht,’ zei hij, ‘en ik vind het best zo.’
Ella stond met een ruk op en Maurice volgde haar voorbeeld. Verbaasd nagekeken door de kelner, die juist naar hen toekwam, liepen zij naar de auto. Ella nam voorin plaats naast Maurice en Maarten kroop op de achterbank. De wagen reed met grote snelheid terug naar Villa Lucie. Geen van drieën sprak een woord, maar Ella rookte nerveus de ene sigaret na de andere. Toen ze de villa weer bereikt hadden, lieten ze Maarten zelf uit de wagen klauteren. Bij aarzelde en zei: ‘Vind je niet Ella, dat we ons afscheid een beetje sportiever moeten opvatten. We kunnen toch vrienden blijven in de toekomst.’
Hij kreeg geen antwoord en toen hij op de straatweg stond, reed de auto met een schok vooruit. Hij bleef kijken tot het rode achterlicht in de verte verdwenen was. Een gevoel van neerslachtigheid maakte zich van hem meester, tegelijk met een gevoel van opluchting en bevrijding.
Langzaam liep hij het berkenlaantje op en als troost kwam hem het zwart-witte katje tegemoet huppelen. Hij tilde het op en droeg het mee de villa binnen. ‘Jij komt altijd net als ik je nodig heb poesje’, zei hij. In de hall bleef hij een ogenblik staan luisteren naar de zacht pratende stemmen in de huiskamer, maar hij had geen lust naar binnen te gaan en beklom de trap naar zijn kamer, waar hij de bureaulamp aanstak en zich in een stoel zette om op zijn gemak de post door te nemen. De kranten legde hij al spoedig met wrevel, en verveeld terzijde. De verzameling brieven was hoogst merkwaardig. De eerste van de stapel die hij opende, was er een van Anton Vreeburg, de beroemde dichter. Deze vroeg Maarten een bedrag aan geld te leen. De brief was gesteld in een
| |
| |
vleiende, misselijke toon en er waren twee gedichten ingesloten, opgedragen aan Maarten. Dat was na de breuk met Ella de tweede bittere ontnuchtering van deze avond. Hij ging snel over tot de tweede brief, die niets minder bevatte dan een huwelijksaanzoek van een jonge knappe weduwe met eigen zaak; zij had een echtgenoot en een weinig kapitaal voor de zaak nodig. Toen volgden er vier brieven van culturele- en weldadigheidsverenigingen. Een van deze instellingen bood hem gul het penningmeesterschap aan. De zevende en laatste brief was de vreemdste van alle. Zij was gesteld in een abominabel Nederlands en afkomstig van ‘Gods Eerste Getuigen’, niet te verwarren met de Getuigen Jehova's, stond er nadrukkelijk bij. Dit Genootschap begon met een aantal bewijzen aan te voeren over het naderende wereldeinde, over de verdorvenheid van de huidige moraal en over de slechte invloed van geld en bezit op de mens. ‘Waarom zult ge schade lijden aan uw ziel; wat baat het U, al bezat gij de hele wereld’, besloot de brief, ‘stuur ons uw geld en goed en gij wordt het ware geluk deelachtig’.
Terwijl Maarten dit epistel met geamuseerde verbazing voor de tweede keer las, hoorde hij gerucht op de overloop voor zijn deur. Het was, alsof daar iemand stond, tastend aan de deurknop. Met een paar stappen was hij bij de deur en opende die. Het was Mieke.
‘Neem me niet kwalijk’, zei ze. ‘Ik aarzelde of ik een praatje met je zou komen maken of niet. Ik vreesde eigenlijk dat je aan 't werk was. Ik ben in een verschrikkelijk humeur en heb echt behoefte aan wat behoorlijk gezelschap, maar ik wil je vooral niet storen, dus als je bezig bent, stuur je mij maar weg’.
Maarten dacht er niet aan haar weg te sturen, zelfs niet nu hij haar er op goede gronden van verdacht de hamer te hebben weggenomen. Had hij maar de moed vrijuit met haar te praten en zijn kwellende onzekerheid, die helaas bijna zekerheid was, weg te nemen, maar hij kon eenvoudig niet. Nu had hij nog de hoop, dat zij onschuldig was, en hoefde hij zijn gevoelens voor haar niet helemaal aan banden te leggen.
‘Kom gerust binnen’, zei hij. ‘Je stoort allerminst’. Hij bood haar een stoel aan, maar ze verkoos het divanbed, waar ze met opgetrokken knieën op ging zitten.
‘'t Was een hele strijd vanavond aan tafel om de macht’, zei ze glimlachend. ‘Eerst bezorgde het mij plezier, maar achteraf lijkt het mij zo nutteloos en vermoeiend. Ik wou dat de hele zaak achter de rug was... en toch ook weer niet’.
| |
| |
Een ogenblik keken zij elkaar in de ogen en zij voelden de spanning toenemen. Toen keken zij tegelijkertijd van elkaar weg en Mieke vervolgde: ‘Ik denk, dat je wel ongeveer dezelfde brieven zult hebben gekregen als ik’.
Maarten overhandigde haar zijn post, behalve de brief van Vreeburg; die had een te persoonlijke, pijnlijke indruk op hem gemaakt.
Ze keek de brieven in.
‘Precies dezelfde, ik dacht het wel’, zei ze, ‘behalve dan dat ik twee huwelijksaanzoeken heb gekregen’.
‘Die zul je overigens wel niet nodig hebben’, zei Maarten. De woorden ontglipten hem eigenlijk.
‘Dat noem ik nu eens een aardig compliment’, zei ze en weer keken ze elkaar aan, maar ditmaal was er niet die bijna sinistere spanning van zoeven, maar een welhaast verlegen tederheid, die opnieuw door Mieke verbroken werd.
‘Ik heb een pakje sigaretten meegenomen’, zei ze. ‘Ik geloof dat je nog steeds zonder zit, nietwaar? Vreemd voor een tamelijk welvarende jongeman. Je kunt geloof ik in zulke gevallen de notaris om een voorschot vragen. Denk er eens over. Weet je, ik kan er nog steeds niet aan wennen, dat ik nu ook geld heb. Ik snap dat ik nu mijn leven anders kan inrichten, kan gaan studeren als ik wil. Ik weet alleen nog niet hoe het aan te pakken. Ik ben steeds bezig het te verwerken. Voor jou is het wel fijn. Je kunt nu rustig doorwerken, zonder voortdurende geldzorgen. Ik benijd je, dat je dichter bent. 't Lijkt mij heerlijk, meer nog tot je eigen voldoening dan wat je er mee kunt bereiken bij de mensen. Ik heb in je dichtbundel gelezen. Er staan een paar verzen in die me bijzonder troffen, maar er staan er ook in, die ik als onecht aanvoel. Je bent toch niet boos op me, dat ik dit zeg? Ik ben tenslotte maar een leek. Toch lees ik met grote aandacht en zoek altijd meteen de persoonlijkheid van de schrijver’.
Het was de eerste maal dat zij rechtstreeks met hem over zijn werk sprak en hij wist niet wat haar te antwoorden. Hij begon met een sigaret op te steken. Dat gaf hem gelegenheid na te denken. Hij moest het zichzelf toegeven, dat haar woorden gedeeltelijk zijn ijdelheid gekwetst hadden. Wat verbeeldde zij zich wel. Maar dan dwong hij zich te erkennen, dat hij blij mocht zijn met haar eerlijk oordeel, waar zijn vrienden hem alleen maar naar de mond hadden gepraat en zijn tegenstanders hem enkel kraakten.
‘'t Is erg moeilijk voor mij over mijn werk te praten’, zei hij ten
| |
| |
slotte. ‘Je moet je eigen weg zoeken en dat kost tijd. Je... ach, hoe zal ik het zeggen... nou, in elk geval stel ik het op prijs, dat je mijn bundel gelezen hebt’. Hij voelde dat hij formeel en een tikje gekwetst sprak maar hij ging verder: ‘Ik wil je toch graag eens mijn latere werk laten lezen, ik ben gegroeid, meen ik’. Ze lachte en hoe welluidend haar lach ook klonk, hij voelde zich beetgenomen en vroeg beteuterd: ‘Heb ik iets belachelijks gezegd? Ik ben mij er niet van bewust’.
‘Nee’, zei ze, ‘je hebt integendeel iets heel ernstigs gezegd en je zei het zo gewichtig, dat ik er om moest lachen. Je moet me evenwel goed begrijpen dat ik je daarmee helpen wil, hoe gek het ook klinkt. Ik heb zelf een heel moeilijk leven gehad en ik heb heel wat gewichtigheid moeten afleren, voor ik een beetje mezelf werd. Vaak wanneer ik in literaire tijdschriften werk van jongere dichters en schrijvers lees, dan vraag ik me af: hoe komt het, dat deze lieden, die vaak zo intelligent en belezen en technisch knap zijn, terzelfdertijd zo geborneerd zijn en op een literair zo smalle basis staan. Ik voel in hun werk dat ze zichzelf van het leven afgesneden hebben, dat ze werkelijke belangstelling voor cultuur in de ruimste zin verloren hebben, dat ze vast lopen in kleine aesthetische principes. En dat is zo jammer. Ik heb een korte tijd in kringen van schilders en dichters verkeerd, maar het heeft me erg teleurgesteld. Ik zal eerlijk zijn: ik mag jou heel graag en het zou me spijten als jij ook ergens in je werk verzanden zou. Ik kan het nu niet anders zeggen. Denk er zelf maar eens over na, dan zul je wel ontdekken wat ik bedoel. Nu ga ik naar mijn kamer, want ik ben toch een beetje moe’.
Ze stond op en hij stond ook op. Voor de derde maal deze avond keken ze elkaar onderzoekend in de ogen. Nee, Maarten was niet boos op haar. Integendeel. Hoe gaarne zou hij haar in zijn armen genomen hebben, zoals hij dat op zo'n gemakkelijke manier met Hortense had gedaan, maar hier stond hij tegenover een gelijkwaardige partij en dan was er tussen hen de schaduw van het misdrijf.
Mieke reikte hem haar hand, die hij een ogenblik vasthield. Toen haastte zij zich de kamer uit, na hem goedennacht gewenst te hebben.
Lang stond hij op dezelfde plaats en keek naar de gesloten deur, waarachter zij verdwenen was. Hij wist nu met absolute zekerheid dat hij haar liefhad en dat zij hem liefhad.
|
|