I.4.6 Aanwijzingen bij het lezen
Het zeventiende-eeuwse Nederlands kent een aantal conventies waarmee we tegenwoordig niet meer vertrouwd zijn. De algemeen voorkomende zijn niet telkens toegelicht in de annotaties. Sommige verschijnselen zullen weinig problemen oproepen zoals de verlenging van klinkers door middel van een ‘e’ (‘stuersch’ voor ‘stuurs’; ‘aerdich’ voor ‘aardig’). Andere spreken minder voor zich:
* | het gebruik van de tweeledige ontkenning, zoals het hedendaagse Frans die nog kent, waarbij de ontkenning vergezeld gaat van het woordje ‘en’ dat direct vóór de persoonsvorm staat: ‘en... niet’; ‘en... geen’ |
* | het gebruik van ‘hem’ of verbuigingen daarvan in plaats van het wederkerend voornaamwoord ‘zich’: ‘hem stooren’ (zich storen, ergeren) |
* | de van het hedendaagse gebruik afwijkende en bovendien inconsequent toegepaste interpunctie.Ga naar voetnoot297 Problematisch is met name het inwisselbare gebruik van de komma, de puntkomma en de dubbele punt, zoals ook het variantenapparaat laat zien. Een goed voorbeeld van de instabiliteit van de interpunctie doet zich voor in Q.7.41. In Br2 hebben alle regeleinden daar een dubbele punt; in Br1 en Lm is dat een puntkomma en in Ep een komma. Het is dan ook raadzaam om bij de waardering van de interpunctie met deze inwisselbaarheid rekening te houden. Daarnaast dient men erop bedacht te zijn dat, waarschijnlijk uit gewoonte, aan het einde van een versregel interpunctie kan zijn aangebracht, terwijl de zin als zodanig doorloopt. Een andere bijzonderheid is de gewoonte om
dubbelrijm en daarmee verwante rijmvormen te markeren door middel van een dubbele komma, in het gotische lettertype weergegeven als een dubbele schuine streep (//) maar in deze editie getranscribeerd als een gewone dubbele komma (,,). |