Sinnepoppen
(1949)–Roemer Visscher– Auteursrecht onbekend
[pagina 162]
| |
HET is in Walsch-landt een ghebruyck dat de Gildebroeders van de Schutterye, om tijdtkortingh aenrechten een Bancket, en alles wat in dat Bancket is, wordt gheschildert op een wit* van pampier, ende in het midden een vergulde Duyvel aen de pen*, daer zy nae schieten met haer Bussen* of Boghen, en elck wat hy raeckt in het pampieren wit, dat wort terstont uyt het aengherechte Bancket hem ghegheven: Maer wie den vergulden Duyvel treft, die wordt ghegheven sulcke somme van penninghen, als daer by henlieden op gestelt wordt. Hier mede willende te kennen gheven, dat het meestendeel van de menschen, trachten al na Rijckdom, al hebben zy haer nootdruft van de Fortuyne bekomen, zijn noch onversaedt, ende worden hoe ouder hoe gierigher. | |
|