| |
X
‘Weinig, wel, en dikwijls lezen,
Leert het best, in uwen tijd,
Groter boeken zult ge krijgen
Als gij ook wat groter zijt.’
‘Moet ik het hem zeggen?’ vroeg Maarten zich af, ‘moet ik het hem zeggen van die hamer, want daar zoekt hij naar.’ Hij keek naar buiten, naar de rondkruipende inspecteur. ‘Beslist,
| |
| |
daar zoekt hij naar, al speelt hij ook een beetje de amateur-bioloog. Wie zal zeggen dat hij aanstonds, als hij de hamer niet gevonden heeft, het hele huis niet overhoop haalt. En ligt de hamer dan veilig in mijn koffer’? Hij keek zijn kamer rond, die er nog wanordelijk uitzag. Meestal deed Mieke de kamers tijdens het ontbijt van de gasten, maar Maarten had vandaag in grote haast ontbeten. Hij had een onrustige nacht doorgebracht en wist niet wat hem te doen stond. Zijn geweten gebood hem het vinden van de hamer bij de politie aan te geven en zijn nachtelijk avontuur te vertellen, evenals het ontdekken van Mieke's bemodderde mantel, die deze ochtend, toen hij beneden kwam, van de kapstok verwijderd was. De hele geschiedenis lag daar zo klaar als wat. Mieke had de moord begaan en deze nacht geprobeerd van het moordwapen af te komen. Zij was daarbij betrapt door hem. Ja, hij behoorde zijn ernstige verdenking kenbaar te maken aan de inspecteur, maar hij kon het niet en al wilde hij het zich niet hardop bekennen, hij wist innerlijk heel zeker waarom hij het niet kon. Hij was verliefd op haar geworden, tot over zijn oren verliefd en heel anders dan hij het ooit op enig meisje geweest was en het hielp niet, dat hij dit nieuwe, verbijsterende gevoel probeerde te ontzenuwen door alle aanmerkingen, die hij op haar uiterlijk en karakter had, op te sommen. Integendeel, hoe meer hij tegen haar inbracht, hoe sterker dat andere gevoel in hem werd, dat alleen maar heftig naar haar bijzijn verlangde. En dan gaf hij toe, dat zij charmant was en persoonlijkheid bezat en dat zij hem aan kon kijken met een paar ogen die hem in vuur en vlam zetten. En hij gaf toe dat hij zich klein en onbelangrijk en onwaardig tegenover haar gevoelde en niet wist waarmee hij haar moest imponeren en hij wanhoopte er aan of zij ooit iets voor hem zou voelen. Ze behandelde hem vriendelijk, zeker, vriendelijker dan een van de andere gasten, maar er was iets, hij wist nauwelijks hoe
het aan te duiden, iets volwassens in haar, gekruid met een soort wijze ironie, waarmee ze hem tegemoet kwam. Tevens behield ze dat meisjesachtig charmante en warme, dat haar zo aantrekkelijk maakte. Persoonlijk vergaf hij haar de manier waarop zij hem - nota bene - omver gelopen had in de afgelopen nacht, hoewel zijn ijdelheid er toch door gekwetst werd. Ja, persoonlijk vergaf hij haar alles, zelfs de moord. Had zij niet gedaan metterdaad, wat hij alleen maar had durven denken en dat enkel omdat hij zich kinderachtig gekrenkt voelde over het vinden van zijn dichtbundels? Hij wist nu wel, dat Mieke
| |
| |
veel ernstiger reden had gehad om tante Ina te haten.
Zo werd hij heen en weer geslingerd tussen de meest tegenstrijdige gedachten en emoties. Met een uitgeput gevoel had hij aan de ontbijttafel gezeten, nadat hij eerst in alle stilte zijn bemodderde kleren een weinig had trachten te reinigen. Het was hem opgevallen dat Mieke een enigszins veranderde houding tegenover hem had aangenomen. Ze vermeed het hem aan te kijken en het scheen haar moeite te kosten tegen hem te spreken. Alleen wanneer zij dacht dat hij er niet op lette, had zij aandachtig naar hem gekeken. Ze vroeg zich natuurlijk af, hoeveel hij vermoedde en wat hij nu zou doen. Wist hij het zelf maar wat hem te doen stond! Toch, toen hij de inspecteur bezig zag in de tuin, besloot hij, haar niet te verraden en dit besluit gaf hem een pijnlijke, melancholieke voldoening. Nu was hij in zekere zin haar medeplichtige. O hoe graag zou hij gezien hebben, dat ze hem alles vertelde en hem smeekte, haar te beschermen, haar uit de moeilijkheden te redden! Hij betrapte zich geërgerd op zijn romantische, geëxalteerde gevoelens. Daar moest een eind aan komen. Deze dagen hadden hem veranderd, hem volkomen uit zijn gewone doen gebracht, hem van zijn gewichtigheid en schijncynisme beroofd, die hij zo nodig had om te kunnen werken. Wie had ooit gedacht, dat hij nog eens in een geruchtmakende, melodramatische moordgeschiedenis verzeild zou raken, plotseling erfgenaam zou worden en verliefd op de moordenares. Wanneer hij zich daar goed op bezon, kwam het hem zo absurd voor, dat hij er zichzelf wel om kon verachten. Alles had hem verder gelegen dan dit en toch moest het juist hem overkomen. Hij moest al zijn krachten inspannen om weer zichzelf te worden. Hij behoorde aan het werk te gaan en zich van de hele boel geen fluit aan te trekken. Hij kon nu immers rustig werken. Hij had geld. Het was niet al te veel, maar het zou een basis vormen, die hem van de dagelijkse zorgen bevrijdde. Hij zette zich voor de tafel en staarde op de aantekeningen voor zijn roman
en op de luttele bladzijden, die hij geschreven had. Hij zuchtte en las een paar bladzijden over, nam een paar notities door. Morsdood leek hem de hele boel. Een verzinsel, holle hopeloos geconstrueerde zinnen. Kwasie diepzinnige formuleringen. Had hij zich dan al die tijd vergist in zijn werk? Hij wist dat hij talent bezat, maar hij was jarenlang op de verkeerde weg geweest. Hij had zich laten inpalmen door een voorbijgaande literaire mode, door een waardeloos manierisme, door de pseudo-gewichtigheid van de artistieke kringen waarin hij zich bewoog.
| |
| |
Hoe hadden de grote schrijvers uit de wereldliteratuur geleefd en gewerkt? Daar moest hij grondig achter zien te komen. Hij hoorde een snorrend geluid en het katje sprong op de tafel. Met zachte, voorzichtige pootjes liep het tussen de paperassen door, bolde de rug en zette zich neer, waarna het de staart met een elegante zwaai over de voorpootjes legde. Maarten streelde het kopje, dat zich tegen zijn hand aanvleide. Zij tweeën waren vriendjes geworden. Alleen op dit dier kon hij zich verlaten en verder moest hij op zijn hoede zijn voor iedereen in dit verwenste huis.
Zijn gedachten werden afgeleid van het werk. Hij kon ze er eenvoudig niet bij bepalen. Maar toch was het, of er ergens een lichtpunt was geweest, of hem een ogenblik de andere weg om tot goed en eerlijk werk te komen getoond was. Hij zou zich op het probleem blijven bezinnen, dat nam hij zich heilig voor.
Hij stond op en keek de kamer rond. De wanorde hinderde hem. Het divanbed lag omgewoeld en zijn koffer stond open op een stoel. Mieke had gelijk gehad toen ze eens opmerkte, dat dit huis een gebrek aan muurkasten had. De logeerkamers waren bovendien te schaars bemeubeld. Het was als een symptoom van tante Ina's betrekkelijke ongastvrijheid. Al twee keer was die koffer van de stoel gevallen, doordat hij er geen goede plaats voor kon vinden. Hij voelde naar de hamer; die lag er nog, onder zijn lijfgoed, voorzover dit niet in de ene kast opgeborgen was en onder de nieuwste ochtendbladen, die vol stonden met uitgebreide reportages over de moord en de erfenis. Een van de kranten vertoonde een onduidelijke, verbleekte foto van hem. Toen hij deze voor het eerst zag, na het ontbijt, was het bloed hem naar het hoofd gestegen, want de foto moest afgestaan zijn door Ella. Slechts zij had er zo een in haar bezit. Hoe zouden ze over hem praten in de stad. Ongetwijfeld stond hij nu in het middelpunt van de belangstelling, maar het was een ongezonde belangstelling. Hij tastte nog eens weer naar de hamer en liep toen naar het raam, dat op de garage uitzag. Hij opende het en voelde de heerlijke warmte van de zon. Frisse geuren stegen op van de snel indrogende aarde en het ruisen van het bos klonk niet stormachtig meer, maar als een heel fijn genuanceerde muziek, zoals geen instrument ze kon voortbrengen. Hij zag de kruipende inspecteur en toen kwam er, ondanks alles, een glimlach op zijn gezicht. Het was een potsierlijke aanblik, de grote man daar te zien snuffelen naar de hamer, die hij
| |
| |
nooit zou vinden in de tuin. Maarten voelde een onbesuisde, kwajongensachtige impuls de hamer naar beneden te werpen. Dat zou eerst een sensatie geven, maar nee, dat was onmogelijk, hij moest zich beheersen. Hij ging van het raam weg en op dat ogenblik werd er geklopt. Hij schrok er overdreven van en het duurde een paar tellen eer hij met gewone stem kon roepen: binnen.
Het was Mieke, die de deur opende. Aarzelend keek ze de kamer rond en de vreemde gespannenheid, die er 's morgens aan het ontbijt tussen hen was geweest, keerde terug. ‘Ik wou net een beetje gaan werken,’ verklaarde Maarten onzeker, ‘maar 't was zulk mooi weer en ik heb maar een raam geopend.’
Dit sloeg nergens op, bedacht hij.
‘Zal ik de kamer even vlug doen?’ vroeg Mieke. ‘'t Lijkt me niet prettig in zo'n rommel te werken. Waar ben je mee bezig, als ik vragen mag?’
‘Och, zo maar iets,’ antwoordde hij gereserveerd. ‘Ik weet zelf nog niet goed wat het worden moet. 't Is hier nu niet bepaald een gunstige atmosfeer om in te werken. Ik geloof, dat ik maar een wandelingetje ga maken, terwijl jij de kamer doet.’
‘Er is koffie beneden,’ zei ze, ‘mevrouw de Groot neemt de honneurs waar. Ze had net weer een woordenwisseling met mevrouw Henkelmans. Ze voelt zich overal buitengesloten, verklaarde ze en ze neemt het niet langer. Toch heb ik niet meer zo'n hekel aan haar als in 't begin. Eigenlijk is 't een zielig mens en 't is ook heus geen kleinigheid om op die leeftijd arm te zijn. Je weet toch dat ze op de erfenis gerekend had? Ik moet je zeggen, dat ik me bijna schuldig voel tegenover haar.’
Mieke ging op deze manier door met praten en het viel Maarten op, dat zij zich forceerde haar stem gewoon te laten klinken. Zij trachtte de evidente gespannenheid tussen hen weg te praten met luchtig gebabbel. Hij liet haar alleen in de kamer achter en ging naar beneden, waar koffie gedronken werd op het terras. Mevrouw de Groot deed erg zoetsappig tegen hem. Ze had zijn gedichten gelezen, zei ze; ze had een paar boekjes naar beneden gehaald en over de tafeltjes in de huiskamer en de hall verspreid. Ze vond zijn gedichten heerlijk, zo spiritueel, zo verheven. Ze herinnerden haar aan haar eigen Gedachten. Als hij er geen bezwaar tegen had, nam ze gaarne een exemplaar mee, met een opdracht van hem er in. Ze zei het heel vreemd te vinden, dat Ina er haar nooit over gesproken had, maar dan, Ina was vreemd - en heel lief en heel zoetsappig begon ze te
| |
| |
roddelen en zich te beklagen. Maarten luisterde niet meer naar haar. Hij accepteerde een sigaar van meneer Henkelmans, want nog altijd zat hij zonder sigaretten, wat wonderlijk genoeg was voor een erfgenaam. Hij luisterde naar de half verontwaardigde, half triomfantelijke toon, waarop meneer Henkelmans het korte gesprek, dat hij met de inspecteur had gevoerd, weergaf.
‘Hoe lang blijft men ons hier nog gevangen houden!’ riep hij uit en voor het eerst gaf hij zijn mening over het geval te kennen. ‘'t Is belachelijk dat een van ons het gedaan zou hebben. Ik houd het er voor, dat een stroper of zoiets het huis binnengedrongen is en haar vermoord heeft. Hoe vaak gebeuren zulke dingen niet in afgelegen villa's. Maar die stomme inspecteur heeft het een of andere idee fixe, waar hij aan vast houdt. Hebt U hem in de tuin zien rondkruipen? Hij zoekt bloemetjes als een middelbare scholier en dat onder zijn werk. Stel je voor, dat ik er zo'n kinderachtige hobby op na hield onder mijn werk op het gemeentehuis. Men zou mij naar een gesticht overbrengen!’
Mevrouw Henkelmans luisterde nauwelijks naar wat haar man zei. De rollen schenen zich omgedraaid te hebben. Terwijl hij met de dag opgewekter werd en in zijn hart blij scheen, eindelijk verlost te zijn van een te lang aangehouden en zenuwslopende liefdesgeschiedenis, zag zij er vermoeid en verstrooid uit. Hortense was eveneens veranderd. Zij lette nu minder op haar vader, maar wierp voortdurend angstige en bezorgde blikken op haar moeder. Ook zij had een bleek, lijdend gezichtje. Eddie alleen bleef dezelfde. Van tijd tot tijd monsterde hij Maarten zo intens, dat deze er nerveus onder werd. Soms stond hij op en liep de tuin in, de richting van de garage uit.
‘Die zoekt ook nog altijd de hamer’, dacht Maarten. ‘Zou de jongen iets bemerkt hebben van wat er deze nacht gebeurd is?’ De maaltijd verliep hem veel te langzaam, hoewel hij, ondanks zichzelf geamuseerd luisterde naar de verhalen van de inspecteur. De man was een uitstekend causeur, daaraan bestond geen twijfel. Na het eten begaf hij zich onmiddellijk naar boven. Hij wilde nogmaals proberen een weinig te werken. Vaak oefende hij zijn stijl door een moeilijk toegankelijk auteur te vertalen, als Henri James, of Marcel Proust. Nu nam hij de ‘Turn of the Screw’ van de eerste ter hand en las een lange zin, die een hele bladzijde besloeg. Geprikkeld klapte hij het boek dicht. Het ging eenvoudig niet. Wanneer zou hij zijn gedachten weer rustig bij zijn werk kunnen bepalen! Hij stond op en keek de kamer
| |
| |
rond, die nu netjes opgeruimd was. Op een kleine tafel stond een vaas met violieren, die Mieke daar zonder twijfel neergezet had. Dat ontroerde hem plotseling zo hevig, dat een sterk geluksgevoel hem doorstroomde. Waarom had hij haar niet onder andere omstandigheden ontmoet. Zijn gedachten sprongen over op de gebeurtenissen van de nacht en hij liep naar de koffer, om even naar de hamer te voelen... Waar was het ding nu... Hij tastte driftiger, terwijl een verlammende schrik zich van hem meester maakte. De hamer was weg! Hij knielde naast de stoel neer, waarop de koffer stond en haalde de boel overhoop, maar de hamer bleef onvindbaar. Daar was maar één oplossing voor. Mieke had hem gezocht, gevonden en weggenomen. Nu bestond er geen twijfel meer. Zij was de daderes. Al had hij dan zijn vermoedens gekoesterd, hij had steeds geprobeerd deze te ontzenuwen, maar hier werd hem onomstotelijk het bewijs voor haar schuld geleverd. Hij liep onzeker naar het divanbed en zette zich daarop neer. Heel lang zat hij daar, tot hij eindelijk meende met zichzelf tot klaarheid te zijn gekomen. Er was verdriet en teleurstelling in zijn hart, wanhoop en een doffe gelatenheid. Want deze ondervinding had hem geleerd, dat hij van haar hield, zoals hij nooit meer van iemand zou houden. Alles wat hij voor andere meisjes gevoeld had, verbleekte daarbij, zelfs zijn sterke affectie voor Ella. Toch besloot hij Mieke niet te verraden. Hij nam zich evenwel terzelfdertijd voor, de politie niet tegen te werken en zelfs zo ver te gaan in zijn hulp aan haar, als hij meende te mogen gaan. Hij wist echter op geen stukken na, hoe hij voortaan zijn houding jegens Mieke moest bepalen. Maar zeker was zij meer beklagenswaardig dan schuldig en zijn vriendschap zou hij haar niet onthouden. Vriendschap zou ze wellicht meer dan iets anders nodig hebben. Wat ze gedaan had was erg, was ontzettend, welke motieven er haar ook toe gedreven mochten hebben en hij zou blij zijn als hij
haar dit met tact onder het oog kon brengen. Misschien zou hij zijdelings zo op haar gemoed kunnen werken, dat ze bekende. Ze zou een ernstige straf krijgen, zeker tien of vijftien jaar, máar ze zou gelouterd weer bij hem terugkomen, want hij wilde op haar wachten... Hij was zich er nauwelijks van bewust, deze jonge, diep ernstige dichter, welk een hoge, romantische vlucht zijn gedachten namen. Hij stond op toen het tijd was om thee te drinken en ging naar beneden. Het was een heerlijke dag. Beukvinken floten en aan de lucht dreven heel langzaam on- | |
| |
schuldige witte wolkjes voorbij, terwijl zoete geuren aan alle kanten opstegen.
Na de thee begaf hij zich naar het dorp. Het was half zes, toen hij de inspecteur vond. Deze zat op zijn kamer te praten met Jorissen.
‘Spreek vrijuit,’ zei de inspecteur tegen hem. ‘Hier zijn sigaretten. Meneer mag zichzelf bedienen en hij hoeft zich niets aan te trekken van mijn ijverige en onvolprezen medewerker, voor wie ik geen geheimen heb.’
Op dit ogenblik had Maarten graag weer rechtsomkeert willen maken. Pleegde hij toch verraad jegens Mieke, door te vertellen wat hem op het hart lag? O, waarom was het zo moeilijk voor een mens, beslissingen te nemen, juist dan, wanneer ze het meest noodzakelijk waren. Maar hij kon nu niet meer terugkrabbelen. ‘Ik kom U vertellen waar ik de avond van een en dertig Mei heb doorgebracht,’ zei hij en kleurde zijns ondanks. Hij deed een lange haal aan zijn sigaret en was zich bewust van de aandacht van de beide mannen, terwijl hij vervolgde: ‘'t Is misschien heel kinderachtig van me, om U dat niet dadelijk verteld te hebben, maar er zijn nu eenmaal van die dingen, die andere mensen niet aangaan. Op de een of andere manier ben ik tot het besef gekomen, dat ik de politie helpen moet, voor zover mijn geweten mij dat voorschrijft. Ik... nu ja, vooruit... ik heb de hele avond in een portiek gestaan voor het huis vanvan mijn verloofde Ella Verhaeren. Wij hadden de laatste tijd wat onenigheid gehad. Er kwam namelijk sinds enkele weken een beeldhouwer bij haar, die mij... hoe zal ik het zeggen... die mij van mijn plaats verdrong. Ik was jaloers, want ik hield van haar, maar dat is nu voorbij... Dat is alles.’
‘'t Klinkt heel aannemelijk,’ zei de inspecteur, ‘maar kan meneer bewijzen, dat hij de waarheid spreekt?’
Bijna stoof Maarten op van verontwaardiging, maar hij zag bijtijds in dat deze vraag redelijk was. ‘Ja’, zei hij, ‘ik had ongeveer een uur gestaan, ik denk dat het toen tien uur was, toen er een oppervlakkige kennis van mij passeerde. Ik vroeg hem vuur voor mijn sigaret, want ik had geen lucifers bij mij en wij maakten een kort praatje. Ik kan U naam en adres van deze kennis opgeven.’
‘Ik dank U,’ zei de inspecteur. ‘Wij zullen het onderzoeken en U helpt ons hier inderdaad mee, want, als het waar is wat U zegt en ik heb geen reden daaraan te twijfelen, dan voert U voorlopig weer een persoon af van de lijst van verdachten. U
| |
| |
neemt mij toch niet kwalijk, dat ik dit zeg? Ik zal U op mijn beurt ook iets verklappen. Er zijn tot nu toe reeds vier personen van de zoeven genoemde lijst afgevoerd. Eerst meneer Henkelmans, daarna mevrouw de Groot - dat is te danken aan het conscientieuze werk van Jorlssen, die heeft kunnen vaststellen, dat zij Inderdaad niet haar huis verlaten heeft die avond - de jongeheer Henkelmans en nu komt U uzelf nog van de lijst afvoeren. Mag ik eens openhartig vragen: koestert U verdenking jegens iemand?’
Het scheen minutenlang te duren, voor Maarten kon antwoorden: ‘Nee... hoe zou ik.’ Daarbij waagde hij het niet, de inspecteur aan te kijken, maar diens antwoord, terwijl hij hem persoonlijk uitliet, trof hem echter als een steek in de rug: ‘Wil meneer vooral mijn hartelijke groeten overbrengen aan juffrouw Kremer? Zij is een buitengewoon lief vrouwspersoon en zij is erg moedig in haar gedragingen.’
Maarten dacht nòg lang na over deze raadselachtige woorden, terwijl hij de weg terugliep naar Villa Lucie. Hij merkte niets van de heerlijke zomernamiddag, van het langzaam verblekende zonlicht, van de harsgeuren der bomen en het gefluit van de vogels. Hij bemerkte evenmin iets van de blikken, die nieuwsgierig op hem gericht werden, wanneer men hem passeerde. Er daalde een zware melancholie in zijn hart en hij wenste, dat de hele sombere geschiedenis, hoe dan ook, zeer spoedig tot een oplossing mocht komen.
|
|