De chanteur en andere misdaadverhalen
(1970)–Ab Visser–
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
Toen Etienne mijn kamer binnenkwam, begreep ik al aanstonds dat hij het lekker opgeklutste artikel in de France-Soir ook gelezen had en hij kon meteen zien dat ik van de inhoud op de hoogte was, want de krant lag, opengevouwen bij het artikel, naast mij op het omgewoelde bed. Het was een rotzooi van jewelste in de kamer sinds Pilar, het Spaanse kamermeisje, mijn kamer niet meer wilde doen omdat ik haar de bons gegeven had. Ik vond haar te vet worden op de heupen, dat heb je gauw met die Spaanse en Italiaanse meiden en ik heb haar de goede raad gegeven niet te veel paëlla te eten als ze in de smaak wilde blijven vallen bij de Franse mannen. Verder gunde ik haar die kleine wraak om mij met de kamertroep te laten zitten en ik heb er maar niet mijn beklag over gedaan tegen Paul, de patron, die elke gelegenheid aan zou grijpen om mij er uit te lazeren. Niet dat ‘Le Normandie’ nou zo'n hotel van stand is, want er woont nog wel groter schorem in dan ik en als puntje bij paaltje komt, zou ik Paul | |
[pagina 8]
| |
ook nog een paar dingen kunnen vertellen die ik toevallig aan de weet gekomen ben. Dat hij kamers per uur verhuurt zal de flics niet interesseren, die gisse jongens worden daar alleen maar beter van wanneer ze tegen nieuwjaar hun ‘envelopje met inhoud’ krijgen van deze en gene patron. Maar die schijnheilige Paul zou het niet lollig vinden wanneer ik de politie vertelde dat er 's nachts clandestien gegokt werd in het magazijn achter de keuken, onder het toeziend oog van zijn vrouw Monique, dat kwasie-zoetsappige secreet en onder leiding van Rooie Jules. Maar ja, de schijnheiligheid moet opgehouden worden en bovenal moet de kamerhuur er op tijd zijn en daar ontbreekt het bij mij nogal eens aan. Meestal zit ik ruim in de poen, maar het is zo gewonnen zo geronnen en vandaag had ik weer eens geen centime op zak. Tot mijn verbazing maakte Etienne, mijn ‘fatsoenlijke’ broer, die vijftien jaar ouder is dan ik, geen enkele aanmerking op het feit dat ik nog in mijn nest lag, hoewel de middag al verstreken was. Hij bracht een klamme regenlucht mee naar binnen, die bij hem direct aan schimmel doet denken. Dat zo'n uitgestreken zijkstraal er naast zijn vrouw nog een vriendin op nahoudt is mij een raadsel. Nou ja, als je Denise een vriendin wilt noemen tenminste. Tenslotte kende hij Denise al voor hij met Claudine trouwde en ik geloof dat zij de enige vrouw is, waar hij ooit verliefd op geweest is. Als papa er niet op gestaan had dat hij om de lieve duiten met Claudine trouwde - want de gerenommeerde firma Brasseur moest toch blijven bestaan, nietwaar? - dan zou hij, denk ik, wel met Denise getrouwd zijn. Veel verschil zou het overigens niet gemaakt hebben, want ze zijn allebei het aankijken niet waard. Godbewaarme, wat een ontroerende trouw tussen Etienne en Denise! Je wordt er ziek van. Jammer dat Claudine, die maar al te goed van haar bestaan op de hoogte is, haar wel vergif kan ingeven. Misschien doet ze 't nog eens, het is een beproefde Franse methode als je de kranten mag geloven. Ik besloot hem toch maar niet op de kast te jagen, want hij mag er beslist niet achter komen dat ik naar Brussel ben geweest, in plaats van naar Nice zoals ik hem wijsgemaakt heb ... Niemand mag het weten, de smerissen wel in de laatste plaats. Ik moet zeggen dat ik me stijf schrok toen ik het verslag van de Amsterdamse koffermoord las. Voorlopig schijnen ze nog in het duister te tasten wat de dader of daders betreft, al weten ze natuurlijk meer dan ze kwijt willen. Leer mij de flics kennen! Het is maar goed dat het nog lang geen zondag is en dat de jongens van de France-Dimanche zich er nog niet op hebben kunnen werpen; tegen die tijd hebben ze wel weer een nieuwe kluif. Wat die jongens van dat blad anders allemaal uit hun duim kunnen zuigen, daar sta je versteld van, zoals ik een keer tot mijn schade heb ondervonden. En als ze er ooit achter komen dat ik iets met die Jappen uit te staan heb gehad is het wel | |
[pagina 9]
| |
zeker dat ik meteen een poosje het spinhuis inga. Etienne bleef daar maar bij de deur staan. Hoe kom ik toch aan zo'n lange slungel van een broer. Ik ben amper vijfentwintig, al wat aan de gezette kant en een stuk kleiner dan hij. Hij imponeert me toch altijd weer een beetje met zijn lange uitgedroogde figuur en zijn uitgestreken smoel, verdomd als 't niet waar is. Ik zei tegen hem: ‘Ga zitten, Tienne en geef me een Gitanes, want ik ben door mijn sigaretten heen. Ik ben maar een beetje in bed gebleven, want ik ben bang dat ik kou gevat heb. Wat wil je, eerst die geweldige hitte in augustus en nu, nauwelijks een week in september, of het regent al weer twee dagen achtereen.’ Ik kletste al weer veel te veel. Etienne maakte mij altijd nerveus met dat zwijgen van hem. Alleen als-ie me nodig heeft, weet-ie zijn bek open te doen. ‘Je had je wel even kunnen laten aandienen door de huistelefoon, beste jongen’, zei ik. ‘Stel dat je een vrouw was geweest, of nee, laten we zeggen stel dat je Claudine bij je had gehad, of nog beter, Denise.’ Ik ging net even te ver door Denise erbij te halen. ‘Zwijg over Denise’, zei hij, ‘het is al erg genoeg dat je van alles op de hoogte bent en dat ik je nu en dan nodig heb om haar te kunnen zien.’ ‘Zoals een paar weken geleden met die Japanners bedoel je’, zei ik zoetsappig en wapperde met de France-Soir. Hij keek er met afschuw naar en hoewel het kil in de kamer was, met die aanhoudende regen buiten, en hij zijn voorhoofd met een zakdoek afgewist had bij het binnenkomen, zag ik er al weer zweetdruppeltjes op ontstaan. Hij was minstens zo nerveus als ik, constateerde ik en ineens begreep ik het. Hij zat net zo diep in de soep als ik. Nou, dat kon voor mij alleen maar gunstig uitvallen. ‘Ik wacht nog steeds op een Gitanes, Tienne’, herinnerde ik hem. Hij greep verstrooid in een van zijn zakken en wierp mij een halfvol doosje toe. Ik schudde er een sigaret uit en nam niet de moeite hem het doosje terug te geven, zolang hij er niet om vroeg. ‘Gooi mijn kleren van de stoel en ga in godsnaam zitten’, zei ik, ‘je zal er geen sief van krijgen.’ Maar hij bleef staan en zei: ‘Luister eens, Jean-Luc, we moeten ergens rustig praten en niet hier in deze stal; dat gaat niet. Kleed je aan en ga mee een aperitief drinken. Daarna kunnen we in de buurt gaan eten als je wilt. Ik heb Claudine gebeld dat ik iets later thuiskwam vanavond omdat ik met jou ... eh, familiezaken te regelen had.’ Hij was bleek, zag ik, en van zijn gewoonlijk al dunne lippen was nu helemaal niets meer over. Hij liep, met zijn wat gebogen gestalte, naar het raam en deed of hij naar buiten keek door de dichte vuilgele vitrages. Hij bleef maar preuts, ook al zou hij tachtig worden. Hij durfde niet eens te zien hoe zijn eigen broer zich aankleedde. | |
[pagina 10]
| |
Hij zelf droeg natuurlijk geen gekleurde slipjes en nethemdjes. Die arme Denise. Voor Claudine kwam het er niet op aan. Die was representatief op zijn belachelijke soirees en dat is meer dan voldoende voor een burgerlijk huwelijk als dat van Claudine en Etienne. Ik moet bekennen dat er van mijn zogenaamde verkoudheid geen spoor meer over was. Het vooruitzicht van een paar aperitiefs en een lekker dineetje op kosten van mijn broer had mij op voorhand al genezen. Ik besloot alvast een paar whisky's te nemen en Etienne zijn Martini of Suze te gunnen, meer kon die maaglijder toch niet verdragen. Bovendien, die Amerikaanse drankjes, dat is niets voor hem. Hij is meer gaullist dan De Gaulle zelf ooit was en ik geloof niet dat Claudine nog veel van madame De Gaulle kan leren wat bigotterie betreft. ‘Je kunt je wel omdraaien, Tienne’, zei ik tegen de lange dunne vermoeide rug van mijn broer. Ik had een beetje medelijden met hem, maar ik vond hem tegelijk een slome idioot, een stomme ploeteraar. Ik wist best dat hij mij, op zijn beurt, niet veel zaaks vond, een mislukkeling en toen ik mijn kamer op de linkeroever opzei, omdat er van mijn studie aan de Sorbonne geen bliksem terecht kwam, was het bijna tot een breuk gekomen tussen ons. Daar had Claudine trouwens genoeg haar best voor gedaan. Ze vond mij maar een schandvlek voor de deftige familie Brasseur, de stomme trut. Ze had tenslotte haar geld in die naam gestoken - bij gebrek aan vrouwelijke schoonheid en charme, zullen we maar zeggen. Vijf minuten later stonden we op straat. Het regende niet meer en het was druk. De gebruikelijke drommen vreemdelingen schuifelden al de richting uit van de Folies-Bergère, maar wij gingen de kant van de Faubourg Montmartre uit. Ik nam maar meteen de leiding. Er was een nieuw Italiaans restaurant geopend op de hoek van de Faubourg en de Boulevard Montmartre. Te duur voor mij in normale omstandigheden, maar nu zou ik er maar van profiteren. Duitse Inge en Lulu stonden tegenover het hotel, voor de Arabische Alimentation, met een paar Amerikaanse toeristen te praten. Ze wilden me groeten, maar ik deed net of ik ze niet zag. Ik had er op dit moment bepaald geen behoefte aan om door Inge aangesproken te worden na dat geintje met die Japanner. Ik geloof niet dat Inge en Lulu ooit een krant inkijken, maar je kunt nooit weten. Etienne werd met de minuut gehaaster en verstrooider. Hij botste een paar maal tegen voorbijgangers op. Het was ook verrekte druk. In de Faubourg was natuurlijk weer een verkeersopstopping met vloekende taxichauffeurs en een paar verkeersagenten liepen als gekken op hun fluitje te blazen en met hun knuppel te zwaaien. Ik spuwde stiekem op de grond toen ik ze zag. Ik heb de pest aan smerissen in alle vormen en maten en soorten, sinds ze mij na die affaire met Manke Bébert te grazen | |
[pagina 11]
| |
hebben genomen op het bureau. En hoe. Die verdomde rotschoften! We besloten maar meteen het restaurant binnen te gaan en we vonden een mooie rustige hoekplaats bij het raam op de eerste etage. De inrichting van de tent was nogal kostbaar; de kelners droegen rode jasjes en de keuken zou ook wel picobello zijn. ‘Wou je 't menu van de dag of zullen we maar à la carte eten?’ vroeg ik voor de flauwe kul. In normale gevallen zou Etienne mij zeurderig-ernstig onder handen genomen hebben voor deze impertinentie, maar nu leek het hem allemaal niets te kunnen schelen. ‘Wat jij wilt’, zei hij en streek met zijn hand over zijn ogen die er vermoeid uitzagen. We riepen een kelner, maar de chef was hem al voor om onze bestelling op te nemen. Na enig overleg, van mijn kant in hoofdzaak, besloten we tot een pizza vooraf voor mij, een minestrone voor Etienne en daarna voor ons beiden langoustines op de pennen. Maar ik wilde eerst een dubbele whisky en Etienne nam een menthe. Bij de maaltijd bestelden we een fles Chianti. Zodra we de drankjes voor ons hadden staan wachtte ik af tot Etienne zou beginnen over wat hem wel verschrikkelijk hoog moest zitten. Hij zocht verstrooid naar zijn sigaretten en was vergeten dat hij ze aan mij had gegeven. Op sommige punten heb ik een slecht geheugen en ik klampte een passerende sigarettenjuffrouw aan. Ik nam gelijk twee pakjes Gitanes en nam er ook nog maar een pakje Stuyvesant bij. ‘Die moet je meteen even betalen Tienne’, zei ik nonchalant. Hij wilde een zure opmerking maken, maar bedacht zich en wierp een biljet van tien franc op tafel. Ik rekende af met de juffrouw, met een royale fooi en ze schonk me een betoverende glimlach waar de hebzucht van afstraalde. Ik besloot haar eens buiten op te wachten. Etienne kon zich nu niet langer beheersen. Na nog een blik van onverholen minachting op mijn whisky geworpen te hebben zei hij: ‘Je hebt dat artikel dus gelezen.’ Hij keek om zich heen of niemand ons kon beluisteren en vervolgde, gerustgesteld: ‘je begrijpt zeker wel dat ik met die walgelijke affaire niets te maken mag hebben. Maar dan ook helemaal niets.’ Hij nam een te grote teug menthe en verslikte zich bijna. Ik zat hem wat pesterig aan te kijken, hoewel ik moet toegeven dat zijn onrust en angst een beetje op mij begonnen over te gaan. Tenslotte zat ik nog meer in de puree dan hij, al wist hij het niet. Ik zei: ‘Mijn beste Etienne (ik noemde zijn naam expres voluit, om te laten zien dat ik de zaak ook ernstig nam) we moeten inderdaad een paar dingen duidelijk stellen. Die Jap is vermoord gevonden in Amsterdam en een paar Hollandse flics zijn hier geweest omdat het spoor onder meer naar Parijs wees.’ ‘Precies’, zei Etienne ongeduldig, ‘en ik heb ze eergisteren bij me op kantoor gehad. Monsieur Montreux, directeur van “Pantanon” aan de | |
[pagina 12]
| |
Avenue de Neuilly, had ze doorgestuurd naar mij; zijn firma had er dus verder niets mee te maken. En zo kwam de politie bij mij om een paar informaties in te winnen over die Japanners, waarvan er een vermist werd. 't Klonk toen nog onschuldig genoeg, maar, al wist ik niet wat er achter stak, ik had er toch geen zin in, wáár dan ook bij betrokken te worden.’ Hij tastte al weer naar zijn zakdoek om zijn voorhoofd af te vegen, maar ditmaal waren het geen regendruppels. Hij drukte zijn sigaret uit waar hij maar een paar trekjes van gerookt had en vervolgde: ‘Ik legde uit dat wij inderdaad relaties onderhielden met de Japanse firma Nahasziwi in Osaka en dat ik wel eens had samengewerkt met hun vertegenwoordiger Kondo die hun Brussels filiaal beheerde, maar dat Kondo de tiende augustus weer naar Japan vertrokken was nadat hij zijn opvolger had ingewerkt. Ik zei dat ik van die opvolger af wist, maar zijn naam nog niet kende. Ik had er mijn speciale redenen voor om de naam Madeka te verzwijgen. Die inspecteurs vonden dat wel een beetje vreemd zag ik, maar ik verklaarde dat je in ons bedrijf wel vaker wisselende contacten hebt, die soms op niets uitdraaien en dat je niet de namen van alle mensen onthoudt die je ontmoet, zeker geen moeilijke buitenlandse namen. Als Fransen staan we er bovendien bekend om dat we alle vreemde namen verhaspelen. Ik hield me dus op de vlakte. Achteraf was het misschien stom van mij, maar je weet hoe dat gaat met de politie. Ze laten je veel meer zeggen dan je kwijt wilt en zelf laten ze niets los.’ Etienne zweeg even omdat de kelner mijn pizza en zijn minestrone bracht en de fles wijn ontkurkte. Ik was al aan mijn geurige pizza begonnen toen hij nog alleen maar in zijn soep roerde en verder ging: ‘Ik vertelde ze ook nog dat die opvolger van Kondo een nieuw afzetgebied voor zijn firma wilde opbouwen in de Afrikaanse republiek Togo en dacht dat ik hem van introducties kon voorzien. Tenslotte wist ik ze nog te vertellen dat de Japanner en zijn vriend, als ik het mij goed herinnerde, in Hôtel de l'Etoile aan de Avenue de la Grande Armée gelogeerd hadden. Ik verzweeg dus dat ik oorspronkelijk 's avonds met ze uit zou gaan, voornamelijk omdat ik jou er niet in wilde betrekken ... Enfin, de rest weet je.’ Etienne begon nu ook aan zijn soep, traag en met tegenzin. Ik zat mij daaraan te ergeren, maar ik wilde hem ook niet drijven, want hij is een zenuwenlijer en ik weet dat hij de laatste tijd last van zijn maag heeft. Geen wonder! Pas toen we de langoustines voor ons hadden staan en van de pennen schoven, leek hij weer wat rustiger te worden. Hij wilde bij nader inzien toch maar liever Perrier dan wijn drinken. Het was mij best. Die fles kon ik gemakkelijk alleen op. ‘Ik had op dat ogenblik al een beetje argwaan tegenover de politie’, zei Etienne, ‘hoewel daar eigenlijk geen reden voor scheen, want ze kwamen gewoon een paar routine-inlichtingen bij me inwinnen over een vermiste | |
[pagina 13]
| |
Japanner, maar ja, tenslotte hád ik iets verzwegen, al was het iets wat hun in dit verband niet aanging. En ik had er zeker geen behoefte aan hun te vertellen dat ik die avond met de beide Japanners op stap zou gaan...’ Ik verbeterde hem: ‘Je bedoelt dat ík met ze op stap zou gaan’, en ik begon plezier in zijn verhaal te krijgen, want ik begreep steeds meer hoe hij zich moest voelen. ‘Laat me alsjeblieft uitspreken’, zei hij nijdig. ‘Ik zei toch, dat ik niet verteld had dat ik met ze op stap zou gaan en er was helemaal geen reden om ze aan hun neus te hangen dat jij mijn taak overgenomen had, want zo trots ben ik nu ook weer niet op onze familierelatie. Maar om toch te bewijzen dat ik hun behulpzaam wilde zijn, vertelde ik nog van die aluminiumkoffer, die een van die kerels bij zich had en dat ik het zo'n mooie koffer vond, dat ik er ook zo een besteld had ... Als ze me eerder van hun lugubere vondst in die Amsterdamse gracht hadden verteld, had ik natuurlijk liever mijn tong afgebeten dan ook maar een woord over die vervloekte koffer te reppen. Anderzijds moeten ze daardoor wel gedacht hebben dat ik van de prins geen kwaad wist...’ Hij zweeg vermoeid en veegde weer zijn voorhoofd af. ‘Mijn god, wat is het hier warm...’ Ik zag een trek van verbeten pijn op zijn gezicht komen en dat gezicht werd er nog lelijker door. Ik vroeg me af hoe papa en mama aan zo'n lelijke zoon gekomen waren. Goed, ik mag dan wat gezet zijn (en daarom heb ik zo'n hekel aan dikke vrouwen) ik ben geloof ik wel wat je een knappe jongen noemt. Tenminste als ik zie hoe de vrouwen mij nalopen... Terwijl ik niet zonder leedvermaak toekeek hoe Etienne een tabletje tegen de pijn met wat Perrier wegspoelde, zei ik: ‘je zal dan wel behoorlijk geschrokken zijn zeg, toen je dat van die koffermoord in de krant las vandaag.’ Etienne antwoordde daar niet op en zat een poosje glazig voor zich uit te kijken tot de pijn kennelijk wat bedaard was. Hij had zijn langoustines nog niet aangeraakt maar ging verder met spreken. ‘Gistermiddag kwam de inspecteur van de Sûreté alleen terug. Hij zei dat ze nog niet veel opgeschoten waren en dat de zaak van de vermissing een ernstiger en gecompliceerder wending had genomen. Ook deelde hij me mee dat zijn Hollandse collega's weer vertrokken waren en dat de Sûreté nu hoofdzakelijk de Parijse kant in behandeling had. Ik zei dat het me speet van die nieuwe moeilijkheden maar dat ik niet zag hoe ik hem verder nog van dienst kon zijn. En dat was waar, ik wist immers nog steeds niet wat er precies gebeurd was. Hij werd meteen minder vriendelijk en begon te insinueren dat ik de vorige dag dingen verzwegen had die belangrijk konden zijn voor het onderzoek. Hij vond het bijvoorbeeld vreemd, dat ik niet gerept had over het feit dat ik met de Japanners uit was geweest in de stad, nog wel met Japanners waarvan | |
[pagina 14]
| |
ik er een niet eens van naam kende. Je snapt, ik begon het toen al minder leuk te vinden, maar de klap kwam toen hij zei het bovenal vreemd te vinden dat mijn geheugen mij op dit punt in de steek gelaten had. Een kamermeisje van Hôtel de l'Etoile had hem verteld dat de Japanners 's avonds door een vreemde heer gehaald waren. Ze had die heer zelf niet gezien, maar een van de Japanners had over hem gesproken als een belangrijke zakenrelatie. Hij nam aan dat ik die heer geweest was, maar ik zei dat Franse heren niet zeldzaam waren in Parijs en dat ik bij lange na niet het enige contact geweest hoefde te zijn. Ik ging zelfs zover te beweren dat de getuigenis van het meisje geen cent waard was en zeker niet belastend voor mij, zolang zij geen juiste beschrijving van hem kon geven. En daar kon hij weinig tegen inbrengen.’ Etienne peuzelde voorzichtig een van de langoustines op nadat hij een schijf gebakken ui terzijde geschoven had en ik dacht na over die inspecteur. Een gisse knaap, voor wie ik erg moest oppassen als ik ooit met hem in aanraking kwam. Ik geloofde best dat Madeka, want hij moest het geweest zijn, dat tegen het kamermeisje gezegd had over die ‘heer’. Hij was een echte rokkenjager en dus een smoezer met vrouwen - toen tot mijn voordeel, dacht ik, maar nu was ik niet meer zo zeker van dat voordeel. Ik dronk snel nog een glas wijn om mijn weer opkomende ongerustheid te verbergen en ik kon nauwelijks wachten tot Etienne verder ging. Ik mocht echter al blij zijn dat hij zijn mond niet verder voorbij gepraat had. Het duurde wel even voor Etienne verder ging: ‘Enfin, gelukkig kwam mijn secretaresse op dat ogenblik waarschuwen dat er iemand was met wie ik een afspraak had gemaakt. De inspecteur vertrok toen, nadat hij me gezegd had dat ik me, zodra mijn werk dat toeliet, naar zijn bureau op de Quai moest begeven om precies te vertellen waar ik die avond met de heren geweest was. Hij deed net of ik helemaal niet ontkend had hen die avond nog gezien te hebben. Ik was woedend maar beheerste mij en zei dat ik best langs wilde komen als hij dan zo graag opnieuw wilde horen wat ik hem al eerder verteld had. Maar nu snap je zeker wel waarom ik je zo dringend moest spreken.’ Hij maakte een wanhoopsgebaar met zijn handen en keek mij aan met een blik van: jij moet me helpen, anders ben ik verloren, we zijn tenslotte broers en al dat fraais meer. Voor het eerst in mijn leven was ik zijn meerdere, had ik macht over hem door een stom toeval. Had ik aanvankelijk nog wel een beetje medelijden met hem gehad, nu was dat helemaal verdwenen. Ik besefte nu pas hoezeer ik hem altijd gehaat had met zijn gepreek tegen mij en zijn steile rechtschapenheid. Altijd, sinds de dood van onze ouders, was ik afhankelijk van hem geweest. Hij had mijn studie betaald zo lang als die duurde, maar zo zuinig dat mijn studentenleven, zoals ik het mij gedroomd had, niets voorstelde. Ik werd wel gedwongen er wat bij te verdienen en ik | |
[pagina 15]
| |
scharrelde een beetje in marihuana, waarvan ik nu en dan een partijtje op de kop kon tikken in de jazzkelder in de rue de la Huchette, waar in die tijd Chet Baker optrad. Het krioelde daar in de buurt ook altijd van hippies en pseudo-clochards en het was dus niet zo moeilijk om het spul weer kwijt te raken. Zelf heb ik nooit de behoefte gevoeld om te ‘roken’, laat staan om hard drugs te gebruiken. Laten we het maar zo stellen, dat ik geen stimulans nodig heb om high of stoned te worden, misschien omdat ik evenmin de behoefte heb gevoeld een groot kunstenaar of politieke profeet te worden en de wereld te verbeteren. En verder mag iedereen die wil van mij naar de bliksem gaan als hij daar zin in heeft. Wie heeft er zich ooit om mij bekreund sinds de dood van mijn ouders, behalve mijn zakkige, zuinige broer en daar zat ik nou, verdomd waar, niet op te wachten. Het ging allemaal goed en ik had al de belofte gekregen dat ik peddler van het zwaardere spul kon worden, tot ik ruzie kreeg met Manke Bébert die met mij samen deed en die mij verlinkte omdat ik hem zijn griet had afgepikt. Hij wist zichzelf schoon te praten en ik draaide voor alles op. Maar aan die tijd denk ik liever niet terug. Ze mogen dan in Frankrijk minder zware straffen uitdelen voor de handel in verdovende middelen dan in het buitenland, ze denken op zijn minst dat je nog andere contacten hebt met de zware jongens uit Marseille en Corsica en dat willen ze dan wel graag uit je ranselen. Maar nogmaals, aan die tijd denk ik liever niet terug. Toen ik later naar Montmartre verhuisde stopte Etienne me nu en dan wel wat geld toe, maar ik moest er ook al zijn vermaningen en zedenpreken bij slikken. En nu zat hij hier tegenover mij en was hij van mij afhankelijk. Ik kreeg het ook warm, net als hij, maar om een heel andere reden. Ik begon me lekker te voelen en ik zou hem misschien een beetje onder druk kunnen zetten. Ik zei: ‘Je hebt voor die inspecteur dus verzwegen dat ik met die Jappen op stap ben geweest, omdat jij graag die avond bij Denise wou zijn. Dat had je de flics toch best kunnen vertellen, ze zijn discreet in die dingen dat weet je, omdat ze zelf tonnen boter op hun hoofd hebben, die gluiperds. En zelfs, al zou het uitlekken, zo'n groot geheim is het toch niet voor Claudine, wel? Of zat je niet bij Denise?’ Ik bekeek mijn broer eens op mijn gemak en besloot dat er misschien nog wel iets anders achter kon zitten. Natuurlijk niet, dat hij iets met die moord van doen had, maar er zijn wel meer dingen die het daglicht niet kunnen verdragen. Wat wist ik tenslotte van zijn zaken af? Een licht was het bepaald niet, die broer van mij. Misschien was het gewoon een stomme knoeier. ‘Ik zat wél bij Denise’, zei hij, mij een beetje te fel en ik besloot het voorlopig dan maar zo te laten. | |
[pagina 16]
| |
‘Goed’, zei ik en ik zag dat hem dat opluchtte, ‘maar nou moet ik je zeker haarfijn vertellen wat ik met die Jappen uitgespookt heb en als ze jou dan onder druk zetten hang jij dat die inspecteur als jouw verhaal op? Laat het maar uit je hoofd broertje en verzin wat anders, doet er niet toe wat. Ze kunnen je niets bewijzen en weet je waarom niet? Als ze mijn pleziertochtje met die Jappan na gaan trekken, komen ze er achter dat we geen steek op elkaar lijken. Niet dat het mij wat kan schelen hoor, ik heb, wat die avond betreft, niets te verbergen.’ Het was niet helemaal waar, maar ik moest wel bluffen. De kelner had ons intussen een plank met kaas gebracht en hoewel er een goeie Italiaanse geitekaas op lag stelde ik voor dat we Edammer zouden nemen. Hollandse kaas leek mij een passend dessert bij een vies zaakje, dat voor een deel in Holland speelde, maar Etienne zag er de humor niet van in en liet de kaas aan zich voorbijgaan. Toch kreeg hij op de een of andere manier weer wat moed, want ineens viel hij tegen mij uit: ‘Denk maar niet dat jij er goed af zou komen wanneer ik de politie de halve waarheid zou vertellen door te zeggen dat jij mijn taak had overgenomen. Je hebt een strafblad, vergeet dat niet Jean-Luc. Ik krijg dan misschien de grootste ellende met eh ... met Claudine, maar voor jou zou het er helemaal niet zo best uitzien. Ze konden wel eens nieuwsgierig worden naar de manier waarop jij tegenwoordig aan de kost komt. Wat ben je eigenlijk? Runner? Of nog erger: souteneur? Zeg het me maar niet want ik wil het niet eens weten.’ ‘Nee, dat is ook beter van niet’, zei ik, ‘want als de politie wist wat ik deed zou er weer een smet op de dierbare familienaam Brasseur komen en ik heb zo'n idee dat dit er net niet meer bij kan. Ben ik er ver naast?’ Hij kreunde, vanwege zijn maag of vanwege allerlei andere narigheid, dat weet ik niet. Hij mompelde woorden als: ‘stom toeval’ en ‘waarom moet ik daar nou net in betrokken worden’. Het zweet stond nu niet alleen op zijn voorhoofd maar ook in zijn handen. Ik gunde het hem dubbel en dwars. Ik stak een tandestoker in mijn mond, kauwde daar wat op en zei: ‘Nee mon cher, laten we het er maar op houden dat we geen van beiden iets van die Jappen gezien hebben die avond, maar om je te amuseren wil ik je er wel een paar dingen van vertellen.’ Het zag er niet naar uit dat hij op die manier geamuseerd wenste te worden, maar hij had de fut niet om tegenwerpingen te maken. Ik kauwde nog even verder op mijn tandestoker want ik moest eerst mijn geheugen wat opfrissen. Het was tenslotte allemaal al weer een paar weken geleden. Ik had wel eens eerder een dergelijk karweitje voor Etienne opgeknapt, want voor hem was het écht een karwei een avondje uit te gaan met zakenrelaties. Voor mij was het een genoegen, want ik moet toegeven dat hij mij in dergelijke gevallen tenminste geld genoeg gaf om zijn relaties te amuseren. Die avond kwam het helemaal goed van pas, want ik had al een poos de schurft in gehad dat ik met die laaiende hitte | |
[pagina 17]
| |
in Parijs moest blijven rondhangen wegens gebrek aan contanten. Alle fatsoenlijke Parijzenaars zaten ergens aan de Côte of in de Campagne en er waren alleen maar drommen toeristen in de stad en niet eens van het betere slag, maar van die bussen vol dagjesmensen waar geen stuiver aan te verdienen valt. Ik nam zijn taak dan ook graag over. Nu achteraf drong het tot me door dat hij zelf ook niet als gewoonlijk met Claudine op vakantie gegaan was naar dat dorp in de Provence waar ze jaar in jaar uit in hetzelfde saaie pension kropen. En ik kwam steeds meer tot de overtuiging dat er iets fout gelopen moest zijn met zijn zaken. Had hij gespeculeerd met het geld van Claudine en was er wat mis gegaan? Nou, ze kon wel een stootje hebben, maar ze zou het hem wel laten weten natuurlijk. Maar een echt schandaal met een moordzaak zou haar wel eens kunnen doen besluiten om scheiding aan te vragen en wat moest hij dan beginnen? Ik zat naar hem te kijken. Hij had een sigaret opgestoken die hij met kleine trekjes, zonder te inhaleren, begon op te roken. Het leek wel of hij vergeten was dat ik tegenover hem zat. Ik begon hem ook half te vergeten, terwijl ik terugdacht aan mijn tocht met de Jappen. Ik had meteen het besluit genomen die jongens te flessen als ik de kans kreeg en in ieder geval zou ik hen voor mij laten betalen. Ik haalde Madeka en een vriend van hun hotel. Ze zeiden dat ze het zeer waardeerden al waren ze voorlopig niet met mijn broer tot zaken gekomen, maar een relatie moest warm gehouden worden, nietwaar? En ze wilden per se dat ik hun gast was. Ze waren al blij wanneer ik hun gids wilde zijn. Misschien was het oosterse hoffelijkheid, maar ik maakte geen tegenwerpingen, blij dat dit punt tenminste gelijk afgehandeld was. We gingen met een taxi naar de Place du Tertre. Dat is altijd raak met vreemdelingen en het eten is er trouwens behoorlijk, al is het natuurlijk geen Fouquet's. Eerst dronken we een paar aperitiefs op een van de terrassen en keken wat naar de schilders die daar de boeren en buitenlui staan te verneuken met hun kunst. Ik had een fles goed gekoelde Rosé Tavel laten aanrukken, want het was er net het weertje voor. Die Madeka leek me geen ongeschikte knaap, veel minder gesloten dan je je van een oosterling voorstelt. Ik zag al aanstonds dat hij zijn ogen niet van al die voorbijslenterende vrouwen kon afhouden. Aan die andere, die mij voorgesteld was als Oka, wist ik niet goed wat ik had. Hij was een zure kerel en zijn smoelwerk beviel me niet. Ik kwam er ook niet achter of hij een soort collega van Madeka was of alleen maar een vriend. Hij was onbeleefd genoeg om de helft van de tijd Japans te praten, ik zou bijna zeggen op een snauwerige toon. Maar die Madeka trok zich van Oka's rothumeur net zo min een pest aan als ik. Hij wilde op de vrolijke toer en ik zag wel dat niets hem daarvan af kon houden. Toen we daar dus goed en wel op dat terrasje zaten op een van die scheve trottoirs van de Place du Tertre en het bekvechten van die kerels mij de | |
[pagina 18]
| |
keel ging uithangen, zei ik dat ik een paar mooie meiden kende, vriendinnen van mij, die in een kleine bar in de buurt van de Place Pigalle werkten. Als ze wilden kon ik ze daar wel mee in contact brengen. Zuiver als vriendendienst, zonder bijbedoelingen, meer als een daad van chauvinisme om aan te tonen hoe goed onze Parisiennes wel waren. Madeka voelde er direct voor. Oka was er eerst op tegen, maar liet zich tenslotte overhalen. Ik denk dat hij wel inzag dat er voorlopig met Madeka toch geen land te bezeilen was. Het kon mij geen bliksem schelen, ik zou hem later op de avond wel kwijt zien te raken. Ik zei dat ik even met de dames moest bellen, het waren eerlijke hardwerkende meisjes, die hun avond vrij moesten zien te maken, nietwaar? Enfin, ik ging het café in, naar beneden om te telefoneren. Inge, die uit Straatsburg komt en Lulu, die een echte Parisienne is en regelrecht uit ‘het milieu’ komt, wonen bij mij in het hotel en gelukkig kreeg ik Duitse Inge aan de lijn. Het is een lekkere stoot, met meterslange benen en fraai tietenwerk. Lulu heeft minder bekoorlijkheden te bieden, maar ze hangt graag de grande dame uit; die zou Oka, hoe dan ook, wel zoet houden. Toen Madeka de taxi voor ons betaalde (ik deed net of ik zo gauw geen geld kon vinden) had ik gezien dat hij een goed gevulde portefeuille bij zich had en ik vertelde Inge dus dat ze, nadat ik het contact tot stand had gebracht met de Jappen, op een teken van mij naar haar werkadres moest gaan. Dan zou ik zijn portefeuille rollen op de gebruikelijke manier. We hadden vaker zo'n klusje bij de hand gehad. Inge voelde er meteen voor, die was zo hard als een bikkel. Wat Lulu met Oka zou uitvoeren, interesseerde me niet. Als ze de kerel uit ons vaarwater hield, kreeg ze haar aandeel in de poet. Ik vertrouwde die kerel beslist niet verder dan ik hem zag. Maar als we Madeka dronken konden krijgen hadden we een zacht ei aan hem. Toen ik de zaken geregeld had en weer terugging naar het terras, bleef ik even in de deuropening staan om naar de beide Jappen te kijken, in het zalige gevoel dat ik, als alles meeliep, over een paar uurtjes heel wat rijker zou zijn. Het leek wel of ze ruzie hadden. Oka duwde Madeka een papier onder de neus, waar hij woedend op wees. Die kerel kon het zaken doen gewoon niet uit zijn hoofd zetten, zelfs niet met een maaltijd en een wijf in het vooruitzicht. De Franse beschaving zou-die nooit leren, de hufter. Toen ik weer bij het tafeltje kwam, wist hij niet hoe gauw hij dat papier weg moest frommelen, maar ik deed net of ik er geen erg in had. Ineens was hij een en al vriendelijkheid tegen mij, zo correct als ik me een diplomaat voorstel. Maar het was wel de vriendelijke correctheid van een alligator met een muilkorf aan. Ik vond het een engerd en als je 't mij vraagt is hij het die Madeka koud gemaakt heeft. Op zijn minst heeft hij er de hand in gehad. Maar ik zal de laatste zijn om de smerissen te tippen, al stond er een beloning op. Ik voel er niets voor om ook in een koffer te belanden. | |
[pagina 19]
| |
Ik vertelde dat alles okay was met de dames en stelde voor dat we zouden gaan eten. Ik had een tafel gereserveerd en dat was maar goed ook, want het was stampvol onder de acacia's. Ze wilden allebei graag Frans eten, maar wel op een, laat ik zeggen, oosterse basis. Die spleetogen schijnen een hoop dingen rauw te eten, dus het moest beslist geen Franse stoofpot zijn. Na wat zoeken en heen en weer praten, kozen we een gerookte zalm als hors d'oeuvre en als hoofdschotel een poulet cocotte. Ik bestelde voor hun plezier een fles Beaujolais en voor mijn eigen genoegen een Beaune Réserve. Madeka dronk sneller dan goed voor hem was; hij deed druk en kletste te veel in zijn keurige schoolse Frans, terwijl Oka maar met moeite zijn slechte humeur, dat weer boven kwam, kon bedwingen. Madeka en ik werden de dikste vrienden en ik liet me dat maar aanleunen, het kwam me goed van pas. Ik had niets tegen die gast persoonlijk, maar business is business. Hij liet me zelfs foto's zien van zijn vrouw en kinderen en deed daar heel sentimenteel over, ik denk uit een oprisping van berouw of zoiets achterlijks, maar ik zei tegen hem dat je om één wijf de hele wereld niet haten kon en daar was hij het roerend mee eens. Hij zat de komende week weer in Brussel en nodigde mij uit hem daar te komen opzoeken. Ik trok een zorgelijk gezicht, zo van: dat kan de bruine niet trekken, maar hij zei dat ik het om het geld niet hoefde te laten, hij had genoeg, nietwaar, en hij wist waar hij nog meer kon krijgen. Toen gebeurde er iets waar ik wel even van schrok. Oka stond op en gaf hem een klap midden in zijn gezicht. ‘Hoe vaak heb ik je niet gezegd dat je te veel praat!’ snauwde hij. Gelukkig was het zo druk om ons heen, met afleidende valse-musette-muziek en al die dingen meer dat het niemand scheen op te vallen. De maaltijd was er wel door bedorven, voor de Jappen tenminste. Mij amuseerde hun ruzie wel, want die kwam goed in mijn kraam te pas. En er moet heel wat gebeuren voor mijn eetlust er onder lijdt. Maar na de koffie zei Oka dat hij toch maar besloot niet mee naar Pigalle te gaan. Er volgde nog een driftig gesprek tussen die twee en daarna vertrok meneer Zuurpruim. De vrolijke bui van Madeka zakte ook wel een paar graden en dat kon ik nou net niet hebben. Ik stelde voor maar alvast naar de Place Pigalle te gaan. We waren nog wel aan de vroege kant, maar een paar glazen cognac zouden ons wel door de tijd heen helpen. Onderweg in de taxi vroeg ik Madeka waarover ze eigenlijk ruzie hadden. O, ze hadden helemaal geen ruzie. Dat klapje had niets te betekenen, er was geen vuiltje aan de lucht. Oka was met het verkeerde been uit bed gestapt, dat was alles. Ik dacht: als jij het zo speelt, mij best broer. Het ging mij ook eigenlijk geen ene moer aan. Ik was nu alleen met mijn goudvink en kon bovendien het geld van Etienne in mijn zak houden. Van mijn belevenissen tot dusverre gaf ik Etienne een kort verslag, met | |
[pagina 20]
| |
weglating van het feit dat Madeka alles betaald had en dat ik hem later in samenwerking met Duitse Inge gerold had. Die ruzie tussen de Jappen en die klap die Oka zijn vriend gegeven had, waren helemaal niet naar de zin van Etienne, zag ik. ‘Weet je zeker dat er geen getuigen bij die ruzie waren?’ vroeg hij. Ik suste hem. ‘Welnee, het was daar vergeven van de Amerikanen en moffen en van jonge vrijende stelletjes die alleen maar oog voor elkaar hadden. Bovendien zijn al die toeristen al lang uit Parijs weg en wie zal nou die Amsterdamse koffermoord in verband brengen met een paar Jappen op de Place du Tertre. Behalve de smerissen dan. Maak je daarover maar geen zorgen. Van mij krijgt niemand wat te horen.’ De rest van het verhaal loog ik er maar bij. Ik vertelde Etienne dat ik, toen Oka de benen had genomen, verder de avond met Madeka op Pigalle had doorgebracht, waar het ook al afgeladen vol was geweest. Ik had er geen enkele bekende gezien, dus hij hoefde niet in zijn rats te zitten, tenminste ... Ik het het laatste woord een beetje dreigend in de lucht hangen en hij liep al weer grauw aan in zijn gezicht. ‘Wat bedoel je met tenminste?’ vroeg hij en greep mijn hand zo stevig vast dat het pijn deed. Nijdig rukte ik me los en zei: ‘Als je er dus beslist niet onderuit kunt, vertel je die inspecteur gewoon dat je met ze gegeten hebt op de Place du Tertre, dat Oka daarna weggegaan is en dat jij nog met Madeka naar Pigalle bent geweest omdat die vreemdelingen zich daar wonderwat van voorstellen. Dan blijf je het dichtst bij de waarheid, maar zij worden er niets wijzer van. Waar je precies geweest bent op Pigalle weet je niet meer, een striptease tent, een paar bars, enfin je kent dat wel. Maar toen was je al een beetje aangeschoten en dus herinner je je er niets meer van. Dat is normaal, zeker voor iemand die nauwelijks drinkt zoals jij. Je weet dus gewoon niets. Daar kunnen de flics niet tegenop, dat weet ik uit ervaring.’ Etienne keek weer een beetje opgelucht. ‘En jij weet ook van niets als ze ooit bij jou komen, begrepen? Zeker geen Japanse naam!’ Ik gaf niet direct antwoord. Eindelijk zei ik: ‘Dat hangt er van af. Je hebt je de laatste tijd niet veel aan je broertje gelegen laten liggen. Jij leeft maar in welstand en ik moet zien hoe ik de eindjes aan elkaar knoop.’ ‘Je moest die eeuwige banale uitspraken eens afleren’, zei hij, ‘heb ik je daarvoor laten studeren? Bovendien is het allemaal je eigen schuld, omdat je niet deugt. Omdat mama je tot in de grond bedorven heeft. Tenslotte wérk ik voor mijn welstand - en die is ook maar zeer betrekkelijk, met de zorgen die ik nu heb en met een parasiet als jij bent er bij.’ Ik zei, en het kostte mij moeite om kalm te blijven: ‘Luister eens, Tienne, vind je 't wel verstandig om mij in de gegeven omstandigheden de les te lezen? Je hebt je lieve vrouw bedrogen met je vriendin, of God weet met wie of wat nog meer. Wat zal de politie denken van je geheimzinnig gedrag? Ze zullen denken dat je toch méér met die smerige Jappen-affaire | |
[pagina 21]
| |
te maken hebt gehad dan je lief was. Waar blijf je als er in de kranten alleen maar wat in die richting gesuggereerd zou worden? Nergens, nietwaar?’ Ik zag hem gewoon in elkaar krimpen onder een nieuwe pijnaanval en half verblind naar een pil grijpen. Ik liet hem weer op adem komen voor ik besloot: ‘En begin morgen maar een financiële regeling voor me te treffen, dan krijg je van mij alle medewerking.’ Mijn God, wat voelde ik me lekker op dat ogenblik en ik moest weer terugdenken aan die avond met Madeka. Het hele plan met Inge was gesmeerd verlopen. We vonden de meisjes op de afgesproken plaats en ik bemoeide me maar met Lulu, hoewel ze mijn smaak niet is. Toen ik zag dat Madeka voldoende de hoogte had, gaf ik Inge het afgesproken teken, nam afscheid van Lulu en ging naar het werkadres van Inge. Daar hield ik me schuil in de badkamer. Ruim een uur later kreeg ik mijn kans en haalde de portefeuille leeg; die zat in zijn jasje dat hij over de daarvoor bestemde stoel had gehangen. Ik pikte ook nog het kleingeld uit zijn zakken, maar ik liet er sportief een paar muntstukken in zitten. Op z'n minst kon hij daarmee de eerste métro naar zijn hotel halen. Als hij mij de volgende dag erover zou opbellen, zou ik nergens van afweten en maar een verhaal over louche uitsmijters en taxichauffeurs opdissen. Er kwam echter geen telefoontje de volgende dag. Toen belde ik hem zelf maar op, want ik neem graag het zekere voor het onzekere. Oka was hem komen halen om samen met hem naar de ambassade van Togo te gaan, wisten ze mij te vertellen, maar de heren hadden zich laten uitschrijven uit het hotel. Iets naders wisten ze niet. Ik voelde me opgelucht en belde Etienne dat ik mijn opdracht naar behoren vervuld had en dat ik toch nog eventjes naar de Côte ging. In werkelijkheid reisde ik een paar dagen later de andere kant uit, naar Brussel. In zijn portefeuille had ik Madeka's adres gevonden aan de Ernestinelaan in Brussel. Het leek mij geen slecht idee mijn goudvink nog eens op te zoeken. Misschien kon ik hem een beetje chanteren met zijn vrouw. Toen ik mij in Brussel aan zijn adres vervoegde, vertelde zijn hospita mij dat Madeka de dag tevoren - dat was de 21ste augustus - met zijn collega Oka afgereisd was en dat hij niet gezegd had waarheen of wanneer hij terug zou komen. Het had voor mij geen zin nog langer in Brussel te blijven en ik nam dus de eerste de beste trein terug naar Parijs. Ik had toen nog geen argwaan dat er iets ergs gebeurd kon zijn. Wel zegende ik nu mijn gewone voorzorgsmaatregel dat ik aan de Brusselse hospita van Madeka een valse naam had opgegeven. Het bericht van de moord op Madeka kwam ook voor mij onverwacht en terwijl ik daar nu over nadacht en naar mijn broer keek, kreeg ik een ideetje. Ik dacht niet dat de politie nog veel verder in de richting van Etienne zou zoeken en als hij verstandig was vertelde hij ze van zijn verhouding met Denise. Het zou hem een alibi verschaffen dat zij zeker zou dekken. Maar ook op dit punt wilde ik mij zekerheid verschaffen en | |
[pagina 22]
| |
ik kwam langzaam overeind en zei dat ik even naar het toilet moest. Daar steekt niets in want ik had tenslotte een hele fles Chianti achter de knopen. Etienne maakte een verstrooid handgebaar; het leek mij toe dat hij blij was even van mijn gezelschap verlost te zijn. Ik wrong mij tussen de tafels door in een plezierige rozige stemming en daalde de trap af naar de toiletten. In het telefoonboek zocht ik het nummer van Denise op. Ze mocht mij niet. De weinige keren dat ik haar ontmoet had, had ik haar te duidelijk haar plaats gewezen. Het kwam er goed beschouwd op neer dat ze profiteerde van Etienne's geld en daar had ik geen enkel belang bij. Etienne en Claudine hadden geen kinderen en ik was dus de vermoedelijke erfgenaam. Tenslotte moest ik een beetje aan m'n ouwe dag denken. Je moet de dingen in de juiste verhoudingen zien en de romantische idylle van Etienne en Denise kon mij gestolen worden. Toen ze eindelijk aan de lijn kwam en ik mij bekendmaakte, werd ze meteen achterdochtig en agressief. ‘Wat is er?’ vroeg ze, ‘ik heb heel weinig tijd.’ ‘Je hebt alle tijd van de wereld, Denise’, zei ik. ‘Wat zou je moeten uitvoeren als Etienne niet bij je is? Wat vriendinnengeklep en een beetje naar de teevee kijken. En Etienne is op dit ogenblik bij mij, dat wil zeggen, we zitten hier in...’ Ik noemde de naam van het restaurant ... ‘samen aan een lekker dineetje. Snap jij nou waarom Etienne mij te eten heeft gevraagd? Hij is anders niet zo gul.’ Ze had al een paar keer geprobeerd er tussen te komen en nu gaf ik haar maar een kans. ‘Ik snap niet’, zei ze, ‘waarom je mij daarvoor moet opbellen. Het interesseert me niets dat je met Etienne zit te eten. Zeg me alsjeblieft gauw wat je van me wilt.’ Ik grinnikte hoorbaar en zei: ‘Heb je vandaag toevallig de France-Soir gelezen?’ ‘Ik lees geen sensatiebladen’, zei ze, ‘ik lees Le Monde.’ Ik geloofde haar niet helemaal, het klonk te terughoudend. Maar het zou haar niet helpen. ‘Nou’, vervolgde ik: ‘Er stond een mooi verhaal in die krant over een koffermoord in Amsterdam, op een Japanner.’ Ik wachtte weer een seconde, maar Denise gaf geen kik. Toch meende ik te horen dat haar adem sneller ging en ik zág haar gewoon koortsachtig denken. Etienne had haar blijkbaar nog niet ingelicht en ze snapte niet waar ik naar toe wilde. Des te beter. Toen Denise bleef zwijgen zei ik: ‘Luister eens chérie, misschien moeten wij binnenkort eens een kopje koffie drinken samen, in jouw gezellige flatje.’ Weer zweeg ze en even dacht ik: als ze nu ophangt, heb ik verkeerd gegokt. Maar ze hing niet op en ik vervolgde: ‘Ik weet niet of jij 't weet, maar Etienne moest met de twee Japanners, die die avond in Parijs waren, uit. Ik heb mij toen voor hem opgeofferd en dat karweitje op mij | |
[pagina 23]
| |
genomen om hem de kans te geven de avond met jou door te brengen. Als dat aan het licht zou komen ziet het er niet zo best voor hem uit, dat begrijp je zeker wel?’ Ze trapte er helemaal in en ik had dus goed geraden. Haar stem klonk schril toen ze zei: ‘Etienne is niet bij mij geweest die avond; hij moest overwerken.’ ‘Dat was nou precies wat ik horen wilde’, zei ik. ‘Etienne moest dus overwerken, hè? Ik zal je iets verklappen Denise. Ik ben die avond met de beide Jappen naar de Place du Tertre gegaan en onder het eten kregen die twee ruzie met elkaar. De ene, die Oka heette, ging na de koffie weg en de ander, wiens lijk ze later in de koffer gevonden hebben, bleef bij mij achter. Nu denk ik dat Oka en Etienne iets te bespreken hadden wat niemand anders aanging. Wat denk jij daarvan?’ Ze moest even naar adem happen toen het tot haar doordrong wat ik insinueerde. ‘Hoe durf je dat te zeggen’, zei ze, ‘ook al zit Etienne in de ergste moeilijkheden, hij zou nooit een vlieg kwaad doen.’ ‘Vertel dat de politie maar Denise’, zei ik, ‘en zie of ze je geloven.’ ‘Wat ben je van plan te doen?’ vroeg ze en het leek me dat er moordlust in haar stem zat. ‘Maak je niet ongerust’, zei ik. ‘Wat mij betreft was Etienne de hele avond bij jou, als je begrijpt wat ik bedoel.’ ‘Ik begrijp het heel goed, jij smeerlap’, zei ze, ‘ik hou je aan je woord, als je zoiets hebt.’ Ze hing meteen op en ik floot zachtjes tussen de tanden. Dat was me d'r eentje, die Denise. Maar ik mocht niet ontevreden zijn. Ik keerde terug naar Etienne en nam zonder iets te zeggen weer plaats. ‘Waar was je zo lang?’ vroeg hij wantrouwig. ‘Wat nemen we na?’ zei ik, ‘ik zou wel voor ijs met slagroom voelen, dat is hier goed, weet je?’ ‘Ik vroeg waar je zo lang was’, herhaalde hij driftig. ‘O, bedoel je dat’, zei ik en bleef hem een poosje treiterend aan zitten kijken. ‘Ik heb daarnet Denise gebeld en die vertelde mij dat je die avond moest overwerken. Kijk, Tienne, je zorgen gaan mij niet aan. Ik neem aan dat het helemaal jouw zorgen zijn, maar misschien stelt de politie er belang in. Die hebben ook een afdeling voor knoeierijen, weet je? Daarom lijkt het me beter dat, als het ooit zover mocht komen, jij die avond bij Denise was. Ik kreeg de indruk dat zij er ook zo over dacht. 't Is een loyale vrouw, jouw Denise, je moet haar in ere houden. 't Is vooral ook belangrijk dat de politie en Claudine dit geloven ... maar ja, ik zou natuurlijk onder bepaalde omstandigheden mijn mond voorbij kunnen praten. Je hebt in de krant kunnen lezen dat de politie geen enkel spoor heeft gevonden en zo lang dat niet het geval is, blijven ze zoeken.’ Hij bracht geen woord uit en daaruit leidde ik af dat de bedoeling van mijn woorden goed tot hem doorgedrongen was. | |
[pagina 24]
| |
‘Moeten we nog ijs nemen?’ vroeg ik, ‘of zullen we besluiten met koffie en cognac. We zijn het nu toch eens geworden en dat moeten we vieren. Het gaat er alleen om dat jij je voortaan herinnert dat wij broers zijn en dat mama het niet prettig zou hebben gevonden als je haar lievelingszoontje in de steek liet.’ Etienne stond moeizaam op. Ik geloof dat je in een dergelijk geval van een gebroken man spreekt. ‘Bestel jij maar voor jezelf’, zei hij en schoof met trillende vingers een biljet van 100 franc naar me toe. Toen keek hij een ogenblik op me neer en zei: ‘Jean-Luc, je bent een smerige schoft.’ ‘Je m'en fous’, zei ik. Het deed me inderdaad niets. De smerissen hebben wel andere dingen tegen me gezegd. Mac en crapule waren daar nog de aardigste van. ‘Ik zie deze week graag de eerste cheque tegemoet’, zei ik, ‘en zo lang je in moeilijkheden zit zal ik je 't vel niet over de oren halen.’ Hij groette mij niet toen hij zich verwijderde. Ik bestelde mijn koffie met cognac en wenkte het sigarettenmeisje. Ze was een en al glimlach. ‘Zeg maar hoe laat ik je hier vanavond kan opwachten, chérie’, zei ik tegen haar. Op het moment dat ik het zei, verveelde ze me al bijna weer. |
|