dat derzelver burgers zich zoo wel door goede trouw als door openhartigheid onderscheiden. Van den anderen kant beschouw ik de Amsterdammers in de eerste plaats als Nederlanders, en ofschoon ik dan de eer niet heb u in persoon te kennen, zoo streelt het mij nogtans om u als mijne landgenooten te groeten, en op vaderlandsche wijze regt hartelijk te omhelzen.
terwijl Damas haar omhelst.
Mijn Heer.....
Mijn Heer is evenwel geen Hollander.
Ik ben een Brabander, mijn vriend, en een inboorling dier plaats, waar de eerste grondslag gelegd is van onze gemeenschappelijke vrijheid.
En wat geldt daar thans de suiker en de thee?
Wat kan vader toch soms rare vragen doen.
Op deze althans weet ik niet te antwoorden; doch ik vleije mij om ten minste niet altijd zoo ongelukkig te wezen: indien gij beiden eenige oogenblikken te